Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het apostelschap van Paulus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het apostelschap van Paulus

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Paulus, een dienstknecht Gods, en een apostel van Jezus Christus, naar het geloof der uitverkorenen Gods, en de kennis der waarheid, die naar de godzaligheid is;

In de Hoop des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft, voor de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te Zijner tijd; namelijk Zyn Woord, door de prediking die mij toebetrouwd is, naar het bevel van God, onze Zaligmaker. Titus 1 : 1-3a.

Paulus en Titus

We weten, dat er achter de apostel Paulus een hele schare van mensen stond, die stil en trouw arbeidden in het koninkrijk Gods. Door hun dienst wilde de HEERE de gemeenten, die door de prediking van de apostel waren gesticht, verder bouwen, bewaren en leiden. Soms wordt hun naam genoemd, maar meestal ook dat nog niet eens. Een van die velen was Titus. Een medewerker van het eerste uur. Direct na zijn bekering moet de apostel geruime tijd hebben gepreekt in de omgeving van Damaskus en Antiochië. Die prediking moet het middel geweest zijn voor Titus tot bekering en geloof. Hij was een Griek, een ras-heiden, die ingewonnen werd voor Christus. En als Paulus hem dan op een van zijn reizen meeneemt naar Jeruzalem, laat hij hem niet besnijden, opdat hij een levend getuigenis zou zijn van de vrijheid, die in Christus is.

Een tiental jaren later komen we Titus tegen in Corinthe. Vooral daar moet hij de gemeente hebben gediend. Wat was de apostel nauw en innig met hem verbonden. Hij deelde met hem zijn zorgen en vreugden over de gemeente. Titus was ook nog al eens boodschapper voor Paulus. Hij bracht brieven naar de gemeente van Corinthe en deed Paulus dan weer verslag van de reaktie in de gemeente op die brieven. Ook werd hij belast om in Corinthe een inzameling te houden voor de armen te Jeruzalem. Een Griek, een onbesnedene, mag de gemeente van Christus uit het Jodendom dienen. Christus heeft die beiden tot een vergaderd en de Heilige Geest werkt dat ook metterdaad uit in het leven der gemeente.

Als deze brief wordt geschreven treffen we Titus aan op Creta, daar door de apostel achtergelaten om de gemeente verder te organiseren en te leiden. De apostel is zelf in Nikopolis. De brief zal dan ook geschreven zijn op een van de reizen, die de apostel na zijn gevangenschap te Rome heeft gemaakt. En deze brief is dan niet alleen bestemd voor Titus, maar voor heel de gemeente en voor heel de kerk tot op heden toe. Dat blijkt duidelijk uit haar opschrift. Voor Titus alleen immers was zo'n uitvoerige beschrijving van Paulus' apostelschap niet nodig geweest. De gemeente, ja de ganse kerk, moet goed weten, wie haar voorgangers zijn, opdat ze zich niet zou laten verleiden door allerlei warhoofden en dwaalgeesten.

Dwaalleraren

Wat voor mensen waren dat dan, die daar de gemeente verstoorden? Het moeten Joden geweest zijn. Zij brachten allerlei fabelachtige verhalen te berde rondom bekende figuren uit het Oude Testament. Ze waren sterk in geslachtsrekeningen. Ze beriepen zich tegenover de apostelen op eeuwenoude tradities. Dat alles ging gepaard met het voorschrijven van een wettisch leven. Ze moeten voor Titus en de gemeente een enorme aanvechting geweest zijn. Titus was maar een Griek. Hij had zijn zaligheid maar eenvoudig door het geloof in de Heere Jezus Christus. Was de weg, die deze dwaalleraren wezen dan niet vaster en veiliger? Gaf de weg van de vleselijke gerechtigheid niet meer garanties? Kennen, ja onderkennen wij deze aanvechting van het vlees? Ze bezet Gods Kerk immers tot de dood toe. Tegenover dit alles legt nu de apostel getuigenis af van zijn bediening in het Evangelie van Christus.

