Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus en Zijn eerste jongeren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus en Zijn eerste jongeren

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jezus, wandelende aan de zee van Galilea, zag twee broeders, namelijk Simon, gezegd Petrus en Andréas, zijn broeder, het net in de zee werpende, (want zij waren vissers); en Hy zeide tot hen: olg Mij na, en Ik zal u vissers der mensen maken. Zij dan terstond de netten verlatende, zijn Hem nagevolgd. En Hij, vandaar voortgegaan zijnde, zag twee andere broeders, namelijk Jacobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes zijn broeder, in het schip met hun Vader Zebedeüs, hun netten vermakende, en heeft hen geroepen. Zij dan terstond verlatende het schip en hun vader zijn Hem nagevolgd. Matth. 4 : 18—22.

Hoe zij geroepen werden

De Heere Jezus is juist met Zijn prediking begonnen: „Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen." Dat is de boodschap van de predikers uit het Oude Testament geweest: de bekering. Dat is de prediking van Johannes de Doper geweest. Het is ook de prediking van de Heere Jezus. Die prediking moest te meer klem ontvangen nu het Koninkrijk Gods nabij gekomen was. De prediking moet vandaag nog evenzo gebracht worden. Naar aanleiding van die prediking en tot die prediking roept de Heere in het Schriftgedeelte, wat wij kozen ter behandeling, een viertal jonge mensen. Als wij tenminste de uitdrukking „jongeren" uit het Nieuwe Testament zo mogen verstaan. En dat zal wel, want een koning roept jonge mensen in zijn leger. En ook in de kerk Gods begon men doorgaans jong te dienen. De priesters in Israël begonnen eerst met hun dertigste jaar te dienen. Johannes de Doper trad niet voor zijn dertigste jaar op. En onze Heere, Jezus Christus, begon dertig jaar oud te zijn als Hij optrad. Alzo de gerijpte jeugd en de manlijke leeftijd, om het werk aan te vangen. Profeten dienden onder de koningen, dienden het woord in de staat. Van hen leest u doorgaans geen vaste leeftijd.

Jezus dan wandelde aan de zee van Galilea. Zijn hele openbaar optreden in het land van de bijbel wordt doorgaans genoemd Zijn „omwandeling" op de aarde. Dat woord wandelen leest u intussen niet veel. Meestal staat er: Hij ging van hier naar daar, of Hij reisde, of Hij ging voorbij. Dit wandelen nu was niet het rustig en voor aangenaam vermaak, zonder enige spanning of inspanning, zonder enig bepaald doel ergens gaan. Daarvoor was Jezus' prediking tot bekering te ernstig, de nabijkomst van het Koninkrijk te ernstig. En ook wat de Heere ging doen, n.1. een viertal jonge mensen roepen tot het predikambt, te ernstig. Dat is niet zo maar iets, wat je wandelend doet. Als de Heere hier niet minder dan vier aanstellingen doet en dat wel van niet gewone dienaren van het Evangelie, maar apostelen, fundamentleggers der kerk!

Jezus dan wandelde aan de Zee van Galilea, een binnenzee, wij zouden zeggen een groot meer. Daar had de Heere Zich gevestigd te Kapernaüm, waar Hij nu dan woonde. Hier zullen de meeste discipelen vandaan komen. Hier uit Bethsaïda! Hier vanuit zullen de meeste wonderen geschieden, de wondervolle visvangst, de vermenigvuldiging der broden, de genezing van ontelbare kranken. Hier zullen de meeste redevoeringen gehouden worden. Dit is toch het Galilea der heidenen, wat naar de profetie van Jesaja 9 een groot licht zal zien: het licht der wereld.

Onder die wandeling dan zag de Heere twee maal twee broeders, die samen geroepen zouden worden. Dat is nogal wat. Vier achter elkaar, tweemaal twee in één keer. Als er één knecht Gods geroepen wordt, dat is een gebeurtenis. Dat wordt in de hemel opgetekend. Dat zal op de aarde gemerkt worden. Is er één van de apostelen geweest, die onopgemerkt door het leven gegaan is?

