Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vader uit de gelijkenis van de verloren zoon

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vader uit de gelijkenis van de verloren zoon

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij deelde hun het goed. Lucas 15 : 12c. En als hij nog verre van hem was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming bewogen; en toelopende viel hem om zijn hals, en kuste hem. Luc. 15 : 20b en c. Zo ging dan zijn vader uit en bad hem. Luc. 15 : 28b.

De vader en het goed der zonen
De wel meest bekende gelijkenis van de Heere Jezus is genoemd naar de jongste zoon: ,,de verloren zoon". In het Engels wordt, de gelijkenis genoemd die van de „Prodigal Son" of die van de verkwistende zoon. Intussen is deze voor murmurerende Farizeeën en Schriftgeleerden gesproken. Die murmureerden tegen Jezus' genadebetoon aan tollenaars en zondaars. Eigenlijk is voor hen de spits van het verhaal gelegen in wat Christus zegt van de oudste zoon, want daar bedoelt Hij hen mee. Let u er wel op, dat in het eind het besluit van de oudste zoon onbeslist blijft. Prof. dr. S. Greydanus veronderstelt dat de meeste Farizeeën en Schriftgeleerden wel verwerpers van Christus en Zijn genade zullen zijn gebleven, al wijst hij er wel op dat Handelingen 15 : 5 laat zien dat er ook sommigen hunner de Heere wèl hebben aangenomen. Dat neemt niet weg, dat de gelijkenis laat zien dat grote zondaars als de verloren zoon, tollenaars en zondaars, zalig worden. De genade van God, de genade van de Heere Jezus is dus de hoofdgedachte van de gelijkenis. Dit brengt er ons toe de vader uit de gelijkenis voor heden bijzonder in het oog te vatten.
Hij is eigenlijk de belangrijkste figuur, om wie het alles draait, hij bewijst genade aan zijn jongste zoon en doet alles om met overredingskracht de oudste zoon te bewegen om mede in te gaan. Hij doet dat met alle aandrang en zachtmoedigheid. Dit hoofdstuk met zijn drie gelijkenissen is wel eens genoemd een trinitarisch hoofdstuk, waarbij het verloren schaap het werk van de Goede Herder, Christus doet zien, de verloren penning het werk van de Heilige Geest, de verloren Zoon het werk van God de Vader.
Wel is zeker, dat de houding van Christus ten aanzien van het verlorene de aanleiding is, waarom Jezus deze drie gelijkenissen in één adem verhaalt.
Nu dan: die vader!
Een zeker mens had twee zonen. Met die twee zonen zijn de twee soorten mensen getoond, ook de twee soorten mensen, die in de kerk voorkomen, ook de tweeërlei houding, die men tegenover het Woord en tegenover de prediking kan aannemen. Twee mogelijkheden: men bekeert zich en wordt behouden óf men bekeert zich niet en blijft buiten. De oudste zoon blijkt in het wezen van hetzelfde gehalte te zijn als de jongste, al heeft hij zich netter gedragen. De jongste heeft gevraagd om het deel van het goed, dat hem toekomt.