Paulus' apostelschap

De apostel getuigt: „Ik mag een dienstknecht zijn van God en een apostel van Jezus Christus." Een dienstknecht van God, Die de Eeuwige is, Die aan alle tradities voorafgaat. Wat een hoge waardigheid en tegelijkertijd wat een lage staat. Immers een knecht, een slaaf, die van zichzelf niets weet en van zichzelf niets doet, die alleen weet, wat zijn heer weet; en doet wat zijn heer gedaan wil hebben. Een dienstknecht van God, zoals de profeten dat waren, ja zoals Christus dat bij uitstek is geweest. En als dienstknecht van God een apostel van Jezus Christus. Probeerden de dwaalleraren daar een wig tussen te drijven, het was echter onmogelijk. God heeft Zich rijk en heerlijk geopenbaard in Christus. En van deze Christus is Paulus een apostel, een afgezant.

De betrekking van Paulus' apostelschap

En getuigt de apostel verder: „Mijn bediening mag staan in verband met het geloof der uitverkorenen Gods." De uitverkorenen Gods, dat zijn de gekenden des HEEREN van ajle tijden en plaatsen. Het zijn Abraham, Izak en Jakob. Het is David. Jesaja, Hizkia. Het zijn er zovelen, als de HEERE heeft liefgehad van voor de grondlegging der wereld. Daar ligt het geheim van hun leven. Ze hebben zichzelf niet naar voren geschoven; ze hebben het zichzelf niet waardig gemaakt; ze hebben het veel meer verbeurd en verzondigd; ze zijn ook bij de mensen niet geacht, maar wel bij God uitverkoren en dierbaar. En het is door deze genadige verkiezing Gods, dat dit volk tot geloof is gekomen. Geloof, dat niet alleen maar opgaat in het ijle en vluchtige van het geloven, maar dat ook heeft de vastheid en de inhoud van de leer des geloofs. En nu zegt de apostel: „Met het geloof van dat uitverkoren volk mag mijn apostelschap corresponderen." Het komt ermee overeen. De ^postel is er niet op uit om de naam te dragen van origineel of vindingrijk in zijn bediening. Het is zijn roem, dat zijn apostelschap is naar het oud en vast geloof der gemeente Gods. Men spreekt nogal eens verachtelijk over gemeentetheologie. En dat zal wel terecht zijn als het gaat over de theologie van de goe-gemeente, maar dat mag ons nooit verleiden om te denken dat het ambt geen rapport zou hebben op de Kerk des HEEREN en op haar geloof, op haar belijdenis. Alsof het nieuwe, het originele, het alleen-maar-krirische kenmerk zou zijn van een waarachtige bediening! Niet de overeenstemming met het laatste nieuws op theologisch gebied, maar die met het geloof

der uitverkorenen Gods mag de eer van het ambt zijn ook vandaag aan de dag.

Die betrekking is er dan ook van twee zijden. Ze gaat niet alleen van het ambt naar de gemeente. Ze gaat ook van de gemeente naar het ambt. Immers de uitverkorenen Gods is het gegeven het kostelijke van het snode te scheiden. De Kerk van Christus heeft er als het ware een bijzonder zintuig voor om te onderscheiden of het ambt, de ambtsdrager wordt gevoed uit het Woord. Het ware ambt vindt weerklank in de gemeente Gods. Daar is een wederzijdse herkenning en een wederzijdse erkenning. Dat sluit niet uit dat de apostel ook nog een keer moet zeggen: „O, gij uitzinnige Galatiërs." En dat sluit evenmin uit dat Aqnila en Priscilla aan Apollos de weg Gods nauwkeuriger uitleggen. Maar dat betekent wel, dat het een kwaad teken moet zijn als alle samenstemming, alle betrokkenheid van het ambt op het geloof der kerk verdwenen is. Daarop hebben wij ons als ambtsdragers en als gemeente wel te onderzoeken.

