Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wedergeboorte door Christus’ opstanding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wedergeboorte door Christus’ opstanding

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geloofd zy de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden, tot een onverderfelijke, en onbevlekkelijke, en onverwelkelyke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u.

1 Petrus 1 : 3 en 4.

Gods lof voor de wedergeboorte

Onze tekst is genomen uit de brief van één der eerste Paasgetuigen, die wij vorige week in het ledige graf van Jezus de keurig opgevouwen doeken zagen ontdekken. Hoeveel indruk de opstanding van Christus op Petrus gemaakt heeft, blijkt wel uit het feit, dat hij in zijn eerste brief tegelijk met de opstanding begint. De opstanding is voor hem de bron van alle geestelijk leven, dat opbloeit uit de dood als een nieuwe geboorte, als een wedergeboorte. Petrus vertroost hiermee de christenen, die verdreven uit hun land als vreemdelingen, als vluchtelingen moeten verkeren in Pontus, Galatië, Cappadocië, Azië en Bithynië. Zij woonden dus in geheel Klein-Azië verspreid. Hun wacht een betere erfenis dan die zij eertijds hebben moeten verlaten.

Voor dat berooide en beroofde volk nu schrijft Petrus, maar voor een volk met genade. En dan begint hij in onze tekst ze op te roepen tot Gods lof.

Geloofd zij God. Dat wil zeggen: God moet geloofd worden. Dat wil zeggen: Gij moet God loven. Dat wil zeggen: Wij moeten God loven. Is er dan zoveel reden om te geloven, als die mensen waarschijnlijk al veel vroeger onder de vervolging van Antiochus daar in Azië terechtgekomen zijn, om daar als vreemdelingen te verkeren? Want vreemdelingen op de aarde, vreemdelingen overal op, aarde, zullen christenen ook zijn.

Men zou denken dat die mensen klaagden en dat Petrus hen beklaagde. Niets daarvan. Hij heeft ze in het vorige vers een prachtige zegen gegeven en daar konden zij het ook in alle omstandigheden mee doen, namelijk met vermenigvuldigde genade en met vermenigvuldigde vrede.

Nu dan: geloofd zij God. Daarmede begint Petrus zijn brief en dat is een goed begin, want het is goed de HEERE te loven, 't Is voor die mensen in de verstrooiing ook een goed begin in het lezen van Petrus' brief, als ook zij opgeroepen worden met Petrus mee te doen.

Geloofd zij God. Het is een wens, het is een bede, want God prijzen, daar is Gods Geest voor nodig, daar is ook Gods genade voor nodig. Die ontvangt Petrus bij het schrijven en ook de lezers bij het lezen. Als wij alleen de naam God uitspreken, gelovig uitspreken, zodat wij de levende God voor ons zien, zodat wij ons levend voor God opstellen, dat is al het echte. Als wij zo God zien en voor God staan, dan kan het niet anders, of de prijs, de eer, de lof van God zal er uitkomen. Dat kan niet anders, want God is groot, een heerlijk God.

Maar Petrus voegt er wat aan toe, wat Ziin grootheid en heerlijkheid nog groter maakt, namelijk: de God... en Vader van onze Heere Jezus Christus. Naar de menselijke natuur van Christus was God de Vader de Gód van de Heere Jezus en naar de Goddelijke natuur van de Heere Jezus was God de Vader de Vader van de Heere Jezus. En dat spreekt Petrus hier uit: het diepe wonder van de twee naturen van de Zaligmaker en ook het diepe wonder dat God in twee betrekkingen tot de Heere Jezus stond, naar de ene kant, Zijn menselijke kant, was de HEERE Zijn God en naar de andere kant, Zijn goddeüjke zijde, was de HEERE Zijn Vader.

Nu is iemand gelukkig te prijzen, als hij een zoon heeft, een goede zoon heeft, een grote zoon heeft. Hoezeer is God nu gelukkig te prijzen, te zegeneii, te danken, dat Hij deze Zijn Zoon ons tot een Middelaar gegeven heeft. Let er wel op: Petrus schrijft niet: Geloofd zij de God en Vader van „de" Heere Jezus Christus, maar van „onze" Heere Jezus Christus. Hij is, zegt Petrus, van óns, Hij is óns gegeven, Hij is óns van God de Vader gegeven: Petrus en die verstrooiden uit Klein-Aziëe die Petrus noemt uitverkorenen naar de voorkennis Gods.

Is God dan door die mensen te loven of niet?

