Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KLEINE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KLEINE KRONIEK

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dopen wat in het doophuis komt?

Moet men ieder kind maar dopen dat „in het doophuis" wordt gebracht? Onlangs stelde een ouderling mij deze vraag in verband met 't feit dat veel ouders hun kinderen nog wel laten dopen, maar verder op geen enkele wijze met de kerk meeleven en hun kinderen ook geen christelijke opvoeding geven. Nu zou ik daarbij wel op willen merken dat dit een tiental jaren geleden nog wel gold, maar dat nu veel ouders hun kinderen al niet meer willen laten dopen wanneer ze zelf ook niet met de kerk meeleven en de kerkdiensten niet bezoeken. Hoewel — dat moet worden toegegeven — sommigen inderdaad hun kinderen nog wel willen laten dopen al „doen ze er zelf niets aan" naar hun eigen zeggen. En dan wordt het een moeilijke vraag en een nog moeilijker antwoord voor een kerkeraad of men deze kinderen wel of niet zal dopen. Want dit wil ik foch wel heel duidelijk zeggen, dat een kerkeraad niet verplicht is om elk kind dat voor de bediening van de Heilige Doop wordt „aangeboden" maar te dopen. Er zijn wel eens ouders, die zeggen: ik zoek het hogerop wanneer u mijn kind niet wilt dopen. Maar geen enkele meerdere vergadering van onze kerk zal een kerkeraad dwingen een kind te dopen wanneer er duidelijke redenen zijn waardoor men niet verzekerd is van een christelijke opvoeding van het kind. Het is volgens de ordinantie voor de bediening van de Heilige Doop een opdracht aan de kerkeraad dat hij „opzicht houdt, dat de Doop in het midden der gemeente heilig wordt gehouden". Verder beslist de kerkeraad over de toelating tot de Doop met inachtneming van de adviezen der meerdere vergaderingen. Toch blijft het voor een kerkeraad in veel gevallen een moeilijke beslissing. Want aan de ene kant wil men het sacrament van de Heiüge Doop niet aan de kinderen onthouden, aan de andere kant moet men verzekerd kunnen zijn van een christeÜjke opvoeding van de gedoopte kinderen. En wanneer ouders er büjk van geven dat ze op geen enkele wijze waar zullen maken wat in de doopvragen bij het formuüer gevraagd wordt, zal het toch wel moeiüjk zijn de kinderen van die ouders te dopen. Wel heeft de kerkeraad volgens de bovengenoemde ordinantie een opdracht: „De kerkeraad handelt met de ouders over de betekenis van dit sacrament en geeft hun, die daarin onvoldoende inzicht bÜjken te bezitten, nader onderricht". Het büjkt zo dikwijls dat ouders hun kinderen willen laten dopen, zonder dat ze enige notie hebben van de zaak waar het om gaat. Wanneer men dan met die ouders de doopvragen bespreekt en de inhoud van het doopformulier, komen ze zelf al menigmaal tot de beslissing dat het niet eerlijk zou zijn wanneer ze met „ja" zouden antwoorden op die doopvragen. Toch büjft het een probleem om naar de opdracht van de kerkorde „de Doop heilig te houden". Want er komen immers zoveel grensgevallen voor waarbij men eigenlijk niet goed weet wat nu de rechte beslissing is.

Ook in het buitenland problemen

Kon men voorheen van Nederland spreken als van een „gedoopte natie" dat is in onze tijd allang niet meer het geval. In de ons omringende landen waarschijnüjk nog meer dan in ons land, daar de kerken daar veel meer volkskerk zijn, zodat men daar ook een door de staat geïnde „kerkbelasting" betaalt, waardoor men meent recht te hebben op de doop voor de kinderen, en waardoor de doop ook veel meer een „volksgewoonte" is dan een bewuste kerkeüjke en geesteüjke beslissing. Zo las ik in Kerkinformatie van de hand van prof. dr. J. Plomp een en ander over de doopbediening in Denemarken. Bij hem is een Deens predikant op bezoek geweest die hem een en ander over het kerkeüjk leven in Denemarken heeft verteld:

