Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De toekomst des Heeren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De toekomst des Heeren

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(15)

De opdracht aan de gemeente des Heeren is in de eerste plaats wachten. Daar hangt onmiddellijk een tweede werkzaamheid mee samen, die we hebben aangeduid met het werkwoord waken.

b. Wakend

Het waken is als een duidelijke opdracht met zoveel woorden door Christus gesteld: aakt dan, want gij weet niet in welke ure de Heere komen zal (Matth. 24 : 42; Matth. 25 : 13). Ziet toe, waakt en bidt, want gij weet niet wanneer het de tijd is. En hetgeen Ik u zeg, dat zeg Ik u allen: aakt! (Marcus 13 : 33, 37).

Ook in de gelijkenissen die spreken van de wederkomst wordt de waakzaamheid sterk benadrukt. Dat waken moet geschieden met het oog op de onbekendheid van de tijd, waarin de grote dag komen zal. De waakzaamheid als opdracht komt duidelijk naar voren in de gelijkenis van de vijf wijze en dwaze maagden. Zeer uitgewerkt vinden we het ook in de gelijkenis van de heer die naar het buitenland reisde (Marcus 13 : 33 tot 37). De heer des huizes kan immers komen laat in de avond, te middernacht, of bij het hanengekraai of ook nog in de morgenstond, opdat hij niet als hij plotseling komt u slapende vindt.

Er zijn vier nachtwaken, en alle vier moeten zij vanwege de onbekendheid van de tijd gevuld worden met gespannen verwachting. Daarbij gaat het niet om de berekening. Berekening neemt de spanning weg. Het gaat veelmeer om het rekenen op en het rekening houden met de komst van de Heere.

Wel komt Hij dus onverwachts, maar dat is iets geheel anders dan on-verwacht. Berkouwer noemt dat terecht een zeer diepgaan-

de onderscheiding, die de kern van de verwachting raakt. Hij zegt dan letterlijk: „Het „onverwachts" bedoelt de onbekendheid van de termijn aan te duiden, het nièt-onverwacht wijst op de bereidheid die al-tijd aanwezig moet zijn" (Dogm. Stud. De Wederkomst van Christus I. pag. 106).

Met hoeveel nadruk heeft Christus reeds

de waakzaamheid beklemtoond. Laat uw lendenen omgord zijn en de kaarsen brandende. En zijt gij de mensen gelijk die op hun heer wachten, wanneer hij wederkomen zal van de bruiloft, opdat als hij komt en klopt, zij hem terstond mogen opendoen. Zalig die dienstknecht, welke de heer als hij komt, zal wakende vinden.

Dat is duidelijke taal.

Ook de keerzijde van dit waken wordt ons voorgehouden. Mogelijk is er een slaaf, die in zijn hart zou denken: „mijn heer vertoeft te komen, hij blijft lang uit." Zo'n houding heeft tot gevolg dat hij, omdat hij zijn taak verwaarloosd heeft en geen orde op zaken heeft gesteld, dat hij ook niet zal delen in de vreugde van de thuiskomst van zijn heer. Integendeel, hij wordt bij de ontrouwen gerekend.

Hoe „onverwachts" Christus komen zal wordt nog duidelijker als Jezus zelf Zijn komst vergelijkt met het komen van een dief in de nacht.

Daar sluit ook Paulus zich bij aan als hij in 1 Thess. 5 : 1, 2 zegt dat hij over tijden en gelegenheden liever niet schrijven of spreken wil, want zij weten zeer goed dat de dag des Heeren alzo zal komen, gelijk een dief in de nacht.

En nog eens wordt dit beeld gebruikt in de Openbaringen van Johannes: ndien gij niet waakt, zo zal Ik over u komen, u overvallen als een dief, en gij zult niet weten op wat ure ik u overvallen zal (Openb. 3 : 3). Ziet, Ik kom als een dief. Zalig is hij, die waakt... (Openb. 16 : 15).

Het gaat in deze hele "beeldspraak van de dief niet om de geheimzinnigheid waarmee hij te werk gaat, door de duisternis van de nacht omhuld. Veelmeer om het plotselinge van zijn „komen".

De kans van de dief ligt in de onbekendheid van zijn plannen. Daarom moet men altijd met zijn. komst rekenen. Het plotselinge is geen gevaar wanneer men waakt. Het wordt tot gevaar wanneer men juist niet waakt. Waar verwachting levend is, is het waken aanwezig en dan is de komst van Christus niet zo iets als een overval. Dat is het alleen als er niet gewaakt wordt. Tot een wakende gemeente schrijft Paulus: ij zijt niet in de duisternis, dat u die dag als een dief overvallen zou (1 Thess. 5:5). De wakende gemeente staat in het licht.

