Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bekering en haar vrucht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bekering en haar vrucht

Een pastorale brief (6)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want zijzelf verkondigen van ons, hoedanige ingang wij tot u hebben en hoe gij tot God bekeerd zijt van de afgoden, om de levende en waarachtige God te dienen; en Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Denwelke Hij uit de doden verwekt heeft, namelijk Jezus, Die ons verlost van de toekomende toorn." 1 Thessalonicensen 1 : 9 , 10.

Paulus' ingang
Tot in wijde omtrek ging het blijde gerucht over de wonderen Gods in Thessalonica geschiedt. Slechts drie weken had Paulus er het Evangelie verkondigd. En de Heere wrocht mede. Het Woord droeg rijke vrucht. Geloof, liefde en hoop bloeiden op. Het Woord werd aangenomen. Dwars tegen de verdrukking in. Er was blijdschap door de Heilige Geest. De gelovigen waren voorbeelden in heel Macedonië en Achaje. Ja, zelfs nog verder, tot in Klein-Azië toe. Waar Paulus ook kwam, hij hoefde er niets van te zeggen. Ze wisten het al. Ze hadden het allang gehoord. Gods rechterhand doet grote kracht. Zijn Woord is met macht. De vrucht op het Woord baande elders de weg voor het Woord. Dat is een zegen! Inderdaad: een zegen. Geen prestatie van Paulus. Maar een gave van God. Wel, die God is heden niet veranderd en Zijn Woord draagt nog dezelfde kracht. Dat doet ons ook in het nieuwe jaar vol goede moed zijn.
Overal hoorde Paulus het vertellen „hoedanige ingang wij tot u hebben". Wij wensen een pas bevestigde dienaar des Woords een goede ingang toe in de gemeente, waar God hem heeft geplaatst. En dat is terecht.
Maar dan niet in de zin van: hij gaat er goed in bij de mensen. Hij doet het zo goed of hij maakt het zo goed. Want dan kunnen we in het puur menselijke blijven steken. Nee, het moet er om gaan dat God en Zijn Woord ingang vinden in het hart door de dienst van de dienaar. Om die ingang moet het gaan. Eerder mogen we niet tevreden zijn.
„Wat Paulus zegt van zijn ingang tot hen, is van de mogendheid des Geestes te verstaan, waardoor God Zijn Evangelie verheerlijkt en versierd had" (Calvijn). Als wij als dienaren er zo goed ingaan, dan kan God buiten blijven staan. Maar als de Heere en Zijn Woord ingang vinden in een zondaarshart, blijven de dienaren er buiten. Zij zijn maar knechten. Vrienden van de Bruidegom die op een afstand blijven staan, waar de Bruidegom Zijn Bruid ontvangt en Zijn liefde meedeelt. Daarom kon Paulus na drie weken weer vertrekken. Maar de Heere bleef. Zijn Woord bleef. En waar de Heere ingang vond in ons hart, gaat Hij nooit meer weg. Wel, dit „kerknieuws" hoorde Paulus overal vertellen. Het wordt ons nader uit de doeken gedaan.