„Eerst iets over het bezoek van ds. Jergen Glenthoj. Hij is predikant in de lutherse volkskerk van Denemarken. Hij dient een gemeente in de buurt van de stad Aarhus in Jutland. Als theoloog heeft hij ook buiten Denemarken vermaardheid. Hij is een goed Bonhoeffer-kenner en heeft verschillende publicaties (in het Duits) over Bonhoeffer op zijn naam staan. Ook in Denemarken is hij een bekend man. Hij maakt zich veel zorgen over de situatie van zijn kerk. Die maakt een ingezonken indruk. Tenminste, die indruk maken de geméénten. Want het landeüjk apparaat is indrukwekkend. De kerkgang is slecht. Veel predikanten zijn doordrenkt van een universiteitstheologie, die haaks staat op het geloofsleven van de kerkleden. Aan de theologische faculteiten wordt veel aandacht besteed aan godsdienstwetenschap. Ook de menswetenschappen zijn er in opmars. Een en ander zou niet erg zijn als het maar niet geschiedde ten koste van de wetenschappeüjke bestudering van de bijbel, met name van de exegese van de bijbel in de oorspronkehjke talen. Maar daar komt steeds minder van terecht. Er wordt niet of nauweÜjks nog kennis van die talen vereist voor de studie van de theologie.

Maar gelukkig is er een tegenbeweging. En daarin heeft ook ds. Glenthoj een plaats. Zo zijn er cursussen opgezet waarin theologische studenten onder deskundige leiding kunnen doen wat zij aan de universiteit niet meer of nauweüjks nog kunnen doen: zich een behoorÜjke kennis van het hebreeuws en grieks eigen maken en exegese beoefenen. Deze cursus is een van de tekenen van een evangelische opwekking. Er zijn de laatste jaren in de Deense kerk verschillende jonge dominees gekomen die zich toeleggen op bijbelse prediking en een trouw pastoraat.

Ds. Glenthoj vertelde mij ook over een strijd om de doop dié op dit ogenbük gaande is in Denemarken. Hij gaf mij daarover ook wat schrifteüjk materiaal. Omdat het hier gaat om een kwestie die m.i. het nationale formaat ver te boven gaat, wil ik er hier iets over meedelen. En natuurüjk ook, omdat wij dan iets te weten komen over een kerk die ons toch tameüjk onbekend is.

In het dorp Hirtshals staat een jonge predikant Frank Nor, ongeveer dertig jaar oud. Hij weigert kinderen te dopen van ouders die niet bereid zijn te verklaren dat zijn zorg willen dragen voor een christelijke opvoeding. Hij beroept zich daarvoor op de gelofte die hij bij zijn ambtsaanvaarding heeft afgelegd. Daarin beloofde hij o.a. de sacra-

menten te bedienen met alle eerbied en betamelijkheid naar de instelling van Christus".

Nadat ds. Nor in een bepaald concreet geval de doop had geweigerd, greep terstond zijn bisschop in. Die verschanste zich onmiddellijk achter het (staats)kerkrecht, wees ds. Nor op zijn plichten als predikant en overheidsdienaar in de staatskerk en dreigde hem met ontheffing en ontzetting uit zijn ambt. Even later stelde het hele college van bisschoppen zich op hetzelfde standpunt: predikanten mogen bij de bediening van de kinderdoop geen enkele voorwaarde stellen. Wel voegde de primaat van de Deense kerk, bisschop dr. Westergaard-Madsen, daar volgens mededelingen in de pers aan toe, dat een (staats)kerkrechtelijke oplossing van de kwestie wel de slechtst denkbare zou zijn. Toch wel een voorzichtige aanduiding dat het hier niet alleen een zaak betrof van kerkrechtelijke, maar ook en vooral van theologische en pastorale aard.

Het is wel duidelijk dat deze predikant aan de bediening van de Doop een meer bijbels gezicht wil geven. En daarbij voelen we ons in Nederland natuurlijk veel meer één met hem dan met die bisschoppen.

Voor het „geestelijke disciplinaire gerecht"

Dat het hier om een zeer belangrijke zaak gaat, zal iedere lezer duidelijk zijn. Men neemt deze zaak dan ook hoog op in Denemarken. Ik lees daar verder over: *

„Intussen is de zaak in onderzoek bij het „geestelijke disciplinaire gerecht". Een advocaat treedt daarbij op als verdediger van ds. Nor. Even scheen het dat deze zich niet van theologische bijstand mocht voorzien. Dan zou de zaak helemaal volgens de strikte regels van het staatskerkrecht zijn behandeld. Maar dat is toch niet doorgegaan. Behalve door zijn advocaten wordt ds. Nor nu ook bijgestaan door ds. Glenthoj. En de advocaat heeft zich voorziën van de adviezen van twee zeer kundige lutherse theologen, de Deense professor Regin Prenter en de Duitse professor Edmund Schlink uit Heidelberg. (Tussen haakjes: Prenter was lange tijd hoogleraar in Aarhus. Hij is nu weer gewoon dorpspredikant. Om eindelijk weer eens te kunnen studeren en een boek uit te geven!).