De Heere neemt tweemaal twee broers. Wat een voorrecht, als de oprechte Godsdienst niet een zaak is van één uit een gezin, maar dat wij er hier de voorbeelden van hebben, dat de oprechte Godsdienst ook een zaak kan zijn van het gezin. Petrus en Andréas — de beide broers; Jacobus èn Johannes — de beide broeders. Twee aan twee, die de Heere vrezen! U ontmoet ze bij de discipelen van Johannes de Doper. U ontmoet ze bij Jezus thuis, als ze met Hem kennis gaan maken. U ontmoet ze, als ze samen Jezus gaan volgen. U ontmoet ze weer in de apostelkring — vier van de „twaalven". Dat kunt u zo hebben onder het vissersvolk. Twee keer diende ik een vissersgemeente, eens die van Elburg, later die van Katwijk. Daar kwam u inderdaad de families tegen, waar de vreze Gods in de gezinnen zat. De Heere kiest ze en roept ze twee aan twee, Hij zal ze ook weer twee aan twee uitzenden. Nooit staat iemand alleen in dat werk, de Heere geeft altijd metgezellen, die elkander tot steun en tot hulp kunnen zijn. Het predikwerk is niet een werk, dat één alleen kan doen. Wat is Petrus zonder Johannes onder de broederen? Laat dan Andréas wat schuil gaan achter Petrus. Petrus is inderdaad de door Jezus eerst genoemde, maar hij wordt met één roeping tegeüjk geroepen met Andréas. Roeping is wel een persoonlijke zaak, maar het is evenzeer een collectieve zaak. Vindt u het niet opvallend, dat bij het tweede tweetal Jacobus eerst genoemd wordt en dan pas de meest geüefde discipel, Johannes? Vindt u het niet opvallend, dat de apostel van de levenspractijk, de apostel van de ethiek, de apostel van de daad, genoemd wordt vóór de diepzinnige apostel van de beschouwing, van de visioenen des Heeren, van de liefde?

Zodat ik maar zeggen wil: twee aan twee, vier tezamen, strdks twaalf tezamen en nooit alleen. Wat er toch van te denken, als de mensen denken en zeggen, dat de Heere maar één trouwe leraar in Zijn kerk heeft? En wat er van te denken, als een leraar van zichzelf denkt, dat de Heere maar één trouwe leraar in Zijn kerk heeft? Trouwens: die de Heere roept, die roept Hij niet om voor Zijn voeten uit te lopen, maar om Hem te volgen. Laten de mensen al hun grote leraren maar eens achter Jezus zien. En laten al de grote leraren ook zichzelf maar wat meer achter Jezus voegen, om maar niet meer te zijn en te blijven dan leerjongens van Christus!

Jezus roept ze om Hem te volgen en dus leerling te zijn bij Hem voor een tijd. Hier is verkiezing Gods. Hier is roeping "Gods. Ik las de navolgende waarschuwing, die onze vaderen maakten en die ik volernstig doorgeef: „Al is het, dat de Heere hier eenvoudige mannen verkoos, let wel tot een behoorlijke opleiding van driejarige dagelijkse onderrichting van de allerhoogste Leraar, dan zal dit niet rechtvaardigen het onbeschaamde indringen van onwetende en on-

bevoegde mannen in de arbeid der Evangeliebediening."

Dit viertal is in alle verscheidenheid in het bezit van een persoonlijke vreze Gods, van een roeping door de Heere Zelf, van een betrokkenheid op Jezus' prediking van de bekering en van een betrokkenheid op een nabij gekomen Koninkrijk Gods. Dat is roeping!

Wat zij verlieten

Petrus en zijn broeder Andreas waren juist bezig hun net in zee te werpen, toen Jezus ze riep. Dat waren vissers, niet pratend aan de wallekant, maar werkend in de zee. Dat is het echte vissersvolk: niet die van de blauwe stoep, maar die van het water. Het kan zijn, dat zij de netten spoelden, meer aannemelijk is, dat ze juist met een visserij begonnen. Zo ziet het ook de kanttekening,

die meldt dat het Griekse woord een werpnet moet geweest zijn. Het woord „amphiblèstron" betekent omheining, dus zoiets als een sluitend net, een rond net. Ik weet niet, hoe ik het mij denken moet: de vissers zullen het wel weten. Zij zijn dus net op gang om te gaan vissen. Zo werden zij geroepen. Te meer spreekt het aan, dat zij in vers 20 terstond de netten verlieten en Hem volgden. Zo maar midden uit het werk.

Bij de andere twee was het ook zo. Die waren met elkaar met hun vader en met hun huurlingen, zoals Marcus ons bericht, netten aan het vermaken. Dan komt het woord van Jezus' roeping. En bij beide tweetallen staat er: Terstond verlieten Petrus en Andreas de netten en terstond verlieten Jacobus en Johannes het schip, hun vader en de huurlingen. Wij zouden toch minstens verwachten, dat ze eerst eens orde op zaken gesteld zouden hebben. Petrus had zijn gezin: zijn vrouw en haar moeder. En de anderen misschien ook. En hoe moest dat dan nu met die schepen, en met die netten, en met die vader, en met die visserij en hoe moesten zij zelf de kost hebben?

Petrus blijkt de zaak niet aan kant gedaan te hebben, want na de opstanding, drie jaar later, zegt hij: „Ik ga vissen" en zo zeggen ook de anderen. Ja en toch alles verlaten. Wij moeten voor dit werk alles loslaten en verlaten, want de Evangeliedienst vraagt de gehele mens. Men kan niet wat anders óók doen, men kan er niet wat anders bij doen. Men kan deze dienst niet verlaten en weer eens terugvallen op het oude. Die ene Paasvisvangst wordt een openbaring van Christus en een definitieve bevestiging in de eens ontvangen roeping, hun zending. Men moet er zelfs vader en moeder voor verlaten.