Dat geloof der uitverkorenen legt de apostel dan verder uit als de kennis der waarheid, die naar de godzaligheid is. Ze staat haaks op alle leugenleer. Elk ander Evangelie is geen Evangelie. Nergens geeft Gods Woord aanleiding tot de moderne onverschilligheid wat de leer des geloofs betreft. „Een ieder moet maar geloven zoals hij denkt dat het goed is", is er niet bij in het Woord. Het gaat om de kennis der waarheid. En Wie is de Waarheid dan God alleen? En welk woord is het woord der waarheid dan Zijn Woord alleen? Wij allen zijn uit de vader der leugen van den beginne. En wat van ons is, hoe wijs, diepzinnig of zelfs godsdienstig ook, draagt dat merk. Alleen het geloof naar het Woord Gods, het geloof der uitverkorenen Gods is de kennis der waarheid en dat is ook een kennis, die met godzaligheid gepaard gaat. De dwaalleraren beleden wel God te kennen, maar ze verloochenden het met hun werken. Ze versierden hun leer allerminst met een godzalige wandel. Dat is toch een wandel, die vol is van God en vol van Zijn heilige wet. Dat is toch een wandel, waarin alle vleselijk begeren en alle eigenbelang wil worden gebroken. Met dit geloof, met dit geestelijk bestaan in leer en leven van de gemeente des HEEREN, nu komt het Mnbt van de apostel overeen. En zou dit alles dan ook heden geen toetssteen zijn voor gemeente en ambtsdragers? Tegen alle verwarring, die zich in onze dagen opdoet is er de gemeente als een pilaar en vastigheid der waarheid, is er het ambt, dat het zich een eer acht om in die waarheid, in dat geloof, in dat leven te staan en te gaan in de kracht en de genade Gods.

Het uitzicht van Paulus' apostelschap

Paulus mag voorts ook apostel zijn in de hoop des eeuwigen levens. Wat heeft hij niet een moeiten en zorgen gekend in zijn ambt. In 2 Kor. 6 spreekt hij erover: „Maar wij als dienaars van God maken onszelf in alles aangenaam in vele verdraagzaamheid in noden, in benauwdheden, in gevangenissen, in beroerten..." Maar een stralende toekomst wenkte aan de horizon van zijn leven. Zijn levensschip moest wel door zware stormen gaan, maar het anker der hoop lag vast in het binnenste heiligdom. Het zou, hoe afgetakeld ook, toch zeker de veilige haven binnen lopen. We zijn tegenwoordig nogal op dit leven gericht. Het hier en nu moet de zaligheid brengen. Voor de apostel, ja voor een ieder, die in Christus is, kan dat alleen maar armzaligheid zijn. O, zeker dat moet altijd weer geleerd worden door ambtsdragers, door elk gelovige. Volmaakte mensen, een volmaakte gemeente, een volmaakt leven vinden ze hier niet. Dat wordt altijd weer gezocht en toch nooit gevonden. Er is maar één hemel, maar één heerlijkheid en die is hier beneden niet. Er is hier zoveel duisternis, nood en strijd. Er zijn nog zoveel tegenheden. Er is nog zoveel vlees om ons en in ons, maar de hoop is vast. Dat maakt het voor de apostel mogelijk om door te gaan ondanks alles. Er waren ook dwaalleraren in die tijd, die beweerden, dat de opstanding reeds had plaatsgehad. Dan zou het toch nog dit leven moeten zijn. Voor de apostel echter gold het: „Indien wij alleen in dit leven op Christus zijn hopende zo zijn wij de ellendigste van alle mensen." Zijn wij, of we nu ambtsdrager zijn of niet, ook nog alleen maar gericht op dit leven? Arm en dwaas mens! U zult met dit leven ondergaan in de eeuwige gerichten Gods. Paulus' bediening was vol van de eeuwige dingen en geschiedde in de hoop des eeuwigen levens.

