Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Prediking als vermaning

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prediking als vermaning

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want onze vermaning is niet geweest uit verleiding noch uit onreinigheid noch met bedrog; Maar gelijk wij van God beproefd zijn geweest, dat ons het Evangelie zou toebetrouwd worden, alzo spreken wij, niet als mensen behagende, maar Gode die onze harten beproeft." 1 Thess. 2 : 3, 4.

Onze vermaning
Ondanks smaad en leed hem en de zijnen elders aangedaan om des Woords wil, had Paulus toch vrijmoedig ook in Thessalonica het Evangelie van God gesproken. Vrijmoedigheid die God hem verleende. Veel strijd was in deze dienst zijn, deel. Strijd van buitenaf en van binnenuit. En nu hij weg is uit Thessalonica zijn er die hem en zijn dienst verdacht maken. De Heere had in Thessalonica Zijn Kerk gebouwd. Maar direct loopt satan met stenen te sjouwen om een kapel voor zichzelf neer te zetten. Vandaar dat Paulus zich in onze tekstwoorden verdedigt tegen allerlei aantijgingen. „Want onze vermaning is niet geweest..." Voor zijn prediking gebruikt Paulus hier het woord „vermaning". Een woord dat veelvuldig in het Nieuwe Testament wordt gebruikt. In de Statenvertaling is het nu eens met „vertroosting", dan weer met „vermaning" vertaald. Vermanen roept bij ons de gedachte op aan waarschuwen of ergens toe aansporen. Toch behelst het woord meer, vooral wanneer het ten aanzien van de prediking wordt gebruikt. In het bekende gedeelte over de prediking der verzoening (in 2 Korinthe 5 : 11—21) zegt Paulus: „Zo zijn wij dan gezanten van Christus' wege, alsof God door ons bad" (vers 20a). Het woord hier door „bidden" vertaald, is hetzelfde wat in onze tekst door „vermanen" is weergegeven. Paulus weet zich een gezant van Christus. En als hij in de bediening der verzoening zijn mond opent, is het of God Zelf door hem dringend roept tot allen: Laat u met God verzoenen.
Noemt Paulus hier zijn prediking „onze vermaning", dan moeten we hieraan denken. Hij hield maar geen vrijblijvend praatje. Sprak ook niet maar een stichtelijk woord. Vertelde niet wat hij ervan voelde of ervan dacht. Nee, in het vermanende woord was God Zelf werkzaam. God Zelf vermaande door de prediking. God dringt aan, God beweegt tot het geloof in Christus. God duwt als het ware aan tegen de gesloten deur van het mensenhart. In de prediking als vermaning wordt Christus aan het hart gelegd. Alle ontspanningswegen worden toegesloten. Het wordt gezegd in de kracht des Heeren: Ziet, Hij is uw heil alleen. Vermanen is dus niet alleen maar waarschuwen voor dit of bezwaar maken tegen dat. Maar het is de vermaning van Godswege tot de verzoening met God door Christus. Zo wist Paulus: in de levende bediening van het Woord is God Zelf werkzaam. Hij doet het door mij. Dat wil hij nog eens onderstrepen. Ik vermaan niet, maar God.
Onze vermaning. Dat is dan tevens ook: onze vertroosting. Dat is ook een aspect van de prediking. Troost. Vat de Heidelberger in dat ene woord niet het hele Evangelie samen? Wat is uw enige troost? Die troost is niet maar een zaak. Maar een Persoon. De Vertroosting Israëls. Naar Hem zag het oude volk Gods uit door het geloof in de belofte. Naar Hem zien ze uit allen die zichzelf niet meer troosten kunnen. Zijn stem willen ze horen in de prediking des Woords. Het is hun enige troost geworden dat ze Zijn eigendom zijn geworden voor tijd en eeuwigheid. Deze beide aspecten bevatten Paulus' prediking.
Onze vermaning is. Niet: is geweest, zoals er ten onrechte staat. Paulus gebruikt helemaal geen werkwoord in het oorspronkelijke. Daarom lezen we: onze vermaning is. Dit is het grondbeginsel van Paulus' prediking. Vermanen en vertroosten. En vinden we hier niet een aanwijzing hoe ook nu de prediking hoort te zijn? Dat we de Heere als dienaren des Woords niet in de weg gaan staan met onze beschouwingen en redeneringen, opdat Hij ook door ons kan bidden en vermanen tot de verzoening met Hem. „Verkondigende de bekering tot God en de verzoening met Hem door het geloof in Jezus Christus" (Bev.form. dienaren des Woords). Eerder mogen we niet tevreden zijn. Opdat zondaren met God verzoend worden door het geloof in Christus. In deze vermaning moeten we aanhouden. Tijdig en ontijdig. Door goed gerucht en door kwaad gerucht. Vermanen. Maar dan ook vertroosten. Niet met zoetsappigheden of dierbaarheden uit ons. Maar troosten met de vertroostingen des Heiligen Geestes. Deze Geest neemt het alles uit Christus. Wordt een door schuld verslagen ziel anders getroost dan door Hem alieen? Wordt een opgejaagde zondaar door de vloek van de Wet anders getroost dan alleen door Herm die al de vloeken der Wet op Zich nam?
Wat is het Evangelie helende olie voor wonden in onze ziel. Wat kan het troosten waar niemand zorgt voor onze ziel door ons oog te vestigen op Hem die in onze nood en dood is afgedaald. Vermanen en vertroosten. Zie daar de beide aspecten van de prediking naar de Schrift. Daar is de prediking als een wagen volgeladen met Christus en al Zijn weldaden. Die wagen wordt uitgeladen. Christus en Zijn schatten worden uitgestald. Zo werden zondaren in Thessalonica tot God bekeerd en door Christus met God verzoend. Zo leerden ze leven uit Christus alleen. Zal het vandaag anders gaan?
Wel, Paulus gaat voort. Hij verdedigt zich tegen wat hij niet heeft willen doen.