Tot God bekeerd
Het „hoedanig" van Paulus' ingang wordt verklaard in het „hoe" van hun bekering.
Dat bevestigt wat we al schreven. Ze hebben het Woord aangenomen, schrijven de kanttekenaars, met ijver en vreugde. Dat is de ingang van Paulus die hij hier met vreugde vermeldt. In het Woord trad God Zelf de harten en levens van de Thessalonicensen binnen. „Hoe gij tot God bekeerd zijt." Het woord hier gebruikt voor „bekeren" duidt op het naar buiten zichtbaar worden „van de algehele omkeer van de gehele mens over de hele lengte en breedte van zijn leven" (F. J. Pop).
Dat Paulus hier spreekt over de bekering toont „hoedanig der mensen staat is, eer de Heere ze met de leer van Zijn Evangelie verlicht" (Calvijn). Onze staat. Dat is: hoe het er rnet ons voor staat. Hoe we staan voor God. Daar kunnen we veel over zeggen. Hier wordt gezegd dat ze in Thessalonica tot God bekeerd zijn „van de afgoden". Calvijn merkt op dat niet alle mensen dezelfde afgoden dienen, „zo zijn zij nochtans allen tot afgoderij overgegeven en in blindheid en uitzinnigheid verzonken. Zo is het dan Gods weldaad dat wij van des duivels bedriegerij en allerlei superstitie verlost zijn". Dat is onze staat van nature. Tot afgoderij overgegeven. In blindheid en uitzinnigheid verzonken. Van God afgewend. Met onze rug naar God toe. En niet alleen met onze rug.
Maar in ons hele menszijn, in denken, handelen, spreken en willen van God af en tegen God in. In die staat liggen we verzonken. Daar Iaat God het licht van Zijn Evangelie over schijnen. Wij leren zo onze staat kennen. Onze goden worden afgoden. Idolen staat er letterlijk. Zichtbare dingen. Voor het gezicht gestelde dingen of beelden. Voor de heidenen gold dat in letterlijke zin zo. Beelden stonden in hun tempels en in hun huizen. Bij ons wellicht niet. Hoewel onze afgoden ook wel onze kamers kunnen sieren of beter ontsieren. En al knielen we er misschien niet in letterlijke zin voor, ons bestaan van nature is wel een en al buigen, een knieval maken voor onze afgoden. Hebben wij dat reeds ontdekt? Is er hemels licht gevallen over ons verdorven en goddeloos bestaan ?
Een afgodendienaar. Dat ben ik. En ik voel me er wel bij. Het deert me niet. Totdat. Ja, tot God door Zijn Woord mijn afgodisch bestaan binnentrekt. Tot Hij ingang vindt. En dan vindt er een uittocht van de afgoden plaats. Want of de afgoden vullen mijn bestaan. Of God vervult mijn hart. Het is een van tweeën. Ik weet wel wat er voor u en mij noodzakelijk is. Dit: tot God bekeerd. Wij zeggen het wel: een mens moet bekeerd worden. Als dat maar geen dode term is geworden. Maar Gods eis die op ons ligt. En dan moeten we maar niet bekeerd worden van een paar zondige gewoonten of gebruiken. Nee, we moeten tot God bekeerd worden.
En van de afgoden. Met eerbied gezegd: we moeten van god veranderen. Van de goden tot God. Dat is de bekering. De waarachtige bekering naar de Schrift. Wel, we moeten niet alleen bekeerd worden. We kunnen ook bekeerd worden. Daartoe laat God Zijn Evangelie prediken. Dat Woord bekeerd. Stelt onze goden als idolen aan de kaak. Dat is ontdekkende prediking. Onze goden worden ontmaskerd. Ze zijn ijdel. Ja, houden ons in hun wurgende greep om ons ten verderve te slepen. Dat hadden ze in Thessalonica geleerd. Ze mochten het getuigen: we zijn tot God bekeerd van de afgoden. Hoe gij tot God bekeerd zijt. Over het „hoe" van hun bekering treedt Paulus niet in details. Dat hoeft ook niet. Het gaat bij de een zus en bij de ander zo. Het gaat om het feit zelf. En het is zo waar wat Calvijn nog opmerkt: God bekeert sommigen vroeg, sommigen laat, maar omdat alle mensen van God afgewend zijn, zo moeten wij bekeerd worden, eer wij God kunnen dienen.
Want dat is de vrucht van hun bekering.

