Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De eniggeboren Zoon Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eniggeboren Zoon Gods

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarom is Hij Gods eniggeboren Zoon genaamd, zo wy toch ook Gods kinderen zijn? Daarom, dat Christus alleen de eeuwige natuurlijke Zone Gods is, maar wij zijn om Zijnentwil uit genade tot kinderen Gods aangenomen. Waarom noemt gy Hem onzen Heere? Omdat Hij ons met lichaam en ziel van al onze zonden, niet met goud of zilver, maar met Zyn dierbaar bloed gekocht, en van alle heerschappij des duivels verlost heeft, en ons alzo Zich tot een eigendom gemaakt. Zondag 13.

De enigheid van Christus' Zoonschap

Na de beide namen van de Zaligmaker, de persoonsnaam Jezus en de ambtsnaam de Christus, komt de Persoon Zelf en dan wel de beide naturen van de Middelaar, eerst de Goddelijke natuur en dan daarna de menselijke natuur. Zo dan nu de Goddelijke natuur, welke uitgedrukt ligt in de uitdrukking: de eniggeboren Zoon Gods en in de uitdrukking: onze Heere.

Vooreerst dan de vraag waarom Jezus Christus de eniggeboren Zoon Gods genoemd wordt. Hierin wordt allermeest en allerhoogst aangewezen de hoedanigheid en de voortreffelijkheid van Zijn Persoon. Allerlei titels worden in het Oude en in het Nieuwe Testament aan de Heere Jezus gegeven, maar de hoogste en de heerlijkste is toch wel die van „Gods enige Zoon". Zo wordt Hij genoemd in Psalm 2, in Spreuken 30, in Mattheüs 3, in Johannes 1 : 14 en 18. Onder vele andere plaatsen in de bijbel. Laat ons nu de naam „Zoon Gods" bezien. Een zoon is degene, die door iemand verwekt werd naar zijn wil en naar zijn vermogen. Zo iemand wordt genoemd een natuurlijke, een eigen zoon. Maar een zoon wordt ook wel genoemd iemand, die door een bijzondere omstandigheid in de zorg en in de weldadigheid door omstandigheden werd opgenomen, aan welke men niet minder dan vaderlijke zorg en liefde betoont, hoewel zo'n zoon niet door diegene verwekt was en dus niet uit diegene geboren werd.

Nu wordt van God gezegd dat Hij zonen heeft. Om met de laatsten te beginnen: de engelen worden Gods zonen genoemd, die zongen toen de aarde nederzonk op haar grondvesten. Dan ook werd de mens Adam in de staat der oprechtheid Gods zoon genoemd. Allerlei mensen, aan wie een bijzondere macht of autoriteit werd toegekend, die zij in Gods naam droegen, als rechters en overheden, worden zonen Gods genoemd. Daarna ook worden degenen, aan wie God Zijn genade bewijst, zodat ze van vijanden Gods gemaakt worden tot vrienden, van vreemdelingen Gods en van bijwoners Gods gemaakt worden tot Zijn eigendom, kinderen Gods genoemd. Zij worden tenslotte slechts tot kinderen bij God é& ngenomen. En dat uit genade alleen.

Maar de Heere Jezus wordt Gods Zoon genoemd, omdat Hij dat is, van nature is. Degenen die de Godheid van Christus niet erkennen willen Hem nog wel Gods Zoon nóémen vanwege de voortreffelijkheid van Zijn Persoon, maar dat is ons geenszins genoeg. Daartoe wordt Hij getrokken in de kring der schepselen — overheden, rechters, engelen. Het is wel waar dat Hij vanwege de reine geboorte uit de maagd Maria hoge voortreffelijkheid heeft, maar daarmee zitten wij op de menselijke lijn. Hij is niet geworden de Zoon Gods, zeker niet bij Zijn ingaan in de tijd, zeker niet bij Zijn aanneming van de menselijke natuur, maar Hij is Gods natuurlijke Zoon. Hij is de Goddelijke natuur mede deelachtig. Hij draagt het beeld van de onzienlijke God, zoals Colossensen 1 : 15 en 2 : 9 en meer andere plaatsen in de Schrift ons leren. En Hij is het afschijnsel van de heerlijkheid des Vaders en het uitgedrukte beeld van Gods Zelfstandigheid, zoals Hebreën 1 : 3 ons leert.

