Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Cornelius

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Cornelius

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(V)

Gijlieden weet de zaak, die geschied is door geheel Judea, beginnende van Galilea, na de doop, welke Johannes gepredikt heeft belangende Jezus van Nazareth, hoe hem God gezalfd heeft met de Heilige Geest en met kracht; welke het land doorgegaan is, goed doende, en genezende allen, die van de duivel overweldigd waren: ant God was met Hem. En wy zijn getuigen van al hetgeen Hij gedaan heeft, beide in het Joodse land en te Jeruzalem, welke zy gedood hebben, Hem hangende aan een hout. Deze heeft God opgewekt ten derden dage, en gegeven, dat Hij openbaar zou worden, niet al den volke, maar de getuigen, die van God te voren verkoren waren, ons namelijk die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hy uit de dood opgestaan was, en heeft ons geboden het volk te prediken, en te betuigen, dat Hy is Degene, die van God verordend is tot een Rechter van levenden en doden. Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn naam. Hand. 10 : 37-43

Jezus' gang van Galilea tot Judea

„Gijlieden weet de zaak die geschied is door geheel Judea, beginnende van Galilea na de doop, welke Johannes gepredikt heeft." Petrus' prediking in het huis van Comelius is aangekondigd in het vorige vers: de verkondiging van vrede door Jezus Christus. Nu gaat hij heel de leer van Christus de Zaligmaker uiteenzetten. En dan begint hij hun te wijzen op wat zij al weten, namelijk van Jezus van Nazareth zoals Hij is opgetreden van Galilea af door heel Judea. Dat hebben Cornelius en zijn vrienden als inkomelingen tot het Jodendom natuurlijk wel gehoord. Daar was het hele land van vervuld, heel de grote priesterschaar, heel Jeruzalem en dus zeker elk die godsdienstig belangstellend was door het hele land.

Wie had nu niet gehoord van Johannes de Doper? En wie had nu niet gehoord van de wonderen en de redenen van de Heere Jezus? En wie had nu niet gehoord van Zijn kruisdood en opstanding? Dat is dus een goede zaak, als de Evangeliedienst aanknoopt bij enige kennis, als men die van de zaken Gods heeft. Intussen het feit, dat Petrus over dat bij geruchte gehoorde moet gaan prediken, bewijst wel, dat men van de dingen gehoord kan hebben, dat men van de dingen kan weten, en dat men ze toch niet kent, niet verstaat. De dingen Gods moeten geleerd worden. Zij moeten door prediking van echte Godsgetuigen tot ons verstand en tot ons hart gebracht worden. Men moet die dingen léren kennen, léren verstaan.

Petrus begint met de Doop van Johannes, de Doop die hij niet slechts uitgeoefend, maar geprédikt heeft. Het voorwerk, de wegbereiding tót de Zaligmaker en vóór de Zaligmaker, moet er eerst zijn. Dat was in Israël zo, dat is ook voor Cornelius zo. Wij behoeven God in het zaligen van zondaren de orde niet voor te schrijven, maar daarom volgt God in het zaligen van zondaren wel Zijn orde! De Doop der bekering predikt Johannes. De zonde wordt niet vergeven, tenzij men zijn zonden ziet en bekent. De zonde wordt niet vergeven tenzij men zijn zonden betreurt en verlaat. „Die zijn zonden belijdt en laat, dien zal barmhartigheid geschieden."

En dat is ook een werk Gods, dat voorbereidende, dat toeleidende werk. Hier stelt de Schrift de bekering als voorafgaande aan de vergeving.

En dan komt de prediking van Christus: „belangende Jezus van Nazareth, hoe Hem God gezalfd heeft met de Heilige Geest en met kracht; welke het land doorgegaan is, goed doende en genezende allen, die van de duivel overweldigd waren, want God was met Hem."

De Heere Jezus was niet zo maar iemand. Al kwam Hij dan van Nazareth, Hij was van God gezalfd. Dat had plaats gevonden bij die Doop van Johannes. Johannes was een groot man. Hij was niet alleen de wegbereider bij het volk voor Jezus, maar hij was ook de wegbereider bij Jezus voor het volk. Hij was nota bene gebruikt tot de zalving van Jezus tot Zijn ambt, tot dat drievoudige ambt. Johannes heeft het niet gedürfd, maar hij moest. Hij moest alle gerechtigheid aan Jezus vervullen. Hij moest Hem dopen, en bij die doop is het geschied, dat God de Heere Jezus zalfde met de Heilige Geest. Dat is wat! Dat is wat geweest! Dat de Heilige Geest op Christus daalde. Naar Zijn Godheid bezat de Heere Jezus de Heilige Geest van eeuwigheid en niet met mate, maar naar Zijn Middelaarschap, naar Zijn mensheid ontving Hij hier de Geest Gods ook niet met mate, maar in zijn volheid, ambtelijk ontving Hij de Geest Gods. Daar heeft de Vader Johannes voor willen gebruiken en ook diens doop. Toen is het geschied. Toen is ook Jezus gezalfd met kracht. Daar is wat kracht op Hem gedaald, almachtige kracht om alles te doen, wat Hij doen moest. Christus is alles machtig. Hij staat voor geen ding.