Om God te dienen
De afgoden verdwenen in de brand. De slavernij der zonde werd doorbroken. Hun idolen bleken ijdel in het krachtenveld van het Evangelie. Het licht ging op in Thessalonica. De ijdelheid werd verlaten. En weet u wat het toen werd? „Om de levende en waarachtige God te dienen". Ja, de bekering is maar geen theorie. Is ook geen bekeringsverhaal wat alleen maar verteld wordt. De waarachtige bekering komt openbaar. In het negatieve: de afgoden verdwijnen. In het positieve: God wordt gediend.
Dienen betekent hier letterlijk: als slaaf verbonden worden aan de Heere. Ze waren slaven en ze werden opnieuw slaven. Slaven der zonde werden slaven des Heeren. Nee, dat is geen nieuwe slavernij in de oude zin.
Maar deze „slavernij" is de ware vrijheid.
De enige geoorloofde slavernij ter wereld.
Wat een heerlijke dienst: een slaaf van Christus. Zo stelt Paulus zich ook vaak voor aan zijn gemeenten. Dat schrijft hij boven zijn brieven. Ik een slaaf des Heeren. Wij hebben de gewoonte bovenaan ons briefpapier een opstapeling van functies en titels op te geven. Paulus had maar één titel. Voor hem een eretitel: een slaaf des Heeren. Wel, in Thessalonica had hij medeslaven gekregen. Slaven Gods.
Hoort u daar ook al bij? Slaaf zijn we in ieder geval. Is het niet van deze God, dan absoluut van de heer der duisternis. Ja, zo voelt u dat niet! Maar het is wel waar. U ligt van nature geketend aan de ketting van de vorst der duisternis. Hij weet die ketting echter zo zacht te maken, dat hij u niet knelt. Hij zingt u het lied van zijn zogenaamde vrijheid in de oren. Maar heeft de Heere u het lied van Zijn vrijheid al eens doen horen? Wat gaan die banden van satan dan knellen. Christus is gekomen om zulke gevangenen vrijheid te geven. Dan leren we de levende en waarachtige God te dienen, zoals in Thessalonica. God is de levende God. In het Oude Testament wordt God al vaak zo genoemd. Hij is de levende God in tegenstelling tot de afgoden. Zij zijn machteloos en krachteloos. Ze leven immers niet echt. Wij hebben ze tot leven geroepen en wij houden ze in leven. Maar onze goden sterven met ons mee. Ze kunnen niet echt helpen. Dat blijkt ook steeds. Ze laten ons in de kou staan. Ze geven ons niets, al vragen ze van ons alles. Maar Israëls God is de levende God. Hij is de God en Vader van onze Heere Jezus Christus. Hij leeft. De levende God. En ook: de waarachtige God.
Waarachtig betekent hier niet: de echte, de ware God. Maar: de betrouwbare en de getrouwe God. Op deze God kun je aan.

Met deze God komt u nooit bedrogen of teteurgesteld uit. In de omgang met Hem komt het uit en wordt het waar: Hij is de waarachtige God. Hij maakt Zijn Woord waar. Hij bevestigt Zijn beloften. Hij houdt getrouw Zijn Woord. Wel van deze God, de levende en waarachtige God, zijn ze in Thessalonica slaven geworden. Deze God dienen ze. Dat is maar niet met een paar woorden of in een enkele daad gebleken. Maar dit dienen houdt in: met alles wat men is, wat men doet, wat men heeft, wat men zegt tot Zijn beschikking staan. Een bekeerd mens kan daarom nooit zelf meer wat worden. Walgelijk als hij het probeert.
Het is volkomen in strijd met wat God in de bekering bedoelt. Bekeerd zijn wil zeggen: volkomen ondergeschikt gemaakt en geraakt aan deze levende en waarachtige God. Hij is meester en wij zijn knecht. Zijn Woord is wet. Dienen, dat is het leven van een bekeerd mens. Heere, wat wilt Gij? Zeker is met dit ene woord het leven van een christen niet uitgeput. Er worden meer woorden en beelden in de Schrift gebruikt.
Een kind is de gelovige ook. Een zoon wordt hij zelfs genoemd en een vriend. Hoe het ook zij, door de bekering en tijdens de dagelijkse bekering draait ons ganse leven om een andere as. Van de afgoden tot de levende en waarachtige God bekeerd. Dat houdt trouwens nog meer in.