En dan staat er: ...En hij (dat is de vader) deelde hün het goed... Het gaat blijkbaar over het erfgoed, wat de zonen eens zal toekomen, als namelijk de vader gestorven zal zijn. Dat komt niet veel voor, dat een vader de erfenis reeds verdeelt en toedeelt nog bij zijn leven. Het is dan ook rijkelijk aanmatigend, echt iets voor een jongste zoon, om reeds van te voren zijn deel te willen ontvangen. Dat is aanmatigend. Het is ook nog al onervaren. Zo'n jongen weet niet hoe die vader dat verkregen heeft. En hoe hij dat vermogen behouden en beheerd heeft. Die vader moet een zeer rijk man geweest zijn. Ook een wijs man en vooral een goed man. Zo maar — zonder bezwaar te maken — verdeelt hij zijn goed voor de beide zonen. Hün het goed, zo zegt de tekst! Dat is naar Israëlietisch erfrecht een dubbel kinderdeel voor de oudste zoon. Dat wil dus hier zeggen: twee derden voor de oudste zoon, één derde voor de jongste zoon. Daar is denkelijk een enorm vermogen. Die vader heeft genoeg om met zijn oudste zoon van te leven, ook met zijn jongste zoon, ook met zijn vele huurlingen. Daar is genoeg voor de jongste, om daarvan in een vergelegen land te reizen, en om daar'overdadig van te leven. Die vader heeft dit alles niet voor zichzelf bezeten. Hij heeft er met zijn kinderen van geleefd en met zijn knechten. Hij heeft er zijn zonen volop in doen delen, zodat hij tot zijn oudste zoon kon zeggen: „Gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe." Hij schroomt ook niet om in goed vertrouwen zo'n deel aan zijn jongste zoon uit te keren en in beheer te geven.
Zo is inderdaad God, de Heere. Hij is rijk. Wij hebben met zo'n rijke God te doen, Die alles voor de Zijnen heeft gemaakt en ook alles voor hen over heeft. Al het Zijne geeft Hij ten deel aan de Zijnen. De ganse aarde met al wat er op en er in is geeft Hij aan Zijn mensenkinderen. Hij geeft dat alles voor hun leven aan hen. Wel naar de mate, die Hem goeddunkt, twee derden — één derde. Alle geestelijke en stoffelijke zaken zijn voor hen. Zijn huis is voor hen. Zelfs de hemel is voor hen in uitzicht gesteld. Die kon onder het werkverbond Adam verwerven. Die kan onder het genadeverbond een zondaar beërven. En wat is de Heere mild in het schenken, wat is Hij goed van vertrouwen, dat Hij de mens zoveel toevertrouwt, dat Hij de mens zo alles onder diens beheer stelt. Leest daar Psalm 8, Psalm 104, Psalm 144 eens op na! „Wat is de mens, dat Gij hem groot acht. Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen. Gij hebt alles onder zijn voeten gezet; schapen en ossen, alle die, ook mede de dieren des velds, het gevogelte des hemels en de vissen der zee, hetgeen de paden der zeeën doorwandelt."
Goed is de Heere, groot is Zijn trouw, groot is Zijn vertrouwen. „En hij deelde hun het goed."