Hij is de natuurlijke Zoon Gods en wel de enige Zoon Gods. Trekt men Hem bij loochening van Zijn Godheid, zoals de Vrijzinnigen dat doen, in de sfeer van Abraham, Job of anderen, zo heeft God niet een enige Zoon, zoals de Schriften toch duidelijk leren. Wij hebben in het beeld Gods meegekregen — en krijgen bij de wedergeboorte weer mee — de mededeelbare eigenschappen Gods, maar niet en nooit de onmededeelbare eigenschappen. Die heeft God alleen, die heeft ook de Heilige Geest. Die heeft ook de Zoon. En die heeft Hij krachtens de generatie, de eeuwige generatie. Hoe die eeuwige generatie is, dat behoort tot de diepe en onuitsprekelijke geheimenissen tussen de Vader en de Zoon. Deze eeuwige generatie duurt van eeuwigheid tot eeuwigheid. Zij is voor ons evenzeer en veel meer een geheim als onze geboorte voor ons een geheim is. De diepste en hoogste dingen zijn bij God verborgenheden. Maar die verborgenheden zijn voor die Hem vrezen. Christus is de eeuwige Zoon, waar Hij van alle eeuwigheid was, even oud als de Vader.

En Hij was — en Hij is en Hij zal zijn. De eniggeboren, eeuwige Zoon Gods.

De eigenschappen van Christus' Zoonsschap

Heeft de Heere Jezus broeders, zo heeft Hij ze niet van nature. De broeders die Hij heeft — waarvan Psalm 89 zingt — zijn aangenomen broeders, om Zijnentwil aangenomen broeders, uit genade aangenomen broeders. Kinderen Gods krachtens adoptie.

Dit blijkt uit de namen, die Hij draagt. Hij wordt God genoemd, in Genesis 31 : 13. Bethel, Genesis 32 : 30. Pniël „Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn ziel is gered geweest." In Psalm 45 : 7—8, in Psalm 68 : 18—19. Hij wordt genoemd Jehovah, Die is, Die was, Die komen zal. De Vorst des levens. De Koning der koningen, de Heere der HEEREN, de Heere van de hemel, de Heere der heerlijkheid, de Rechter van levenden en doden.

Het blijkt uit de Goddelijke eigenschappen, die Hij heeft. Hij is eeuwig, alwetend, die de harten doorgrondt, almachtig, alomtegenwoordig, onveranderlijk.

De werken, die Hij deed en doet zijn Goddelijke werken: de schepping en onderhouding aller dingen doet Hij als Zijn Vader, het verkiezen ten eeuwigen leven doet Hij als Zijn Vader, het verlossen is Zijn goddelijk werk. Als gevolg daarvan is dit Zijn Goddelijk werk als Hij de heilige kerkedienst ingesteld heeft en voortgaat met van gemeente tot gemeente die kerkedienst in te stellen en te onderhouden door zo maar van geslacht tot geslacht dienaren Gods te roepen, te bekwamen en in hun dienst te doen volstandig zijn. Als zij de sacramenten, die Hij instelde en doet beklijven tot het einde der eeuwen toe en de bediening des Woords uitoefenen, dan geeft Hij ze daartoe de nodige opleiding, dan beschikt Hij hun de nodige gaven, de een alzus, de ander alzo en

Hij begiftigt ze met de Heilige Geest, Die hun verstand verlicht. Die ze aangordt als Hij over hen vaardig wordt, om zo hun arbeid van hun dienst te gebruiken, zodat het geloof in de gemeente gewekt wordt, de hoop verlevendigd wordt en de liefde werkzaam gemaakt wordt. Mede door hun dienst wordt in de gemeente de vergeving der zonden gewekt en bloeit daaruit op het leven der heiligmaking, een leven aan Gods dienst en aan de naaste gewekt. Zo verrijst door Christus' goddelijke arbeid door de eeuwen heen Gods gemeente, naar het gemaakt bestek, Gode tot heerlijkheid.

Dit is de Goddelijke arbeid van Christus als Hij straks op het geluid van Zijn stem de graven zal gebieden hun doden weder te geven, als Hij straks de zee en de hel zal gebieden hun doden weder te geven en als Hij dan de levenden en de doden zal oordelen met een rechtvaardig oordeel, wat tot gevolg zal hebben metterdaad de eeuwige dood voor degenen, die verloren gaan en het eeuwige leven voor degenen, die het goede gedaan zullen hebben.

Hieruit blijkt de Goddelijkheid van de Heere Jezus, namelijk de Goddelijke ere, die Hij nu reeds eeuwen van Zijn gemeente ontvangen heeft, die Hij thans ontvangt en die Hij ontvangen zal, als Hij aangebeden wordt, als Zijn naam geloofd en bezongen wordt.

Dit is Zijn Goddelijke eer, dat de ganse gemeente Gods der eeuwen mede in Zijn naam gedoopt werd en wordt en worden zal en dat het volk in Hem gelooft, gelijk in de Vader en in de Heilige Geest.