Onze vermaning is niet geweest
„...uit verleiding noch uit onreinigheid noch met bedrog". Niet uit verleiding. Het is mogelijk te lezen: niet uit dwaling, niet uit zucht tot dwaling te brengen. Calvijn vat het op in de zin van vervalsing van de leer. Zo ook de Kanttekeningen die hier denken aan predikers die de Wet met het Evangelie vermengden om de haat der Joden te ontgaan. Dus bewust en met opzet een scheve voorstelling te geven om zoveel mogelijk hoorders te vriend te houden. Een zwevende prediking. Een aangepast Evangelie. Dat heb ik niet gebracht, mag Paulus zeggen. Ik lette niet op wat de hoorders eventueel pijn zou kunnen doen. Om dat dan maar te verzwijgen of toe te dekken. Zo heeft Paulus niet om de Joden onder zijn gehoor tegemoet te komen ook aan de Wet nog een functie gegeven om tot de zaligheid te komen. En ook niet om de Grieken te behagen een scheut wereldwijsheid in de kan van het Woord gedaan. Nee, ik heb u niet verleid. Ik heb geen twee of drie wegen verkondigd. Slechts één weg. Hij Die dè Wég is. Daarom kan hij zeggen: ik heb u niet misleid, u niet verleid. Welk een gewichtige dienst is de Evangelieprediking. Kunnen we het ook zeggen, staande in deze dienst: ik heb u niet verleid? U niet op een verkeerd spoor gezet. U aan het dwalen gebracht. Wat- kan soms de schrik om het hart slaan bij een prediker: heb ik mijn hoorders niet misleid? Paulus mag het zeggen: Mijn vermaning is niet uit verleiding.
Ook niet, zegt hij verder, uit onreinigheid. Dit woord kan betekenen: vuil, verder ook onzedelijkheid. Hier zullen we moeten denken aan onzuivere motieven vanwaaruit Paulus zou hebben gepredikt. De Kanttekeningen denken aan die lieden die de heidenen in hun wellusten toegaven en vleiden. Het eerste is mogelijk. Calvijn vat het ook zo op. Paulus werd ervan beschuldigd het Evangelie te hebben verkondigd met onzuivere en oneerlijke bedoelingen. Om er zelf beter van te worden. Om er zelf de man mee te worden. De andere verklaring (van de Kantt.) is ook mogelijk. Paulus zou de heidenen hebben gespaard en ontzien ondanks hun onzedelijke levenswijze. Krachtig wijst Paulus ook deze aanklacht van de hand. Niet uit onreinigheid. Eerlijk en oprecht heeft hij de dienst van het Evangelie vervuld.

