Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De bruidsgemeente uit de woestijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De bruidsgemeente uit de woestijn

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie is zij, die daar opkomt uit de woestijn als rookpilaren, berookt met mirrhe en wierook en met allerlei poeder des kruideniers? Hooglied 3:6.

Wij vinden hier de kerk:

a. opkomend uit de woestijn.

In aansluiting op de zendingsopdracht aan de discipelen van de Opgestane vinden wij hier reeds in het Oude Testament zendingsmotieven in het huwelijk van Salomo met Sulamith, de dochter der woestijn. Zo neemt de hemelse Bruidegom Christus Zich ook een gemeente uit het heidendom.

De tekst is genomen uit het Hooglied, of het Hoge lied of het lied der liederen, een zeer diep boek, een boek dat moeilijk te verklaren is, een boek dat niet dan met reine ogen en met reine harten te lezen is. Wij bevinden ons hier in het Heilige der heiligen, in 1 Corinthe 13 van het Oude Testament.

De kerk wordt hier dan voorgesteld als de bruid van Christus, het beeld, dat men ook in het Nieuwe Testament vindt.

Met verwondering wordt waarschijnlijk door de dochters van Jeruzalem, het volk, de vraag gesteld: „Wie is zij, die bruid? " Het mag wel verwondering wekken ook, dat zo'n hoge man als koning Salomo een zwart meisje, een Sjoenamietische, als zijn bruid verkoren heeft. Zo mag het zeker verwondering wekken, dat een zo hoog Personage als Christus, de Zoon Gods, Zich zondaars, zelfs zondaars uit het heidendom, tot Zijn volk, tot Zijn gemeente verkiest en neemt.

De verwondering van de dochters van Jeruzalem, het , volk, stijgt echter ten top als zij haar zien komen: „Wie is zij, die daar opkomt uit de woestijn? " Wat een schoonheid, dit meisje. Zij moge dan donker van huidskleur zijn, zij moge dan zwart zijn, maar zij is bijzonder liefelijk. Zij is een schoonheid. Daar is geen schoner, geen mooier ding dan dat iemand een christen wordt, des Heeren wordt. Daar komt tegelijk een zekere liefelijkheid van de Heere op iemands gelaat, op iemands wezen, op iemands levenshouding, op iemands levensgang te liggen, als hij een christen wordt. Geen wonder: men wordt een Koningskind. Geen wonder: men wordt bekleed met de klederen van Christus' gerechtigheid en dat geeft altijd bijzondere stijl, bijzondere voornaamheid. Door eenvoud heen. Mensen uit de wereld, mensen uit de woestijn van dit leven, worden Koningskinderen, 'k Heb dat nog nooit anders gezien. De wereld is toch maar een woestijn. De wereld dat is ledig, dat is ijdel land. De wereld is eenzaam land: daar is God niet, daar is Zijn dienst niet. Tohoe, wabohoe - woest en ledig, net als de wereld vóór de schepping, zo is de woestijn van dit leven.

En komen daar vandaan mensen tot God? Haalt God ook uit deze barre woestenij mensen om de Zijnen te zijn? Ja, daar heeft Hij oudtijds Zijn volk Israël vandaan®gehaald, uit Egypte, uit de slavernij. En uit die woestijn, waar Sulamith, Salomo's vrouw, vandaan kwam, daar heeft God Zijn Israël na een veertig jaren lange tocht vandaan gehaald: uit de woestijn, uit de huilende wildernis. Dat mag dus bij elk, die uit de wereld gehaald wordt, met verwondering gevraagd worden: „Wie is zij, die daar opkomt uit de woestijn? " Het is inderdaad een ópkomen, een ópdoemen uit die zee van zand. Het is een opstaan en tot de Vader gaan. Het is een opstaan, een geestelijk opstaan, het is een opstanding: een met Christus opstaan, een door Christus opstaan. Het is een opkomen uit de woestijn, een omhoog komen, een er uit komen, zoals Israël als volk opkwam om het goede land Kanaan te beerven.

Het is een tocht maken, die ook eens Israël maakte, en dat was een tocht van veertig jaar, dat was een reizen en trekken, uit en door de woestijn van dit leven om het land van Gods beloften te betreden en te beërven: Salomo's land. De komst van Sulamith was maar niet een even over de grens stappen, zo is ook de komst tot Christus' Koninkrijk maar niet de daad van een ogenblik: dat is een reizen, dat is een trekken, dat is een opkomen. Wie is zij, die daar opkomt uit de woestijn? Het wekt verwondering, dat dit meisje Sulamith dit doet, verwondering bij de dochters van Jeruzalem: elke bekering, elk toetreden tot de Heere en Zijn Koninkrijk, dat maakt indruk, dat wekt verwondering bij anderen. Dat wordt opgemerkt, dat valt op!