Ze is uit de duisternis geroepen tot het licht. Ze leeft als bij de dag; het zijn kinderen van de dag en kinderen van het licht.

En als het nachtelijk donker wordt om hen heen dan staan zij nog in het licht, dan brandt hun kaars, dan is er de bereidheid om Hem te ontvangen.

Hèt gevaar ligt in het niet-verwachten. Zo hebben we getracht vanuit het Woord van God u de noodzaak van het waken op het hart te binden.

Het is een woord voor ons allen. Jezus heeft gezegd: Hetgeen Ik u zeg. dat zeg ik u allen: Waakt!

Daar valt de gemeente des Heeren onder, de Kerk van de levende God, in de eerste plaats. Maar het betekent dan ook dat het voor ons allemaal nodig is dat we wakker worden, opdat we niet behoren bij de gerusten in Sion.

Die gerusten zijn de zorgelozen, die insluimeren in de nacht.

Wee u, zo in uw leven het licht der genade nog niet de duisternis der zonde in beginsel heeft doorbroken. Wie in de Zoon gelooft komt tot het licht, leert wandelen in het licht, is een kind van de dag en kan de Dag met groot verlangen verwachten.

Als een dief in de nacht. En al is het waar dat het punt van vergelijking samenvalt met het plotselinge van de komst van Jezus Christus, zo heeft dunkt mij het woordje nacht ook een boodschap. Deze boodschap, dat het leven der wereld steeds meer een nachtleven wordt. Steeds groter duisternis bedekt de volken; in al dieper zonde en ongerechtigheid dompelt zich de wereld en als alle mensen roepen: vrede, vrede en geen gevaar... dan komt Jezus.

Zalig is hij die waakt.

c. Biddend

Tot onze beschaming leert Christus ons in de gelijkenis van de vijf wijze en dwaze maagden dat ook de wijzen met de dwazen beide in slaap vielen. Deze ontstellende mogelijkheid is er, en is véél meer werkelijkheid dan wij denken. Het gebrek aan spanning is er de oorzaak van. De Bruidegom stelt zijn komst uit. Niet om de spanning uit het verwachten weg te nemen, maar juist tot hoogspanning op te voeren. En als dan het tegendeel openbaar wordt, gebrek aan spanning blijkt, dan is dat één van de meest sprekende tekenen der tijden.

Er zit een waarheid in de beschuldiging aan het adres van de levende kerk als Veldkamp ergens schrijft: „Maar ons christendom is passieloos en verveeld en traag en futloos geworden, geüniformeerd en onpersoonlijk."

De kinderen des Koninkrijks lopen niet meer warm voor de wederkomst van Christus. Dat mag dan zeer generaliserend gezegd zijn en er zullen gelukkige uitzonderingen zijn, maar die zijn tè individueel van aard dan dat deze beschuldiging geen grote kern van waarheid bevat, als we letten op de houding van de kerk in haar geheel.

Hoe wordt het nu weer anders, hoe wordt het als het wezen moet?

Als we letten op de derde opdracht aan de gemeente des Heeren en als we die opdracht ook in de praktijk brengen. De gemeente moet niet alleen waken en wachten, zij dient biddend te waken en te wachten. Het gebed houdt de spanning levend.

Om dit te staven herinner ik u eerst dat door Jezus zelf het waken en bidden in één adem genoemd wordt: iet toe, waakt en bidt, want gij weet niet wanneer het de tijd is (Marcus 13 : 37). Met name ook de gelijkenis van de weduwe bij de onrechtvaardige rechter heeft als doel en strekking dat men altijd bidden moet en niet verslappen. U vindt deze gelijkenis in Lukas 18 : 1—8. Zij staat in het kader van de wederkomst van Christus, dat heel duidelijk wordt aan het slot waar Jezus vraagt: Doch de Zoon des mensen, als Hij wederkomt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde? "

Deze vraag veronderstelt niet dat er geen ware gelovigen meer zullen zijn als Christus wederkomt. Zij zullen er blijven tot het einde toe. Het gaat hier in het bijzonder om „het ware geloof, het geloof in Hem en Zijn wederkomst, het geloof in Gods waarheid en trouw en aan de vervulling van Zijn beloften en bedreigingen" (Greijdanus, K.V. Lukas II, pag. 115).