Daarom is Hij ook het land dóórgegaan goeddoende. Hij is het land doorgegaan, beginnende van Galilea tot Judea, het Joodse land tot Jeruzalem. De Heere begint aan de achterkant van het land, bij het kleine, bij het verachte, in Galilea der heidenen, bij het diepst van God afgewekene, bij het diepst met God onbekende. En Hij eindigt Zijn weg te Jeruzalem, in de bloedstad. Hij begint Zich te offeren en Hij eindigt met Zich te offeren.

Hij ging het land door goed doende: het kranke genezende, het zondige vergevende, het verdorvene vernieuwende. Goed doende. Daar is wat goed door Hem gedaan, aan troost, aan opbeuring, aan hulp in lijden, aan spijziging van hongerigen, aan genezing van kranken, aan vergeving van zondaren, aan opneming in het Koninkrijk van buitenstaanders. Hij heeft verlost degenen, die door de duivel overweldigd waren: en lichamelijk en geestelijk. Denk er goed om dat de satan geweld doet, boos geweld op de lichamen der mensen en op de zielen der mensen. Daar wordt een mens door overweldigd. Welnu, daar heeft de Heere Jezus hen van genezen. Genezen naar het lichaam, genezen naar de ziel. — Want God was met Hem. God was met Hem in de kracht, die Hij ontving. God was met Hem in de Geest, die Hij ontving. God was met Hem in al wat Hij deed, in al wat Hij sprak.

Jezus als Opgestane openbaar geworden.

„En wij zijn getuigen van al wat Hij gedaan heeft, beide in het Joodse land en te Jeruzalem, welke zij gedood hebben, Hem hangende aan een hout. Dezen heeft God opgewekt ten derden dage en gegeven dat Hij openbaar zou worden; niet al den volke. maar de getuigen, die van God te voren verkoren waren, ons namelijk, die met Hem ge-

geren en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden opgestaan was."

Hier is dan het grote stuk van Christus' werk: Zijn lijden. Zijn sterven. Zijn opstanding. Dat is Zijn hele borgtochteüjke werk, waar Hij in de lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid voor Zijn volk is ingetreden bij Zijn Vader om al de schuld te betalen, de straf voor hen te dragen en een eeuwige gerechtigheid teweeg te brengen voor al Zijn volk. Daarom heeft ook de Vader als loon op Zijn arbeid Hem opgewekt uit de doden.

En gegeven, dat Hij openbaar zou worden. Dat is ook een gift van de Vader aan de Zoon, dat Hij openbaar zou worden als de Opgestane. Wij spreken — en dat ook naar de Schriften — van vele verschijningen van de Heere Jezus aan Zijn discipelen. Hier wordt de zaak echter anders gesteld. Dat namelijk God de Vader Hem openbaar gemaakt heeft na de opstanding. Hier wordt niet slechts gewezen op de verschijningen aan de discipelen en aan de discipelinnen, maar hier wordt er op gewezen dat Jezus als de Opgestane vertoond wordt, geopenbaard wordt in Zijn opstandingsheerlijkheid. En dan speciaal niet aan het volk, maar aan Zijn uitverkoren getuigen.

Drie stukken liggen hier voor ons ter overdenking, namelijk ten eerste dat Christus als de Opgestane, als de Levensvorst niet meer aan al het volk geopenbaard is en ook niet geopenbaard wordt. Dat is toch duidelijk, dat de Heere na Zijn opstanding niet verschenen is aan Pilatus, niet aan Herodes, niet aan Kajafas, niet aan Annas, niet aan het volk. Maar wel degelijk aan de gekenden Gods en ik mag wel zeggen: aan al de gekenden des Heeren. En dat is nog zo: Hij wordt openbaar niet aan het volk, maar aan zovelen als verordineerd zijn tot het eeuwige leven.

Ten tweede: Hij wordt geopenbaard aan de getuigen, die van God te voren verkoren waren. De roeping der discipelen wordt hier niet benaderd vanuit de roeping in de ure dat de Heere Jezus hen riep tot het apostelambt, maar vanuit de voorordinering des Vaders. Van God te voren verkoren. Dat is die alwijze raad des Heeren, die eeuwig stand houdt, die ook eeuwig kracht doet.