Gods Zoon verwachten
„En Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten..." Verwachten staat op één lijn met dienen. Beiden zijn gevolg van de bekering. God wordt gediend en Zijn Zoon wordt verwacht. Er is in het leven van de tot God bekeerde een reeds, maar ook een nog niet. De volle zaligheid is hier nog niet, we zijn immers in hope zalig geworden. De zuster van het geloof is de hoop. Die hoop strekt zich uit naar voren, naar de toekomst. Deze zusters zijn altijd bij elkaar.
Trekken altijd samen op. Waar echt geloof is, is ook levende hoop. En de een is niet minder belangrijk dan de ander. De levende hoop kan niet net zo goed vergeten worden. Nee nooit, want dan zou Hij vergeten worden die hier Gods Zoon genoemd wordt en even verder Jezus. De Kerk Gods is zalig door het geloof in Christus. Maar ze wordt ook zalig als de hoop vervuld wordt.
Een waar gelovige is wachtende. Zijn leven dat hij nog op aarde leeft is wachtenstijd. De zaligheid is nog niet volkomen. Calvijn koppelt vers tien aan het vorige vers.
Hij zegt: iemand die waarlijk tot God bekeerd is, heeft geleerd zichzelf volkomen aan God tot dienstbaarheid over te geven. Maar hij zou dat nooit vol kunnen houden van zichzelf. Waarom niet? Wel, onze natuur is nog in zo grote verdorvenheid. Het lichaam der zonde wordt meegetorst. Wat houdt nu toch overeind? Wat houdt ons nu in de vreze en gehoorzaamheid Gods? De verwachting van Christus. „Want zo wij niet opgeheven zijn tot de hope des eeuwigen levens, zo zal de wereld ons terstond tot zich trekken. De verwachting van de eindelijke verlossing alleen maakt dat wij niet moe worden." En wie het daarom vol wil houden „die moet zijn ganse gemoed op de hoop van de komst van Christus zetten".
Let wel: die verwachting is maar niet vaag en onbestemd. Er wordt Iemand verwacht, niet maar iets. Gods Zoon, Jezus wordt verwacht. Hij die hier ons hart en leven veroverde door het Woord van Zijn Evangelie.
Die we niet gezien hebben en nochtans liefhebben. Hij is het die uit de doden verwekt is. Het accent valt op de daad van God die Zijn Zoon opwekte. Hij is de Levende. Zijn opstanding is de garantie van onze zalige opstanding. Ook dat hoort bij de levende verwachting. Wij zullen eeuwig leven door Hem en met Hem. En ook dit: wij verwachten Jezus, die verlost van de toekomende toorn. Eerst heeft Hij door Zijn dood verlost van de toorn Gods. Maar de grote kracht van deze verlossing zal op de jongste dag volkomen openbaar worden. De toekomende toorn. De dag van Christus' wederkomst zal een dag des gerichts wezen.
Hij komt om te oordelen. Die dag zal daarom verschrikkelijk wezen voor allen die in Christus geen verzoening leerden zoeken en vinden. Bedenk dat wel. Wc hebben niets te verwachten als we hier niet tot God bekeerd zijn. We hebben het eeuwige oordeel te wachten. Dat zal ons niet ontgaan. De openbaring van Gods toorn staat te komen.
Waar wilt u zich dan bergen? Toe, nu is het nog de dag dat u een Borg wordt verkondigd. Hij is opgewekt. Dat wil zeggen: de Vader heeft Zijn offer aanvaard. En Hij verlost van de toekomende toorn. Maar dan ook Hij alleen. Zoek Hem nog. Hij laat Zich vinden.

U die het weten mag: van de afgoden tot de levende God bekeerd. U mag Jezus verwachten uit de hemelen. Uit de hemelen, ja. Daar is Hij heengegaan. Om u plaats te bereiden. Als uw plaats gereed is, komt Hij terug. Van alle kanten omringt ons de dood.
Maar Hij komt die opgewekt is uit de dood.
Hij zal ook u opwekken ten uitersten dage.
En u hoeft het oordeel niet te vrezen. De toekomende toorn zal u niet raken. Want Hij verlost er van. Lees het maar. Hij zegt het. Dat is Zijn belofte. Die ons verlost.
Wat een werkelijkheid. Eertijds kinderen des toorns. Nu gerechtvaardigd door Zijn bloed. Heft uw harten daarom opwaarts.
En ziet reikhalzend met de ganse schepping Gods uit naar de aanneming tot kinderen.
Hij komt die u verloste, op Wie wij hopen dat Hij ons ook verlossen zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1977

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Bekering en haar vrucht

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1977

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's