Hoe rijk gaat dan verder de apostel op die hoop in. God heeft die hoop beloofd voor de tijden der eeuwen en nu geopenbaard. De dwaalleraren beroemden zich op oude tradities. Nu, de hoop, die Paulus en alle uitverkorenen Gods mochten en mogen koesteren is zeker ook oud. God heeft haar sinds vele eeuwen beloofd. Al direct na de zondeval heeft de HEERE ervan gesproken: „En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen." Die belofte is herhaald in de Naam Gods door patriarchen, door profeten. Die belofte is uitgebeeld in de oudtestamentische bediening der verzoening. Die belofte zou zonder enige twijfel worden vervuld. God is immers geen man, dat Hij liegen zou. God kan alles, maar liegen niet. De vervulling van de belofte kan lang duren. Ze kan door allerlei onmogelijkheden heengaan. Toch, ze komt. Ons vleselijke hart is tegen die weg Gods, waarlangs Hij Zijn belofte vervult, niet opgewassen. Daar is zomaar de wanhoop, het wantrouwen. Zou het nog wel komen? Zouden zijn beloftenissen immer hun vervulling missen? „Het Woord is de waarheid", zeggen we, maar het is zovaak alleen ons verstand dat het zegt. Het hart, het wankele hart, ja het vleselijke hart van Gods Kerk zet de HEERE zo menigmaal voor een leugenaar weg. En toch, het mag tot beschamens toe ondervonden worden, dat God niet liegen kan. Hij vervult Zijn belofte op Zijn tijd. Zo is dat in de heilsgeschiedenis, zo is dat in het persoonlijke leven. Zijn tijd, dat is dan de tijd, waarin het van ons uit ligt afgesneden. Wie verwachtte eigenlijk nog de komende Christus? In die tijd wordt dan ook de HEERE alleen verheerlijkt in Zijn trouw aan Zijn Woord. Hangt ons leven daaraan dat God geen man is dat Hij liegen zou? Dan mag het wel geslingerd worden, maar het hangt toch vast aan God en aan Zijn Woord.

Die hoop op het eeuwige leven is nu geopenbaard, zegt de apostel, namelijk in de komst en het werk van Christus. Hij heeft het leven en de onvergankelijkheid aan het licht gebracht. Hij alleen. Het leven ligt immers afgesneden door onze zonden. En onze werken, ja zelfs onze beste werken, kunnen die onmogelijkheid alleen maar gr9ter maken. Christus alleen verwierf het leven. En de hoop op het leven wordt geboren aan de voet van het kruis. De apostel heeft dar zelf moeten leren en nu mag hij door Gods genade zijn ambt bedienen in de hoop op het eeuwige leven, niet omdat hij verdiend heeft, maar Christus. Christus alleen en Christus volkomen.

De oorsprong van Paulus' apostelschap

We hebben gezien, hoe Paulus' apostolische bediening weerklank vond in het geloof van de uitverkorenen Gods. Toch rust zij daar niet in. Zij is uit God. De prediking van het Evangelie is Hem toebetrouwd naar het bevel van God onze Zaligmaker. De apostel heeft dit zichzelf niet aangematigd. Het is hem toebetrouwd door de HEERE. De HEERE heeft hem getrouw geacht. De apostel achtte zichzelf dat niet, integendeel: Wij hebben een schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kennis Godes zij en niet uit ons. Letten wij erop dat de HEERE hier Zaligmaker wordt genoemd. Christus is de Zaligmaker. Zijn Naam is Jezus. God is in Christus Zaligmaker. De prediking heeft God aan Paulus toebetrouwd als Zaligmaker. Het ambt, de prediking, het staat alles gericht op de zaligheid van zondaren. Het Woord is een kracht Gods tot zaligheid, een ieder die gelooft. Merkwaardig is dan de verbinding, die we hier vinden tussen vers 2 en 3. God heeft de hoop des eeuwigen levens beloofd, en nu heeft Hij het Woord geopenbaard. Calvijn tekent hierbij aan dat we Christus het Woord noemen. En zeker, in Hem ligt de vervulling van de hoop des levens, en nu komt Hij tot ons in het gewaad van Zijn Woord. De nieuwe bedeling, de bedeling der volheid, waarin de apostel staan mag, is de bedeling van het gepredikte Woord Gods. De apostel dankt de HEERE voor de hoop, die voor de gemeente van Colosse is weggelegd. Van die hoop had zij mogen horen door het Woord der waarheid, n.1. des Evangelies. Wie zal dan in de hemel opklimmen, of wie zal in de afgrond nederdalen? Nabij u is het Woord in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord des geloofs, hetwelk wij prediken. Waar ligt dan het anker van uw leven vast? Moet het wat nieuwigheid zijn, moet het wat godsdienst of wat gevoel zijn? Of mag het dit Woord zijn, dat Christus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, waarbij u het dan ootmoedig zult belijden: „Van welke ik de voornaamste ben".

A.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het apostelschap van Paulus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's