De vader en de jongste zoon
„En als hij nog verre van hem was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming bewogen; en toelopende viel hem om de hals, en kuste hem." U kent de geschiedenis van de jongste zoon. Wereldbekend. Vooral in de ganse kerk bekend, waar maar Gods Woord gelezen en gepredikt wordt. Hij ging naar een vergelegen land, de wereld in. Beeld van de zondaar. Ver van God de wereld zoeken. Ver van de kerk. Ver van het Woord. Daar is niets te vinden. Daar is alles te verliezen. Die jongen verloor alles, zijn geld, zijn goed, zijn eer. Het enige wat hij bekwam, dat was: gezondigd tegen de hemel en tegen zijn vader.
Hij komt tot zichzelven. Ontdekte zichzelf. Aan zichzelf alleen alles te wijten. Niet aan zijn vader. Ook niet aan zijn broer. Hij wijt het ook niet aan zijn vrienden en vriendinnen. Aan lager wal. Varkens hoeden. Een onrein, ongodsdienstig beroep. En dan nog natuurrampen: een grote hongersnood. Als alles tegenloopt, dan loopt ook alles tegen. Zelfs de natuur. Geen vriend om te helpen. Geen vriendin om te helpen. Geen God meer. Geen vader meer. Geen vader meer? Ja: ik zal opstaan en tot mijn vader gaan. Hij laat het niet bij plannen. Hij voegt de daad bij het woord. Hoewel de reis zeer verre was. Op de heenreis had hij alles bijeenvergaderd. Voor de terugreis had hij niets bijeen te vergaderen — dan schuld. Om bij de huurlingen zijns vaders een plaats te zoeken.
Maar nu dan die vader!
„Als hij nog verre van hem was, zag hem zijn vader."
Die zoon had zich wel losgemaakt van zijn vader, maar die vader niet van zijn zoon. Die vader zag hem van verre, vanuit het vaderlijk huis en zeer ver. Die oude, trouwe ogen, die vaderogen zien zo ver. Liefde, vaderlijke liefde, ziet zo ver en zo scherp. Die man keek heel die lange weg af, of en vanwaar die zoon kon wederkeren. Men leest hier zo achter, dat hij zo menigmaal daar gestaan moet hebben! 't Waren tijden, dat er geen postverkeer was. Het enige, dat bestond, was dat men met karavaanreizigers zo eens een bericht uit een vergelegen land kon krijgen. Die vader wist dus niets, dan mogelijk alleen zö eens iets bij geruchte. Maar daar was een vaderhart, wat trok. Daar was een vaderhart wat wachtte, wat hoopte. En daar was een vaderoog, wat uitzag, wat scherp zag, wat ver zag. Die vader had zijn zoon veel eerder en veel verder in het oog, dan de zoon de vader. Liefde ziet scherp. Als de jongen haveloos, verarmd en verflenst terugkomt, dan ziet hem zijn vader. En wat die oudste zoon straks zal zeggen, dat ziet dat vaderoog nog veel meer en nog veel beter. Maar dat vaderoog ziet meer. Weg is alle brutaliteit, alle zondelust, alle avontuurlijkheid op dat gelaat en dat ziet die vader. Hij ziet dat berouw. Hij ziet dat die wederkeer met een bekering gepaard is gegaan en gaat. Die vader is eigenlijk in zijn wachten die jongen al voor geweest in zijn wederkeer. Dat was trekkende vaderliefde. Dat was bekering wekkende vaderliefde. Dat was een trekkend, een lokkend, een nodigend vaderlijk gelaat, een vaderlijk oog.
Als hij nog verre was!
De Schrift zegt het: „hij werd met innerlijke ontferming bewogen." Dat zat er niet losjes op, dat lag niet aan de oppervlakte — neen, met innerlijke ontferming. Die zat tot in het diepst van zijn ziel. Ontferming, dat is mededogen, dat is medelijden. Mijn kind, mijn kind. Mijn jongen, mijn jongen. Toelopende! Naar hem toelopende. Hij komt hem voor. Komt die jongen naar huis, dan komt het huis naar de jongen. Het huis is, waar zijn vader is. Komt nu de vader naaide zoon, dan is hij al thuis voor hij thuis is. Toelopende. Dat is met al de toegenegenheid des harten. Voordat de jongen iets kon zeggen was de vader daar, was daar de schuldvergeving. De vader viel hem om de hals. Daar lag al die liefde en het jarenlang opgekropte verlangen in van die vader tot zijn zoon, tot de jongste. Hij viel hem om de hals en kuste hem. Dat is vaderlijke liefde tot zijn kind. Vraagt dat aan Jacob, als hij Jozef weerzag!.
„Deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden; en hij was verloren en hij is gevonden."
Zo is de HEERE. Zo is God de Vader. Voor elke zondaar, die zich bekeert. Die de wereld verlaat. Die de zondige vrienden verlaat. Die de zonde verlaat. Zo en niet anders. Zo en niet minder. De Heere is vol erbarmen. Hij is zo medelijdend met een zondaar. „Gij hebt mijn ziel liefelijk omhelsd", zegt Hiskia. „Hij kusse mij met de kussen Zijns monds", zegt de bruid uit het Hooglied. Zo is de HEERE voor elk wederkerend zondaar. Zo en niet anders. Zo en niet minder.