Hier zijn vier mensen, die dit gedaan hebben. Zij hebben het gewaagd, zonder buidel en zonder male. Zonder eten, zonder drinken, zonder huis, zonder kleding, en zij hebben anderen gespijzigd en gelaafd, letterlijk en figuurlijk. En zij hebben anderen gekleed en anderen geherbergd. De Heere was hun eel en hun overvloedig goed. Honderdvoud ederontvangen (met de vervolgingen!) en ierna het eeuwige leven.

Mijn God, Gij hebt Uw wond'ren groot gemaakt; Wie is 't, die 't onbepaald getal Van Uw gedachten melden zal?

Wat geest zo vlug, wat tong zo welbespraakt?

Geen slachtvee, geen altaren Vol spijs ten offer, waren Het voorwerp van Uw lust; Gij hebt mij naar Uw woord. Mijn oren doorgeboord. En 't lichaam toegerust.

Verheug het volk, verblijd hen allen. HEER'. Die naar U zoeken t' eiken stond. Leg steeds Uw vrienden in de mond: „Den groten God zij eeuwig lof en eer." Schoon 'k arm ben en ellendig. Denkt God aan mij bestendig: Gij zijt mijn hulp, mijn kracht. Mijn Redder, o mijn God! Bestierder van mijn lot! Vertoef niet, hoor mijn klacht.

Wat zij aangingen

„Ik zal u vissers der mensen maken."

Dat is alles wat zij meekregen, maar dit is dan ook alles! Die discipelen hebben veel meer gekregen dan zij verlieten: een beterschip, betere netten en betere vangst. Het schip der kerk — onvergankelijk. De netten van Gods Woord — die nooit scheuren. De vangst van zielen — waarvan er niet een verloren zou gaan. Wel zullen de engelen eens de vangst sorteren: het goede in de vaten, het kwade in het vuur. En de engelen zijn de engelen der gemeente, dat zijn de leraars.

Maar goed, nu die vader en die vrouw en schoonmoeder van Petrus. Daar was het toch wel wat voor, dat die twee stellen gebroeders ('t was er niet maar eens één) allen hun gewin, maar ook hun broodwinning verlieten! Hoort u één van hen hierover klagen? Die Zebedeüs was een vermaard christen, algemeen bekend in de kerk en nog. Niet om zijn visserijbezit, maar om zijn zonen: Jacobus, zo goed als Johannes. En hun moeder klaagt helemaal niet. Dat was Salomé, een vermaarde en stille christin.

En Petrus' vrouw en schoonmoeder? De laatste was één der eersten, waaraan Jezus een wonder deed en dat goede mens verzorgde èn Jezus èn haar schoonzoon Simon en diens broer Andreas en Jacobus en Johannes op de sabbat na kerktijd. Daar was dus blijkbaar spijze genoeg. En dat was na Petrus' roeping!

Hebt maar geen zorg voor de tijd!

Hebt maar geen zorg voor de eeuwigheid! Als uw hart met Jezus is, om Hem te volgen!

't Was toch een niet vergankelijke eer voor Zebedeüs: twee jongens in dienst van de Koning te hebben en zelf met zijn vrouw in de eerste kringen der christenen te mogen staan, 't Was toch een eer voor Petrus' vrouw om een man en een zwager te hebben in dienst van Koning Jezus.

Maar nu dan dat vissen! Dat is wel een schoon beroep, maar dan moet men niet bang zijn, niet voor wind, niet voor golven, 't Is ook een hard beroep: veel gevaren, hard werken, nacht en dag. Er zit niet zoveel eer, niet zoveel rijkdom, niets geen promotie in. 't Is ook een eenzaam beroep, dat van de visser. Dat geldt allemaal ook van de vissers der mensen; Daarom zendt de Heere ze ook paarsgewijze uit. Maar het schip der kerk is zo oud en zo degelijk. En de netten des Woords zijn zo goed.

En de vangst? !

Elke vis, die gevangen wordt, is voor de dood, maar elk, die in de netten des Woords gevangen wordt, is voor het leven. Zielen vangen voor Koning Jezus, dat is zielen vangen voor de zaligheid. „Ik zal maken!!" Wie heeft de winden in de hand? Hij. Wie heeft de stromingen der wateren in de hand? Hij. Wie heeft de scholen met vissen in de hand? Hij. Het onderwijs, dat de Heere geeft, is een onderwijs voor het leven. De predikers zijn niet alleen voor hun leertijd, maar ook voor al hun leven afhankelijk van Hem, ook en juist in al hun arbeid.

Welgelukzalig, die zielen vangt. Hij is wijs. En de Heere zal Zijn gevangenen niet begeven.

S.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 februari 1975

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Jezus en Zijn eerste jongeren

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 februari 1975

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's