Aan beide theologen vroeg de advocaat een beoordeling van een door ds. Nor op schrift gestelde uiteenzetting over de bijbelse en lutherse doopbeschouwing en daarmee verbonden dooppraktijk.

Vooral Edmund Schlink is uitvoerig op de zaak ingegaan. Uit zijn schrijven geef ik één citaat. De advocaat had hem onder meer deze vraag voorgelegd: „Zijn er volgens de evangelisch-lutherse leer belemmeringen die tot uitstel of tot weigering van de uitreiking van een verlangde doop (kinderdoop) kunnen leiden? " Professor Schlink beantwoordt de vraag als volgt:

„Zulke belemmeringen zijn er: a. als iemand voor zichzelf de doop begeert zonder het geloof in de drieënige God en zijn heilshandelen in de doop, hetzij uit louter aanpassing aan een zede, hetzij ter wille van maatschappelijke voordelen of ook om geloof en kerk bespottelijk te maken: b. als ouders de doop van hun kind verzoeken maar zich niet willen verplichten tot een christelijke opvoeding".

De brief van professor Schlink is strikt zakelijk. Aan het eind vraagt hij de advocaat hem bij gelegenheid eens over de aanleiding en het verloop van 't proces nader te informeren. Want tot nu toe heeft hij er maar weinig over gehoord. In de brief van professor Prenter komt de naam van ds. Nor verschillende malen voor. Hij kan zich geheel vinden in de door deze gegeven uiteenzetting over de doop in de bijbel, de doop volgens de lutherse belijdenisgeschriften en de daaruit voortvloeiende dooppraktijk. De laatste zin van Prenters brief luidt zo: „In zijn uiteenzetting heeft ds. Nor kerkelijk of dogmatisch gezien, geen eigen standpunt vertolkt, maar hij houdt zich aan wat algemeen in de lutherse kerk, is erkend geweest. Daarom kan hij ook zijn uiteenzetting afsluiten met een verwijzing naar wat erkende Deense dogmatische handboeken over dit vraagstuk bevatten. Zijn uiteenzetting ligt geheel in de lijn van deze dogmatici, van H. L. Martensen af tot aan ondergetekende toe."

De zaak is nog hangende. Dat de afloop door veel Denen met spanning tegemoet wordt gezien, spreekt vanzelf. De opstelling van de (lutherse) bisschoppen in de kwestie dwingt weinig bewondering af. Zij zijn, met veel anderen, bang voor verandering van de bestaande dooppraktijk, bang ook voor het ontstaan van een vrije belijdeniskerk. Mannen als ds. Nor zijn daar niet op uit, dat is mij uit het gesprek met ds. Glenth0j wel duidelijk geworden. Maar ook zij weten niet hoe het verder zou moeten als ds. Nor (en anderen) zouden worden verplicht tot het dopen ook van die kinderen wier ouders geen belofte ten aanzien van de christelijke opvoeding willen afleggen. Het is te hopen dat het tot zo'n verplichting niet komt. De volkskerk wordt er in elk geval niet door gered.

In een Duits tijdschrift stond onlangs een artikel over het geval-Nor. Dat artikel stelt aan het eind de zaak heel scherp, maar ook heel juist: „Als men op grond van de verplichting tot onvoorwaardelijk uitreiken van de doop, de kinderdoop losmaakt van de daarmee samenhangende verplichting tot de christelijke opvoeding van het kind, dan worden de vragen bij de doop zinloos. En het resultaat zal zijn een volks-religieuze kerk... Dan heeft men zich dermate van Schrift en belijdenis gedistantieerd, dat de volkskerk als christelijke kerk waarschijnlijk haar definitief einde tegemoet gaat".

De Deense belijdende christenen verdienen ons meeleven. En wij kunnen ook iets van hen en van 't geval-Nor leren: dat wij niet alleen „de wacht moeten houden" bij de avondmaalstafel, maar óók bij het doopvont."

Door een dergelijke zaak in het buitenland wordt men ook hier weer boven op de vrraag gedrukt of de dooppraktijk in ons land en in onze kerk overeenkomstig de Schrift is. En het is toch wel een zeer belangrijke zaak om een duidelijk antwoord daarop te geven en te vinden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 oktober 1974

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

KLEINE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 oktober 1974

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's