Geen vader sloeg met groter mededogen
Op 't teder kroost ooit zijn ontfermend' ogen,
Dan Isrels HEER' op ieder die Hem vreest.
Hij weet wat van Zijn maaksel zij te wachten,
Hoe zwak van moed, hoe klein wij zijn van krachten
En dat wij stof van jongsaf zijn geweest.

Zo hoog Zijn troon moog' boven d' aarde wezen,
Zo groot is ook voor allen, die Hem vrezen,
De gunst, waarmee Hij hen wil gadeslaan.
Zo ver het west verwijderd is van 't oosten,
Zo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten,
Van ons de schuld en zonden weggedaan.

De vader en de oudste zoon
„Zo ging dan zijn vader uit en bad hem." De jongste zoon komt maar tot de helft van de belijdenis, die hij zich voorgenomen had te doen. Het gezondigd hebben tegen de hemel en voor u, het niet meer waardig zijn 's vaders zoon genaamd te worden, komt er uit, maar het: maak mij als een uwer huurlingen, komt er niet uit. De vader voorkomt dat door de dienstknechten bevel te geven hem op zijn allerbest te kleden, een ring aan zijn hand te doen en schoenen aan de voeten. De jonge man hoeft daar zelf niets aan te doen. Alles wordt aan hem gedaan om zijn schande in eer te veranderen. Twee dingen daarover. Schuldbelijdenis doen voor God valt toch zo mee. Dat valt altijd voor de helft mee. Ge komt nooit aan het volle toe. Het tweede: zich vernederen voor God valt zo mee: dan krijgt ge eer voor nederigheid!!
Waagt het maar gerust.
Maar daar komt de terugslag, de vijandschap tegen vrije genade. De eigen broer verzet zich. Hij wordt toornig. Hij wil niet ingaan. Hier hebt ge de geschiedenis van Jacob en Ezau: als Jacob het land ingaat na Pniël, dan gaat Ezau er uit. Jacob beërft Kanaan, Ezau wendt zich naar het gebergte Seïr, dat is Edom..
Maar nu die vader!
„Die ging uit tot hem en bad hem." De oudste zoon zegt een heel stel leugens: „Ik dien u nu zo vele jaren." Dat is niet waar: een zoon dient niet. „ Ik heb nooit uw gebod overtreden." Dat is niet waar: hij overtreedt het nu. „Mij hebt ge nooit een bokje gegeven." Dat is niet waar: de vader heeft dit kalf ook voor hem laten slachten. „Om met mijn vrienden vrolijk te zijn." Zo, dus die vader hoorde daar niet bij. Dan is hij net als zijn jongere broer voorheen. Met het „deze uw zoon" treft hij zijn vader heel diep: is die zoon zijn broeder niet? „Die uw goed met hoeren doorgebracht heeft." Dat is een dubbele leugen: Uw goed? Het was het goed van de jonge broer. Dat had de vader hem eerlijk gegeven. Terwijl hij het zijne gekregen had. En dan met hoeren? Hoe erg ook, dat staat in het verhaal niet.
Maar nu die vader!
Kind, gij zijt altijd bij mij: Is u dat niet genoeg? En al het mijne is uwe. Gij krijgt een dubbel erfdeel. Hoe zachtmoedig handelt de vader met deze zoon. Op al deze valse beschuldigingen gaat de wijze vader niet in. Met alle voorkomendheid zoekt hij hem te nodigen. Hij bad hem zelfs.
Is niet zo de HEERE? Doet Hij niet het geweld der liefde op het hart van deze hooghartige en verstokte Farizeeër? Die nooit Gods gebod heeft overtreden en die nijdig is op de uit vrije goedheid bewezen genade aan zijn broeder? Dit is een zonde tegen de genade. „Deze uw broeder was dood en hij is weder levend geworden. En hij was verloren en is gevonden. Men behoorde dan vrolijk en blijde te zijn."
Ziet, hier hebt gij de oude tegenstelling: de bekering van een zondaar en de hooghartige afwijzing van de genade aan een arm en berooid zondaar bewezen. Als God een zondaar bekeert, dan gelooft het Farizeïsme dat niet. Dat houdt het liever bij eigen wetsgetrouwheid. En het is in wezen niet anders, niet minder zondig dan degenen, op wie zij neerzien. En zij zijn nijdig op God zelf om door Hem bewezen genade aan schuldigen.
En hoe zoekt de Vader ook die halsstarrigen te bewegen tot het geloof en tot de broederschap. Het is of de Vader Zelf zegt: „Wij bidden u: laat u met God verzoenen."

S. W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1977

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De vader uit de gelijkenis van de verloren zoon

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1977

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's