Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mijn eer verheugd zich

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mijn eer verheugd zich

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

lk stel de HEERE geduriglijk voor mij; omdat Hij aan mijn rechter hand is, zal ik niet wankelen. Daarom is mijn hart verblijd en mijn eer verheugt zich; ook zal mijn vlees zeker wonen. , Psalm 16 : 8 en 9.

Zich God voorstellen

Op het Pinksterfeest wordt in de rede van Petrus het hele slot van Psalm 16, de verzen 8 tot 11 aangehaald in Handelingen 2 : 25-28. Petrus, vervuld met de Heilige Geest, haalt de verzen uit Psalm 16 niet volledig en zeer vrij aan. Wat ons toch wel tot lering moest strekken. Wij moeten niet zo zeer de letters van de Heilige Schrift vereren, die trouwens van taal tot taal weer anders zullen zijn, maar veel meer vragen naar de zin en de mening van de Heilige Geest. Petrus brengt deze woorden van David in verband met de Heere Jezus, wat ons meer waard moet zijn dan het zoeken van allerlei diepzinnigheden, die in de tekst niet liggen, en waardoor wij eigenlijk de Schrift maar in gebreke stellen.

Nu dan de tekst: Ik stel de HEERE geduriglijk voor mij." Of zo als Handelingen 2 : 5 die weergeeft: Ik zag de Heere te allen tijde voor mij." Daar is bij de Heere Jezus en door Zijn genade ver voor dien ook bij David een handeling, die in de betrekking van de Zoon tot de Vader en wat David betreft in de betrekking van een christen tot de Heere van al beslissend belang is. De Zoon Gods, de Christus, ziet altijd de Vader voor Zich. In heel Zijn leven was het Zijn spijze te doen de wil des Vaders, dat was Zijn dagelijkse levensbehoefte. Daar leefde Hij voor, daar leefde Hij op. Bijzonder in Zijn levenseinde, wat tevens Zijn grote levensdoel is geweest^ zag Hij steeds Zijn Vader voor Zich tot het volbrengen van Zijn taak.

Door Christus voorkomende genade nu, heeft ook David de HEERE voor Zich kunnen stellen. En dat geduriglijk. David noemt de Verbondsnaam: Jehovah, dat is God in Christus, dat is de God, Die om Christus' wille Davids God heeft willen zijn en worden in innige verbondssluiting. Nu stelde David dus de HEERE voor zich. Dat zegt David in het praesens, dat wil zeggen: in de tegenwoordige tijd. Dat wil zeggen, dat dat dagelijks Davids werkzaamheid was. Hij zegt ook: geduriglijk. Dat was dus zijn dagelijkse bezigheid: Zich God voor ogen stellen. Zich voorstellen dat God was en zich indenken, hoe God was. En waar God een Geest is, betekende dit voor David zich een geestelijke voorstelling van Hem te maken. Dat is geheel iets anders dan afgoderij plegen en zich een beeld of gelijkenis maken van wat boven in de hemel is. Dat is altijd de wezenlijke en heerlijke God naar beneden halen, in het schepselmatige trekken.

Neen, wat David deed was een zeer geestelijke werkzaamheid: dat is God zich wezenlijk indenken, zoals Hij waarlijk is. Dat is zich God indenken in Zijn deugden: in Zijn onbreukbare heiligheid, in Zijn vlekkeloze heiligheid, in Zijn gestrenge rechtvaardigheid, in Zijn eindeloze barmhartigheid, in Zijn oneindige liefde. Het betekende niet alleen een zich God indenken: dat zou een abstracte, filosophische bezigheid kunnen zijn. Neen, het betekende een zich persoonlijk stellen voor Hem: ootmoedig buigen voor Hem, nederig Hem aanbidden, diep eerbiedig eren. Zo stelt men zich niet voor een Godsvoorstelling, een idéé van God, maar voor de levende God. Zo stelt men zich voor Hem in de verbondsrelatie. Zs stelt men zich voor Hem in gehoorzaamheid. Zo komen al de geboden Gods levend in de ziel van David: Gods bevelen nederig en dienstvaardig eren. Wat heeft David de geboden Gods gekend, levend ervaren, levend bewaard. Hij noemt ze zijn raadslieden, zijn gezangen, zijn vermakingen, zijn betrachtingen dag en nacht. Zie, dat kan men alleen als men achter de Wet de Wetgever ziet: de persoonlijke God. Daar vloeit de hele dienst des HEEREN uit: levend, krachtig, innig.

Ik stel de HEERE geduriglijk voor mij. Ik zeide reeds, dat hier de Verbondsnaam Jehova gebruikt wordt: dat is God in Christus. Wat David hier bedoelt, dat is niet slechts wettische vroomheid, maar de vroomheid des geloofs. Zo stel ik mij God geduriglijk voor ogen, zoals Hij Zich in Christus, in Diens schuldvergevende voldoening, aan mij geopenbaard heeft. Psalm 16, waar in profetisch de Christologie gebouwd is, is niet los te denken van Psalm 51, van Psalm 32. Dat nu is de enig houdbare, de ware Christelijke Gods voorstelling: als men zich God voorstelt als de barmhartige, gaarne vergevende God en dat alles om het enige offer van Christus.