De weduwe in deze gelijkenis is het beeld van de Kerk, die in de tijd dat de Bruidegom van haar is weggenomen haar recht biddend zoekt tegen haar wederpartijders. Blijkbaar wordt haar recht allerwege miskend in de wereld. En als zij door aanhoudend bidden recht zoekt bij een onrechtvaardige rechter, hoeveel te meer vrijmoedigheid mag dan de Kerk, mogen dan Gods uitverkorenen hebben, om in aanhoudend gebed zich te beroepen op God.

Het staat voor Jezus vast dat God Zijn uitverkorenen recht zal doen, aangezien zij dag en nacht tot Hem roepen. Zo zal God het aanhoudend gebed der Zijnen verhoren en doen wat zij van Hem vragen. Ook al schijnt het dat God ten aanzien van hen en hun zaak lang wacht, dat lange wachten strekt de Kerk ten goede.

Het lange wachten noemt Jezus in deze gelijkenis: lankmoedigheid. Het is deze lankmoedigheid Gods waar ook Petrus over spreekt: Maar de Heere vertraagt de belofte niet — Hij stelt het niet langer uit dan nodig is — maar Hij is lankmoedig over ons, niet willende dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen.

De tussentijd, de tijd tussen het „reeds" en „nog niet" heeft een diepe zin. Het is de tijd waarin de trouw van de gemeente op de proef gesteld wordt, het is ook de tijd dat er nog bekering mogelijk is. Dat mogen zij ter harte nemen, die omdat zij de Bruidegom nog niet kennen (en derhalve ook niet naar Zijn komst verlangen) wel ter harte nemen. Dat wij toch de lankmoedigheid en verdraagzaamheid Gods niet verachten, maar de tijd uitkopen omdat de dagen boos zijn.

Hoe staat het nu met dat biddend verwachten in uw leven?

De Heere geeft nog genadetijd om te bekeren. De vermaning om Hem te zoeken om vergeving van zonden te vinden in Zijn bloed, de dringende bede van Godswege om u met God te laten verzoenen wordt niet alleen aangedrongen vanuit de noodzaak om de toekomende toorn te ontvlieden, en niet alleen vanuit de lankmoedigheid Gods en de bereidheid van Zijn onuitsprekelijke genade om u zalig te maken, maar daar komt nog een motief bij. Het vermanen, het oproepen tot bekering moet ook geschieden vanuit de wetenschap dat de Dag van Christus' wederkomst nadert (Hebr. 10 : 25).

Wachten, waken en bidden moeten dicht bij elkaar gehouden worden. Het één kan er niet zijn zonder het ander. Als het bidden verslapt dan zinkt de verwachting in en dan vervallen we van waken tot slapen. Nu is er

ontzettend veel waarvoor ons opgedragen is te bidden. De catechismus noemt het in één keer: alle geestelijke en lichamelijke nooddruft. Maar zeer speciaal heeft Christus Zelf ons tevens geleerd:

Uw Koninkrijk kome.

In die bede ligt alles besloten: het uitzicht op de voleinding en de roeping in het heden. Dat er voor de Kerk vanuit deze bede een roeping in het heden ligt heeft onze Heidelberger Catechismus juist gezien en het onder deze woorden gebracht: Regeer ons alzo door Uw Geest en Woord, dat wij ons al langer hoe meer aan U onderwerpen. Als ons leven niet onder de heerschappij van de Koning gebracht is en gehouden wordt, dan voelen we ook geen enkele verbondenheid met Hem. De verwachting wordt niet vervangen door de taak in de wereld, met name de taak die de christenen hebben ten aanzien van dat Koninkrijk.

Maar tegelijk blijft toch ook in deze bede het verlangen meespreken naar de volkomenheid van het Rijk Gods. Wetende dat wij het met onze krachten niet kunnen naderbij brengen, zo dringt ons de bede „Uw Koninkrijk kome" er toe dat we telkens van onze knieën oprijzen, om te gaan staan aan het venster der verwachting. Een bede die niets heeft van passief afwachten, maar een inroepen van wat komen gaat, de roep om de komst van onze Heere en Zaligmaker.

Dan verstaan we Paulus in zijn heimwee naar de volkomenheid van Gods Rijk: Broeders, ik acht niet dat ik het reeds gegrepen heb, of reeds volmaakt ben, maar één ding doe ik: vergetende hetgeen achter is en mij strekkende tot hetgeen voor is, jaag ik naar het wit tot de prijs der roeping Gods, die van boven is in Jezus Christus.

„In deze waarlijk onstuimige gerichtheid ligt het gelieim der eschatologische verwachting besloten" (Berkouwer).

B.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 december 1974

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De toekomst des Heeren

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 december 1974

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's