En dan die geloofsoefeningen, die geloofswerkzaamheden, die met Hem en in Hem worden gedaan door klein en groot in gans Gods Kerk. De daden die daardoor geschieden, dat mensen van de duivel, van de wereld en van de zonde worden verlost en dat zij daden des geloofs doen op elk terrein des levens. Dit vertrouwen, dit vast vertrouwen, dat ook onze ziel op Hem heeft, dat doet zeggen, dwars tegen alle ongeloof van elke tijd in: Hij is de mijne en ik ben de Zijne. Hij is mijn Rots, mijn Losser, mijn Borg, mijn God op Wie ik vertrouw. Hij mag dan voor een ander wat zijn of niets zijn, maar Hij is voor ons ons Eén en Al, de God van ons betrouwen.

Ik werd benauwd van aile zijden En riep de HEER' ootmoedig aan. De HEER' verhoorde mij in 't üjden En deed mij in de ruimte gaan. De HEER' is bij mij, 'k zal niet vrezen; De HEER' zal mij getrouw behoên; Daar God mijn schild en hulp wil wezen, Wat zal een nietig mens mij doen?

Gods rechterhand is hoog verheven; Des HEEREN sterke rechterhand Doet door haar daan de wereld beven, Houdt door haar kracht Gods volk in stand. Ik zal door 's vijands zwaard niet sterven, Maar leven en des HEEREN daan, Waardoor wij zoveel heil verwerven, Elk tot Zijn eer doen gadeslaan.

De macht van Christus' Zoonschap

Waarom noemt gij Hem onze Heere? Ja, zo noemt de kerk Hem, elk levend lidmaat voor zichzelf, maar ook zo gaarne voor allen die Zijn verschijning liefhebben. Dan begrijpt men zichzelf, maar ook zo van harte alle ware gelovigen erbij in. Hij is de mijne en ik de Zijne — dat is het geloof. Maar in dit geloof blijft men nooit alleen staan: onze Heere. Rechtgeaarde onderdanen roemen hun koning. Zij erkennen zijn macht, zij stellen zich gewilliglijk onder zijn heerschappij. Zij achten zich gelukkig onder zijn heerschappij. Zo doet ook het volk van Christus. Onze Heere Jezus heeft heerschappij over ons krachtens schepping. Maar Hij heeft ons ook verlost uit het gebied van de satan, dat is de wereld, die in het boze ligt. De wereld is ons element niet meer, daar moeten wij door, maar daar ligt ons leven niet, daar ligt onze liefde niet. De grove wereld niet en de verfijnde wereld niet. De zonde is ons element niet meer. Die leerden wij vaarwel zeggen. En dat alles omdat wij daaruit gekocht zijn, losgekocht zijn. Het bloed van Christus, dat was de prijs. Ware het zilver geweest of goud, dan had de satan ons niet losgelaten, maar voor dat bloed, dat dierbaar bloed, daar deinst de duivel voor terug, daar deinst de wereld voor terug, daar deinst de zonde voor terug. Daar moeten zij ons voor loslaten. Dat is het eigendomsbewijs van Christus, dat is het teken en zegel van de koop aan elk van Zijn slaven. De naam Heere is dezelfde als Jehovah, dat is dus Israëls eigendomsrecht bij God geweest en evenzo het eigendomsrecht van de Nieuw-Testamentische gemeente. Heere is Zijn naam. En zo zijn wij dan Zijn eigendom met lichaam en ziel. Dit lichaam is duur gekocht, het is Hem van onschatbare waarde. En deze ziel is even duur gekocht, zij is de Heere van grote waarde.

Waar nu het rechte vertrouwen is, daar eigent het geloof deze titel van Christus toe: Heere, mijn Heere, onze Heere. En dat vertrouwen wordt dan zo waar gemaakt, daar zit dan zo in dat breken met de zonde, dat de wereld verlaten en onze oude natuur doden om in een nieuw Godzalig leven te wandelen. Dat vertrouwen is dan zo echt, zo van harte dit lichaam aan Hem aanbevelen, met al zijn gebrek, met al zijn smart, met al zijn pijn, met al zijn zonden ook. Weg duivel, weg wereld, weg schatten. Geef mij Jezus, neem mij, Heere, neem mij geheel. Tot de prijs van Uw bloed hebt Gij daar recht op. Neem het, Heere, geheel en al en stel het in Uw dienst, mijn ogen, mijn oren, mijn tong en mijn mond, mijn hand en mijn voet. Neem het geheel in Uw liefde en zorg, neem het geheel in uw dienst.

En deze mijn ziel, wees daar Heere over, Gij alleen, Gij geheel.

Onze Heere. Laat niemand u die titel ontroven. Geen paus, geen aardse heerser in de kerk. Geen mensen, geen heiligen, laat ons geen dienaren van mensen zijn, wier adem in hun neus is. Maar laat ons aan Uw dienst nu en voor eeuwig verbonden blijven. Gij alleen zijt en moet zijn: mijn Heere en mijn God.

S.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 mei 1975

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De eniggeboren Zoon Gods

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 mei 1975

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's