Petrus zegt meer, nameüjk: deze God, de Vader van de Heere Jezus Christus, heeft ons wedergeboren. Hij heeft niet alleen een natuurlijke, eeuwige Zoon in de hemel, maar Hij heeft ook op aarde mensen, zondige mensen, die dood waren in de zonden en in de misdaden, levend gemaakt, weder levend gemaakt, doen geboren worden, doen wedergeboren worden. Dat wist Petrus van die mensen ginds in de verstrooiing, dat geloofde hij van hen, maar dat wist Petrus ook van zichzelf, dat geloofde hij van zichzelf. Hij zegt dus: God heeft óns wedergeboren. En ook daarover looft Petrus God en daartoe roept hij in zijn brief ook die mensen op.

Wat een taal, wat een taal: „Geloofd zij God, Die ons heeft wedergeboren." Wat horen wij dat weinig. Enerzijds hoort men God loven door mensen, die helemaal niet wedergeboren zijn: hun leven komt niet overeen met hun lof. Anderzijds hoort men mensen, die wel wedergeboren zijn, zo weinig God loven. Enerzijds moeten wij dan zeggen: Uw hart moet met God zijn, uw leven moet een nieuw leven zijn, uw leven moet met God zijn, niet alleen uw mond. Het één moet met het ander overéén komen. Levensvernieuwing, wedergeboorte hebt gij nodig.

Anderzijds moeten wij dan zeggen: Als uw hart dan met God is, als een nieuw leven dan uw deel is, laat toch geen stilzwijgen bij u gevonden worden. Is dan verstrooiing uw deel, een eenzaam pelgrimspad misschien, klaagt toch niet. Zijn uw tegenstanders velen, roemt niettemin in uw God, roemt in Hem, die u het leven geschonken heeft, zonder dat gij er naar vraagdet. Wat kind werd geboren op zijn eigen verzoek? En welk mens werd wedergeboren op zijn eigen verzoek? 't Was Zijn wil, 't was Zijn grote barmhartigheid. Ja, grote barmhartigheid!

Christus' opstanding oorzaak van de wedergeboorte

Ja, grote barmhartigheid van God was het, dat èn Petrus èn die vreemdelingen uit Azië, uit al die landstreken, dat nieuwe leven der wedergeboorte deelachtig werden. De aanneming van zondaren tot kinderen van God, de levensvernieuwing van mensen die

dood waren in de zonden en misdaden, dat moet niet minder heten dan wedergeboorte. Nooit kunnen wij kinderen worden van een heilig God, of wij moeten Zijn natuur in zekere zin deelachtig worden. Adam wordt in de geslachtslijst van Lukas 3 genoemd de zoon van God. Om een kind te zijn is geboorte nodig. Om een kind Gods te zijn is geboorte nodig uit God. Van de wedergeborenen wordt dan ook gezegd, dat zij van boven geboren zijn, dat zij uit God geboren zijn. Dat is een nieuwe schepping. Zullen nu echter door de zonde verdorven mensen, die zelfs aan de dood onderworpen zijn, kinderen Gods worden, dan is niet alleen een geboorte nodig, maar een wedergeboorte, waarin zij teruggeboren worden naar hun oorspronkelijke staat.

Welnu, dat schenkt God de Zijnen uit grote barmhartigheid. Een geboorte is een wonder, maar de wedergeboorte is een dubbel wonder, dat is ook een wonder van genade. Daarin ligt al de barmhartigheid Gods, dat tere mededogen, dat God met zondaars heeft. Om dit te kunnen doen heeft de HEERE Zijn eigen Zoon willen geven, Die nedergedaald is tot in de diepe val van de mens, zodat Hij stierf onze dood, nederdaalde voor ons ter helle. Maar Hij is opgestaan uit de doden. Door Zijn opstanding heeft Hij het leven herwonnen. Dit deed Hij als de tweede Adam, als het tweede en nieuwe Bondshoofd. En nu moest en mocht achter Hem heel Zijn lichaam opstaan uit de doden. Anders gezegd: de Vader wekte Hem op, maar moest en wilde nu ook heel het lichaam opwekken uit de dood. En daar hebt ge: de grond en de oorzaak van de wedergeboorte is de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Heeft God het Hoofd opgewekt, zo zal Hij ook al de leden opwekken.

En heeft ons wedergeboren tot een levende hoop. Een geboorte is een verwachting, is een blijde verwachting. Een geboorte is een hoop. De wedergeboorte geeft ook hoop — in Christus — een levende hoop, een hoop op het leven, niet slechts voor de tijd, maar voor de eeuwigheid. Een levende hoop is een hoop, die uit Christus, uit Zijn leven, uit Zijn opstanding vloeit.

Daarom is deze hoop levend en krachtig, zij zal niet vergaan. De levende hoop van een christen ondersteunt zijn leven, zijn geestelijk leven, die doet hem alle tegenstand, alle vreemdelingschap dragen. Christus is zijn hoop, zijn Hoofd en zijn hoop.

