Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kohlbrugge over de wederkomst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kohlbrugge over de wederkomst

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

c. Duizendjarig rijk

Naar aanleiding van Openbaring 20 heeft Kohlbrugge enige gedachten nagelaten, die het overwegen meer dan waard zijn, omdat in onze tijd de voorstelling van een tweeerlei wederkomst van Christus, met daarbij de tussentijd tussen de twee komsten gevuld met een z.g. duizendjarig rijk, velen opnieuw met kracht aantrekt. Kohlbrugge vat. zijn prediking op dit punt als volgt samen: „Wie de zoete regering der genade kent, leeft in dat duizendjarig rijk..."

Deze opvatting, in de lijn van Augustinus en de Reformatie, wordt bij hem als volgt uitgewerkt: „Dat is het, waarin men zich met ere zoekt te redden, als men zich niet aan Gods wil onderwerpt, om werken tot noodzakelijk gebruik te doen, maar zich inwendig godvruchtig wil maken, en telkens door de zeer gewone en platte levenstrein, waarin alles aan de ijdelheid is onderworpen geworden, uit zijn denkbeeldig hemels standpunt uitgebotst wordt, — dan zulk een rijk, een Godsrijk op aarde, dat komen moet; zonderling vagevuur!" Opmerkelijk is hier de vergelijking van het duizendjarige rijk op aarde met het vagevuur; de overeenkomst zal zijn, dat men zich zélf inwendig godvruchtig wil maken.

Vervolgens laat Kohlbrugge aan de hand van voorbeelden zien hoe verschillenden zich in de berekening van de komst van dit rijk vergist hebben, en hoe men daarin even ver was als de Joodse geleerden van wie hij zegt: „Verder verleid door hun eigen onverstand en hun liefde tot het zichtbare, verklaarden zij de profeten tot hun eigen verderf, dromende tot op deze dag van een rijk, dat nimmer beloofd is."

In dit verwachten van een rijk, dat nimmer beloofd is, ziet Kohlbrugge een duidelijk zich willen ontworstelen aan de klem van het: héden, het heden der genade, het „heden, zo gij Zijn stem hoort...". „Geen uitstel, geen genade, tenzij gij u aan de genade onderworpen hebt, zoals gij zijt, en die erkent als over u verschenen, hoe gij ook zijt! Geen uitstel van beter maken, van zich anders te bevinden, van zich daartoe geschikt te maken, van zoeken naar hebbelijkheden, ontvangbaarheid, gestalte, gedaante, gesteldheid! Aan de genade u onderworpen, of geen genade..." Het is duidelijk dat Kohlbrugge vreest, dat in het verwachten van een zichtbaar Godsrijk op aarde verborgen kan zijn een gruwzame uitvlucht, een zich op vrome wijze ontworstelen aan de kracht van het heden der genade, aan de kracht van het vergoten bloed van Christus. In dit verband hanteert hij een machtig beeld: „Gij zelf moet het weten: óf volkomen verlossing van zonden en van alle kwaad, óf een zich voortslepen in ketenen en verstrikkingen der slavernij van het zichtbare. De genade is geen plank in de grote zee, waarop wij grote mensen drijven mogen; maar zij is zelf een grote zee van algenoegzaamheid; daarin zonder plank; sla tot splinters die plank van ijdele hoop der zelfredding! in die zee in, in de armen van 's Heeren goedertierenheden in! die het diepst ondergaat, vindt zich uit de diepte het eerst opgehaald, het hoogst gezet. O. wij muggen op dat water..."

Van hieruit gaat Kohlbrugge dan in op de vraag naar de uitleg van Openbaring 20. „Dat boek der Openbaring kan onmogelijk oorspronkelijk zo onverstaanbaar geweest zijn, als het sedert geworden is. Hoe hebt gij-niet zoveel gezond verstand, om te zien, dat, als gij het éne letterlijk opvat, gij het andere ook letterlijk moet opvatten? ... Duizend jaren letterlijk, dan ook de keten letterlijk, dan ook een letterlijke draak! Laat het u voor ditmaal genoeg zijn, dat duizend jaren een getal is van volkomen standhouden, van volkomen heerschappij en van volstrekte macht. Zo hebt gij "de hoofdmannen van duizend bij de kinderen Israëls" en „de afdelingen in duizendtallen" letterlijk; en figuurlijk: „Eén zal er duizend jagen", en: „De Heere komt met Zijn veel duizendmaal duizenden". Ook is het een ronde tijd, een volkomen tijdperk van volharding, al duurde het ook maar één dag, of één jaar, of tweeëneenhalf jaar, 't is al hetzelfde. De kinderen Israëls hebben nog geen duizend jaren met hun God als koningen geheerst. Van Egypte tot Babel zijn slechts 903 jaar. Denkt gij, dat de apostel dit niet heeft opgemerkt? „Zij, die, in het Woord der waarheid blijven, die bij het eeuwig Evangelie volharden, zullen er toch gevonden worden, — wil de apostel zeggen, — zij zullen met Christus regeren duizend jaren, dat is: zij zullen met Hem volharden als deelgenoten in Zijn verdrukking, in Zijn Koninkrijk en Zijn lijdzaamheid. Zij zullen zo met het getuigenis volharden, regeren, dat op alle weerstand beslag zal gelegd worden, zodat zich alle vijanden der genade, met hun aanvoerder, de duivel, gebonden zullen gevoelen".

Leven en heersen als koningen met Christus, de duizend jaren, dat wil zeggen: als deelgenoten in Zijn verdrukking met Christus volharden, zo regeren, dat alle vijanden van de genade, met de duivel voorop, zich zullen gebonden voelen.

Dit laatste, dat de satan gebonden zal worden, duizend jaren ook, daarvan zegt Kohlbrugge: „Die keten is Gods Woord; die sleutel is de uitsluiting, waarmee allen buiten het Evangelie gesloten worden, die het tegenstaan; die sterke engel is een eenvoudige getuige van het Woord". Dus ook de binding van de satan gedurende duizend jaren ziet Kohlbrugge als een gebeuren, dat voortdurend het heersen met Christus als koning vergezelt: de satan wordt en is gebonden, omdat de heerschappij van Christus door Woord en Geest hem gebonden heeft en gebonden houdt. „Wat bijzonder de binding van satan betreft", zegt Böhl in de geest van Kohlbrugge, „deze is gebeurd, en zij geschiedt voortdurend daar, waar het oord regeert en het bloed van Jezus Christus als het ware bloed van het paaslam aan de dorpel van het hart aangebracht M S.

Samenvattend besluit Kohlbrugge zijn rediking aangaande het duizendjarige rijk an het heersen met Christus als koningen

als volgt: alleen hij, die waarachtig op de borst slaat en zegt: „God, heb mij zondaar vrolijk gemaakt", ziet dat rijk, hetwelk is, en is in dat rijk, hetwelk komt; die zich niet aan de genade onderwerpen wil, omdat hij wel weet, dat het dan uit is met de heerschappij der zonde, voedt zich met ongezonde woorden van allerlei ketterij, dat ook een werk van het vlees is. Wie de zoete regering van de genade kent, leeft in dat duizendjarige rijk. hetwelk die nog verwachten, welke hun gewetens niet gereinigd hebben van dode werken, en daarom niet in de rust van God zijn ingegaan. Evenwel zult gij weten, dat het Koninkrijk van God tot u gekomen is, zeide onze Heere tot degenen, die. Hem horende, zich van de waarheid van het Woord ontsloegen, hetwelk zo luid in hun binnenste sprak: „Het is er".

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 augustus 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Kohlbrugge over de wederkomst

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 augustus 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's