Wie is zij, die daar opkomt en dat nog wel uit de woestijn? Uit de woestijn, waar toch een koning, gen groot koning als Salomo, geen vrouw zal zoeken. Uit de woestijn van het heidendom, waar Koning Jezus, Die zondaren zaligt, wel Zijn bruidsgemeente zoekt en zaligt. Wie is deze?

Wij vinden hier de kerk:

b. onder goed geleide.

Wie is deze, die daar opkomt als rookpilaren? Rookpilaren in een woestijn. Dit doet ons denken aan de wolkkolom, waaronder eens Israël reisde en wel door deze zelfde woestijnen, als waaruit Sulamith opkwam. Ik zeg woestijnen, want tussen Egypte en Kanaan lagen verschillende woestijnen. Die beneden Kanaan heette het Zuiderland, die bij de Sinaï heette de woestijn Sinaï, en dan was er de woestijn Paran. 't Waren allerlei zandvlakten en tevens rotsvlakten. Al met al woeste grond, waarop het eens manna regende, korrelachtig brood en waar uit barre rotsen waterbeken vloeiden. Eén woestenij was het, maar tevens het land van wonderen, van Gods wonderen. Daar is de kerk geboren. Dat was 't grootste wonder. Daar uit de wildernis der Godverlatenheid, daar komt Christus' bruid vandaan. Nog heden!

Maar dan die wolkkolom. Wij denken altijd aan een wolk, gevaarte, in de lengte vooral en ook in de breedte. Maar 't was een kolom, in de hoogte, rond en recht omhoog. De tekst spreekt van pilaren. Meervoud. Dat wil zeggen dat haar de hulp en de leiding des HEEREN keer op keer ten deel gevallen was. Zoals bij Israël de wolkkolom zich keer op keer zette bij elke nieuwe legering, zo was ook haar de leiding des Heeren keer op keer duidelijk getoond. Dit is zoveel als het woord: „Zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods." Zonder die leiding komt niemand tot Christus, komt ook niemand tot een verbond sluiten met Hem. Het is de Geest Gods, Die Christus heerlijk maakt, die Christus aanprijst, die Christus aan een zondaar gepast en dierbaar maakt en dat ook

gestadig weer en gestadig meer. „Die zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen", zo zegt de Heere Jezus Zelf.

In Christus te zijn, van Christus te zijn, voor Christus te zijn, dat is de weg van een christen, want Christus is de weg. Ook de toeleiding tot Christus is Geesteswerk. Dan wordt een mens toebereid om tot Hem te gaan, om dan ook in Hem alles te vinden. En die toebereiding, gelijk bij een bruid voor haar Bruidegom, is niet anders dan dit, dat zij alles verlaat, haar land, haars vaders huis, haar maagschap, om tot Hem te gaan en geheel met lichaam ^n ziel de Zijne te worden. Toeleidende wegen zijn wegen van alles af en naar Hem toe. Toeleidende wegen hebben dus altijd tweeërlei doel: Verlaat alles, wat u beminnenswaardig scheen, om Hem alleen aan te hangen, Hem alleen toe te behoren, naar Hem toe te leven. Dan is een mens er nog niet, maar hij komt er. Dan is er een bewuste kennis, al is dat nog op afstand, soms op grote afstand.

Wie is zij, die daar opkomt uit de woestijn, als rookpilaren? Dat is een wolk, die door de wind niet wordt neergeslagen. Een wolk, die altijd als een zuil omhoog rijst. Dit doet ons denken aan de offeranden, die opgingen. Abels offerrook rees omhoog, ten teken dat God dat offer aannam. Kaïns offerrook streek neer, ten teken dat God zijn offer niet aannam. Als Israël in de woestijn reisde veertig jaar, dan was Israël gelegerd rondom de tabernakel en daar bracht Israël gestadig haar offers, dankoffers, maar vooral slachtoffers. Dankoffers zagen op de christen, die voor veel te danken had, maar slachtoffers zuigen op Christus, die het enig offer tot verzoening van de schuld zou brengen. Dit offer sprak dus het geloof uit van schuldvergeving. En als er nu één ding het verbond van een zondaar met Christus kan sluiten, dan is het dit. Dit offer werd door de priester gebracht. Komt nu Sulamith tot Salomo, om in Israël te worden ingelijfd, komt een zondaar tot Christus om Hem tot een eigendom te zijn, dan zal het zijn door Zijn offer alleen, door de vergeving der zonden. Die rookpilaren van plaats tot plaats en van jaar tot jaar op de Grote Verzoendagen rezen recht omhoog. Zij waren pilaren van Zijn trouw, waardoor zij er op haar reis door de woestijn op aan kon, dat Hij de hare zou worden, en zij de Zijne.