En dit is dan toch die gunstige verkiezing Gods voor de getuigen, dat zij om des Evangelies wil, om dat te kunnen verkondigen (en dat is ons derde stuk) verwaardigd zijn van Christus' opstanding getuigen te zijn. Dat is toch wat, dat zij Hem niet alleen levend ontmoet hebben na Zijn opstanding uit de doden, maar dat zij ook de gewisse blijken hebben ontvangen, dat Hij leefde, lichamelijk herrezen was, in het feit namelijk dat zij met Hem gegeten hebben en met Hem gedronken hebben. Dat is toch wel het onomstotelijk bewijs van Zijn opstanding, van Zijn lichamelijke opstanding, dat zij Hem spijs en drank hebben zien nuttigen, één-en andermaal.

Zo is dan in deze gunstrijke verkiezing Gods het hele fundament gelegd voor de prediking van de betrouwbare getuigen dat Jezus is de Christus, gestorven om onze zonden, opgewekt tot onze rechtvaardigmaking. En daar ligt dan het fundament der Kerk vast in de verkondiging, en wij zijn getuigen. Zo kan Cornelius vast gaan met zijn vrienden in het stuk der zaligheid op wat Petrus hem en hun hier verkondigt.

Hij heeft de kracht Zijns werks getoond Aan 't volk, waarbij Hij gunstrijk woont. Hij gaf, te hunnen nutt' en voordeel Hun d' erve van het heidendom. Des Heeren werken zijn alom En altoos waarheid, recht en oordeel.

't Is trouw, al wat Hij ooit beval; Het staat op recht en waarheid pal. Als op onwrikb're steunpilaren. Hij is het, die verlossing zond Aan al Zijn volk; Hij zal 't verbond Met hen in eeuwigheid bewaren.

Jezus de Rechter van levenden en doden

„En heeft ons geboden den volke te prediken, en te betuigen, dat Hij is degene die van God verordineerd is tot een Rechter van levenden en doden."

Merkwaardig, dat Petrus zijn eerste prediking voor Cornelius en zijn vrienden laat eindigen in de verkondiging van het laatste oordeel en daarna nog de krachtige getuigenis van de vergeving der zonden voor een iegelijk, die gelooft. Alzo het laatste oordeel. Dat hangt toch maar aan heel de verkondiging van Christus. Dat wil gepredikt zijn. Petrus doet het hier in zijn eerste preek voor deze heidenen. Straks doet Petrus het ook omstandig in zijn brief. Geen wonder, het is hem geboden om dat te doen! 't Behoort tot zijn opdracht. En het moet niet alleen gepredikt worden, maar het moet ook betuigd worden. Dat wil zeggen, dat de predikers er als het ware hun hoorders van moeten overtuigen dat er zo'n oordeel komt. Het wil ook zeggen dat de predikers als het ware bij Christus in dat gericht met hun hoorders als getuigen willen staan, om daar voor Christus te getuigen vóór of tegen hun hoorders, al naardat zij geloofd of niet geloofd zullen hebben.

Christus is van God verordineerd tot Rechter van de levenden en doden. De verordinering heeft dus meer kanten. Christus is verordineerd tot Middelaar en tot Verlosser, maar Hij is ook verordineerd tot Rechter. Oordelen, dat zal niemand doen dan Hij. Over degenen, die in de laatste dag leven zullen en over degenen, die in al de eeuwen daarvoor gestorven zullen zijn. Het wil dit zeggen: Als de Redder de Rechter is, dan zal dus bepaaldelijk geoordeeld worden naar onze redding, al of niet. De geredden worden vrijgesproken, de niet geredden gaan verloren.

En dan breidt Petrus zijn handen uit over de profeten van het Oude Testament: „Van deze Jezus hebben al de profeten van het Oude Testament al getuigenis gegeven." Dit moet voor Cornelius en de zijnen, voor zijn gezin en voor zijn familie, voor zijn vrienden en voor zijn knechten, welke in de Israëlietische Schriften reeds onderwezen zijn, zodat zij ook de profeten kennen, een goede grond zijn om geloof aan Petrus' woord te schenken. De rechte prediking kan altoos terugvallen op het Woord. Wat steunt op het Woord staat vast. Daar kan men op aan! En wat hebben de profeten dan geleerd? Dat een iegelijk, een iegelijk, die in Hem gelooft, vergeving zal ontvangen door Zijn naam. Dat is toch voor de Godvrezende Cornelius, de aalmoezen doende Cornelius, de goed bekend staande, de onberispelijke Cornelius maar nodig: de vergeving van zonden. Geen vrede dan door het bloed alleen, dan door het alreinigend bloed van Christus. Door Zijn naam alleen zalig. Door genade alleen vrijspraak in het gericht.

Gr.-A.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 oktober 1974

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Cornelius

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 oktober 1974

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's