David heeft voor de ark gehuppeld uit alle macht, als die naar de dorsvloer van Ornam gebracht werd, naar Sions God gewijde top. Dat was voor de ark der verzoening.

Wie zich zo God voorstelt: de God in Christus, de God en Vader van de Heere Jezus Christus, die pleegt geen afgoderij, die heeft de ware God, de God van Psalm 16 en de God van Handelingen 2. Hij is waard om gedurig gedacht te worden. Hij is waard om zo gediend en geloofd te worden, 'k Blijf u al den dag verwachten!

God aan zijn rechterhand hebben

„Omdat Hij aan mijn rechterhand is, zal ik niet wankelen". In Handelingen 2 : 25 heeft de rede van Petrus: Want Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet bewogen worde".

Dat is een niet gewone uitspraak over de Heere Jezus. Na Zijn hemelvaart wordt Hij gezet aan de rechterhand Gods. Zo is de uitdrukking van de rechterhand ons bekend. Hier is het echter omgekeerd, dat namelijk de Vader aan de rechterhand van de Zóón is. Dat is niet moeilijk te verklaren. Het betreft hier Jezus' zijn op aarde, namelijk in Zijn lijden, sterven en opstanding. Straks wordt de Heere Jezus gezet ter rechterhand Gods. De gedachte van onze tekst is een heel andere, namelijk deze, dat de Vader in Jezus' sterven en opstanding aan Zijn rechterhand is. Na het „Het is volbracht" volgt immers het „Vader, in Uwe handen beveel Ik Mijnen Geest". De helse verlatenheid is voorbij en Jezus' ziel vaart op tot Zijn Vader, in het Paradijs, en Zijn lichaam rust nu in de aarde. Daarvan getuigt vers 10 van Psalm 16 heerlijke dingen. Daarover hope-

lijk volgende maal! Maar de Heere Jezus kan zeggen: Omdat Hij aan Mijn rechterhand is. zal Ik niet wankelen", of naar Handelingen 2 : 25: Want Hij is aan Mijn rechterhand, opdat Ik niet bewogen worde."

De Heere Jezus heeft in al Zijn arbeid hier op aarde, ook in Zijn borgtochtelijke arbeid op een heel verborgen wijze God aan Zijn rechterhand gehad. Dat is: God is Zijn sterkte geweest, waarom Hij ook in Gethsemané worstelend gebeden heeft. En de Heere Jezus heeft niet gewankeld in het volbrengen van Zijn taak. Hij is niet van Zijn pad bewogen geworden. Hij is door de satan en door allen, die Hem tegenstonden, niet bewogen om Zijn borgwerk te laten varen, geheel of ter helfte. Niet gewankeld! Niet bewogen!

Dat is Christus geweest, de Held bij wie de HEERE hulpe besteld had. Het is bij Hem in goede handen geweest. Hij heeft het werk voor Zijn Vader, Hij heeft het werk voor Zijn ganse Kerk afgemaakt. Geheel af. Het woord „Het is volbracht" is niet een woord, dat enige twijfel achterlaat.

En daarom nu mocht ook David door het geloof, zoveel eeuwen te voren, zeggen: „Omdat Hij aan mijn rechterhand is, zal ik niet wankelen." Met David is het iets heel anders geweest dan met de Heere Christus. Christus was het waard, dat God aan Zijn rechterhand was: Hij was zonder zonden en volbracht altijd de wil des Vaders. Maar David was een zondaar, naar zijn eigen getuigenis in zonden ontvangen en geboren. Hij mocht de tempel niet bouwen vanwege zijn bloedschulden, laat staan dan in de tempel ingaan! En toch. vanwege die schuldvergeving mocht hij wel degelijk in Gods gunst delen. En wel zo delen, dat God aan Davids rechterhand was. Dat wil dus zeggen: Davids kracht. Door die kracht, door die geestelijke kracht kon David de HEERE voor zich stellen, geheel voor zich stellen, in al zijn deugden. Niet alleen zich voorstellen. Dat alleen is al voldoende, als men de rechte voorstelling van God heeft, dat is als men het rechte geloof heeft. Maar door die kracht kon David die God ook dienen, voor Hem uitkomen, Hem belijden, voor Hem strijden. Door die kracht kon David ook staan in de geestelijke strijd tegen de duivel, tegen de wereld, tegen de zonde. Van zichzelf kon David niets, was één blik op een vrouw genoegzaam om hem te doen vallen. Maar met zijn God viel David een onoverwinnelijke reus aan, drong David door een bende, heeft hij heirlegers op de vlucht gedreven. Met God aan zijn rechterhand heeft David kloeke daden gedaan, was David een held — ja maar niet dan een „gelóófs"held.

Met God aan de rechterhand zal men niet wankelen.. Wankelen, dat is de koers niet kunnen houden. Wankelen, dat is van het pad af vallen, terzijde vallen, naar links of naar rechts. Iemand die wankelt, kan niet gaan. Iemand die wankelt, kan het eind niet halen. Iemand die wankelt, kan niet strijden. Iemand die wankelt kan niet overwinnen, niet tegen de duivel, niet tegen de wereld, niet tegen de zonde.