't Is trouw, al wat Hij ooit beval; Het staat op recht en waarheid pal, Als op onwrikb're steunpilaren; Hij is het die verlossing zond, Aan al Zijn volk; Hij zal 't verbond Met hen in eeuwigheid bewaren.

Zijn naam is heilig en geducht; De vijand beeft op Zijn gerucht; Maar 's HEEREN vrees zal altoos wezen 't Begin der wijsheid; wien Gods hand Die doet betrachten, heeft verstand; Zijn naam blijft eeuwiglijk geprezen.

Wij vinden hier de kerk:

c. in de geur van heiligheid

„Zij is berookt met mirrhe en wierook en met allerlei poeder des kruideniers." Dat was ook in de dagen van Jesaja de gewoonte, dat dames van hoge stand dergelijke dingen gebruikten: geurige olieën en zalven. Bijzonder aan koninklijke hoven vond u dit bij de vorstinnen en de kostelijke staatsdochteren. U leest daarvan hier in het Hooglied bij deze toekomstige koningin en ook in Psalm 45. Wij lezen daarvan bijzonder bij de Koning der koningen, de Heere, Jezus de Christus. Maria zalfde Hem tot Zijn begrafenis, en voordat u hier iets lakends van zeggen zoudt, moge ik u waarschuwen tegen de zonde van Judas en er op wijzen, dat al waar dit Evangelie verkondigd zou worden, tot harer gedachtenis dit feit vermeld zou worden. Dan ook heeft een vrouw Zijn voeten gezalfd en Hij is van specerijen en zalven voorzien door Nicodemus en de vrouwen bij Zijn begrafenis. En er is voorzegd, dat men Hem zulke vereringen zou toevoeren uit elpenbenen paleizen. Welnu, wie zal er dan wat van zeggen, als ook de bruid zelf Hem liefelijke geuren toebrengt? 't Zijn voortbrengselen van Zijn schepping en wel van de edelste bomen. Dat brachten de koningen Hem bij Zijn geboorte: myrrhe en aloë en wierook. Zal men Hem dat dan niet brengen als Hij ter bruiloft treedt in een eeuwig verbond met die Hij liefheeft? Hij is dat zo waard, dat in plaats van de wangeur der zonde, Hem gebracht wordt alles wat de liefelijke geur der heiligmaking maar levert. Dat is liefelijke geur: de heiligmaking van Zijn bruidskerk. Zoals er een geur uitging van Maria, zo gaat er ook een geur uit van heel Zijn bruidskerk. Dat is een geur des levens, die van dat volk uitgaat in de hele omgeving, wijd en zijd. Als de bruidskerk naar haar Koning gaat, dan gaat daar wat van uit. Laat staan, als zij bij Hem is en dicht bij Hem leeft, in Zijn dienst, in Zijn gemeenschap, in Zijn nabijheid. Hoe meer zij van de Koning heeft, hoe meer de heiligmaking, de Godgewijdheid geurt. En die liefdegeur moet elk tot liefde nopen, tot liefde aansporen.

Tot slot nog één gedachte: allerlei poeder des kruideniers. Hier hebt u het oorspronkelijke woord voor drogist, voor de kruiden-en zalven-en olieënbereider. Kruidenmaler: dat is heel wat anders dan wat wij onder kruidenier verstaan. Dat is een zeer edel beroep, een hof-beroep zou ik zeggen. Zo'n man bereidde de edelste kruiden en zalven, en wel vele van die. Allerlei, niet zo eens één, twee of drie soorten. Dat was 'n planten-en kruidendeskundige, die zijn stoffen uit verren lande betrok. Een schoon ambacht. Dat was de kostbaarste liefde, die bij zo'n man wat bestelde. Welnu, daar hebt ge de liefdegaven van de bruid. En dat was niet alleen om daarmede zichzelf te tooien voor haar Bruidegom — en Iaat de heiligmaking maar geuren wijd en zijd, opdat men het wete, hoe lief gij Hem hebt. In uw daden, in uw woorden, in uw lied, in uw leven. Maar laat ook eens in innige liefde uw hart en uw mond overlopen, ook als niemand 'dat merkt, dan Hij alleen — hoe lief gij Hem hebt.

Daar heeft de Bruidegom Zijn bruid!

S.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juni 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De bruidsgemeente uit de woestijn

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juni 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's