Ik blijf de HEER' verwachten; Mijn ziel wacht ongestoord; Ik hoop, in al mijn klachten, Op Zijn onfeilbaar woord.

Mijn ziel, vol angst en zorgen, Wacht sterker op de HEER', Dan wachters op de morgen, De morgen, ach, wanneer?

Hoopt op de HEER', gij vromen! Is Israël in nood, Er zal verlossing komen: Zijn goedheid is zeer groot.

Hij maakt, op hun gebeden, Gans Israël eens vrij Van ongerechtigheden; Zo doe Hij ook aan mij!

De erfenis die wacht op de wedergeboorte

Een kind is een erfgenaam en een kind Gods is een erfgenaam Gods en dus een mede-erfgenaam van Christus. Zo geeft de wedergeboorte erfrecht, erfrecht niet op deze wereld, want Christus' Koninkrijk is niet van deze wereld, maar een erfrecht in het Koninkrijk der hemelen, want Zijn Koninkrijk is van daar.

Daar nu zal al wat wedergeboren is tot een levende hoop tot een erfenis komen. Welke die erfenis zal zijn wordt in de tekst niet gezegd. 't Zal wel de erfenis zijn die zij delen met Christus, Wiens mede-erfgenamen zij immers zijn zullen, 't Zal wel een hemelse erfenis zijn, want hij wordt in de hemelen bewaard. Dat is nü niet te dragen door aardse handen. Dat is ook nu niet te vatten voor aardse verstanden. Dat is nu niet te zien door aardse ogen en dat is nu niet te horen door aardse oren. Als Paulus opgetrokken werd in de hemel, of het in het lichaam geschied is of buiten het lichaam, dat wist hij niet, maar hij heeft onuitsprekelijke dingen gezien. En als Johannes de gezichten des hemels gezien heeft, dan viel hij als dood aan Jezus' voeten. De erfenis wordt dus in de hemelen bewaard tot die tijd, waarin zij verkregen wordt. En ze wordt veilig bewaard — voor u. Voor de erfgenamen. En ze wordt veilig bewaard tegen alle vijanden der kerk. De vijanden gunnen de ware kerk, de kinderen Gods, hier geen plaats, geen voet gronds, geen enkel bezit. De Heere gunt ze een erfenis, een eeuwige erfenis, die hun geen wereld en geen satan afneemt. Hij is dus bewaard voor u, maar ook wel tegen u, opdat gij hem niet bevingeren zult.

Intussen is de erfenis onverderfelijk. Alles hier op aarde is aan het verderf onderhevig, zelfs een erfenis. Behalve dat elke erfenis u ontgaan kan — ge kunt onterfd worden — een erfenis kan door valsheid in geschrifte of door oneerlijkheid in anderer handen vallen — de erfenis kan door oproer geheel niet bereikbaar zijn — ze kan door minvermogendheid, door ziekte of een beroerte in handen vallen van voogden — ze kan als ze door oneerlijkheid verkregen is zijn als geld in doorboorde buidel, dat het geld weggaat — ge weet zelf niet hoe. Ik zeg behalve dit alles is alles hier aan het verderf onderhevig: in steen werkt kanker, in hout de worm — in metaal de roest — stoffen verteren — goud en zilver is als slijk — land en zand, ze zijn tegen geen water en tegen geen verzilting bestand. Maar deze erfenis verderft nooit, niet tot in der eeuwigheid. Ze wordt in de hemelen bewaard. Ze is eeuwig, zoals God eeuwig is.

De erfenis is ook onbevlekkelijk. Als u een fraai kleed hebt, waarop een bloedvlek valt, die krijgt u er nooit meer uit. Bedorven is uw kleed. Als u een steen hebt, een mooi gesteente, waarop u een olie of een zuur laat vallen, bedorven is uw steen. Als u een prachtig houten voorwerp hebt en ge brengt er een of ander middel op, aangetast is uw hout. In deze wereld bezoedelt en bevlekt de zonde alles. De erfenis boven is door niets te bevlekken, niet door de zonde en niet door enig ding. De erfenis is zo rein als Christus in Zijn verheerlijkte staat (denkt aan de berg der verheerlijking!) rein is, het onbevlekkelijk Lam Gods.

De erfenis is tenslotte onverwelkelijk. Elke bloem verwelkt, maar de erfenis zal tot in eeuwigheid geen verwelking kennen. De erfenis, die bewaard wordt en nu al eeuwen sedert Petrus' brief en daarvoor bewaard is voor de kerk, zal eeuwig fris en groen blijven.

Wat is uw erfenis — is zij er één in 't eeuwig zalig licht, of is zij er één in de duisternis? Het is van tweeën één: eeuwig erven of eeuwig verderven.

S.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 april 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Wedergeboorte door Christus’ opstanding

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 april 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's