Maar hoort nu wat de zwakke David zegt: ..Omdat Hij aan mijn rechterhand is, zal ik niet wankelen". Niet wankelen. In Hem zullen wij kloeke daden doen. Hij onze rechterhand. zal onze wederpartij vertreden. Hij alleen is Overwinnaar in de strijd en schenkt Zijn volk de zege.

Ik lag en sliep gerust. Van 's HEEREN trouw bewust. Tot ik verfrist ontwaakte. Want God was aan mijn zij'; Hij ondersteunde mij In 't leed, dat mij genaakte. Ik zal, vol heldenmoed, Daar mij zijn hand behoedt, Tienduizenden niet vrezen; Schoon ik, van alle kant, Geweldig aangerand v En fel geprangd moog' wezen.

Sta op, verlos mij HEER'! Gij hebt, o God! weleer Getoond voor mij te waken; Mijn haters onderdrukt, En mij 't gevaar ontrukt; Gij sloeg 't hen op de kaken, Verbrekend onverwacht Hun tanden door uw macht: 'k Heb d' overhand verkregen! Gij, HEER', alleen, Gij zijt Verwinnaar in de strijd, En geeft uw volk de zegen.

Mijn eer verheugt zich

„Daarom is mijn hart verblijd en mijn eer verheugt zich; ook zal mijn vlees zeker wonen."

Om dat onwankelbare geloofsleven is mijn hart verblijd en verheugt zich mijn eer. Ook dit is alles in Christus heerlijk waar. Wat heeft de Zaligmaker het verheugd zijn in Zijn Vader gekend. Wij lezen van Zijn droefenissen en van Zijn tranen, a. aan Lazarus' graf; b. over de stad Jeruzalem; c. in Gethsemané, waar Hij gebeden en tranen geofferd heeft. Maar lezen wij wel veel van Jezus' vreugde? Wij lezen daarvan, naar mijn gedachte, alleen in Lucas 10 : 21: Te dies ure verheugde Zich Jezus in de geest, en zeide: k dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve de kinderkens geopenbaard; ja, Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U". Niet te min is Zijn hart verblijd geweest in Zijn God en Vader, als het namelijk Zijn behagen was des Vaders g Z w v d v ó S wil te doen. Het heeft Hem behaagd Zijn offer te brengen. Alzo is het geweest Zijn welbehagen voor U.

Het is niet met onbehagen geweest dat Jezus Zijn werk deed. Dat was Zijn lust „Ik heb lust, o Mijn God. om Uw welbehagen te doen." De vreugde des heils was voor Jezus een stille, een innerlijke vreugde. Die zat in Zijn hart, waarom Hij Zijn werk ook zo hartelijk gedaan heeft. Zijn eer, Zijn tong, Zijn lof aan God, heeft zich verheugd. Dat was Middelaarseer, betalen voor schuldigen. Dat was Middelaarseer, de ere Gods en de verheerlijking van zondaren. Mijn eer is Gods eer, Mijn eer is de verheerlijking van zondaren. Het is wat geweest, om aan God het geroofde terug te geven! Het is wat geweest, om aan onadellijke zondaren koninklijke eer te geven! Mijn eer verheugt zich. En mijn vlees zal zeker wonen. Wat heeft Christus een rust, liefelijke rust gevonden in het sierlijk graf in de vredige hof van Jozef. Bewaard door wachters? Och neen, bewaard in de kracht Gods en door Zijn eigen Goddelijkheid. Liefelijk bewaakt door de dodenwacht van de vrouwen, van de discipelen, van de engelen. Zijn rust zal heerlijk zijn. Bewaard na het volbrachte offer in de kracht Gods tot de morgen van de opstanding. Zeker wonen! Zeker wonen, dit Mijn vlees!!

Dat mag dan David, dat mag dan al Gods volk na zeggen: Mijn hart is verblijd, en mijn eer verheugt zich. Daarom. Omdat de HEERE mijn God is om Christus' wil. Daar is maar één blijdschap, dat is de vreugde des heils, de blijdschap in God. De blijdschap der wereld is eigenlijk maar een droefheid der wereld, welke de dood werkt. De blijdschap der wereld is er één van ingehouden tranen. De blijdschap van de wereld vergaat en zij wordt tot eeuwige smart. De Kerk van Christus mag met David spreken van een verblijd hart. Innerlijke, stille, diepe vreugde. Waar de eer, de tong, God looft daar is verheuging. En daar zal het vlees zeker wonen. Het volk van God gaat naar de rust, wat het lichaam betreft. Zij zullen rusten op hunne slaapsteden, ant daar blijft een rust over voor het volk an God. Zelfs wat het lichaam betreft. En aar blijft ook een rust over voor het volk an God, wat de ziel betreft. Daarom zal ók mijn vlees zeker wonen.

S. W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 september 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Mijn eer verheugd zich

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 september 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's