Tenslotte was. zijn vermaning ook niet met bedrog. De Kanttekeningen denken aan hen die eer of geld of andere wereldse voordelen behendig uit de Evangeliedienst weten te betrekken. Paulus mag z,eggen dat het bij hem daar niet om is gegaan. Drie beschuldigingen mag Paulus zo van de hand wijzen. Rechtuit, eerlijk en zonder bijbedoelingen was hij een Evangelieprediker onder de Thessalonicensen. Hij heeft geen dubbele rol gespeeld. Zich niet uitgegeven voor wat hij in werkelijkheid niet was. Noch hebzucht noch eerzucht hebben hem gedreven bij de heilige dienst. Wat een smart voor Paulus er toch van beschuldigd te zijn. Een mens durft soms heel wat zeggen. Grievende pijlen worden soms afgevuurd. Gelukkig wanneer we net als Paulus God tot getuige kunnen aanroepen dat het alzo niet is.

door God gekeurd
„Maar, gelijk wij van God beproefd zijn geweest..." Heeft Paulus in het vorige vérs gezegd waarin zijn dienst niet bestond, nu mag hij duidelijk en klaar zeggen waarin dan wel. Het woordje „maar" markeert de overgang scherp. Niet uit verleiding, maar integendeel. Wij zijn van God beproefd geweest. In het woord „beproeven" zit ons woord examen doen, keuren, testen. God heeft Paulus gekeurd. Paulus is geen apostel geworden omdat hij dat zelf heeft gewild. Hij heeft geen beroep gekozen omdat hem het werk van apostel wel aardig Jeek te zijn. God riep Paulus tot het apostelambt. God keurde hem dat ambt waardig. God heeft hem in dat ambt gesteld, na hem eerst getest te hebben. Hij heeft die eer niet zelf aangenomen. Maar God heeft hem ertoe verwaardigd. „Dat ons het Evangelie zou toebetrouwd worden". Dus, nadat Paulus Gods keuring had doorstaan, is hem het Evangelie toebetrouwd. De schat van het Evangelie is hem in hand en hart gelegd, hoezeer hij zelf een aarden vat was.
Er trilt door deze woorden iets van stille verwondering. Paulus, eertijds een vervolger, hem is barmhartigheid geschied. Een grote tegenstander van het Evangelie is nu gemaakt tot een voorstander in de Evangelieprediking. Door God waardig gekeurd een prediker te zijn. Daar mag hij steeds op terugvallen. Hoezeer onverdiend en onwaardig, toch door God in de bediening gesteld. Mensen kunnen hem die dienst betwisten. Hem om die dienst verachten. Nochtans blijft het staan: door God in de bediening gesteld. „Nu, die zijn de Heere aangenaam, die Hij naar Zijn goeddunken geschikt gemaakt heeft" (Calvijn). Die zichzelf zo bekwaam achten, kan God niet gebruiken. Die zichzelf ongeschikt weten, die kan en wil de Heere nu juist gebruiken. Is dat geen dagelijks wonder in de bediening van het Evangelie? Waard om afgekeurd te worden. En nochtans dagelijks door de Heere waardig gekeurd. Om wat te zijn? Het Evangelie te prediken. Dat is ons toebetrouwd, zegt Paulus. God geeft vertrouwen aan mensen die Hij zelf uitkoos. Het is aan hen niet toevertrouwd. En toch doet Hij het. Paulus' inzet werd gemotiveerd om de Heere niet te beschamen.
Ons is het Evangelie toebetrouwd. Om daarvan een dienaar te zijn. Meer niet. Maar ook niet minder. Wat een hoge roeping: Evangeliedienaar. Maar ook: wat een zalige dienst. Verkondiger van een zeer blijde boodschap. Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van hen die de vrede verkondigen. Paulus heeft zich nooit laten verleiden om wat anders of iets meer te zijn. God had hem het Evangelie toebetrouwd. Om dat uit te delen. Er staat: „Alzo spreken wij". Alzo. Naar dat Evangelie. Alzo. Hij heeft het niet verdund of aangedikt. Er niets afgedaan noch er iets aan toegevoegd. Alzo spreken wij. Voortdurend, zonder ophouden. We doen niet anders. We kunnen niet anders. Wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig.
Spreken wij. Dat is de hoofdopdracht van de apostelen geweest. En het is het ook van het ambt van de herders en de leraars. Spreken wij. Het Evangelie vraagt om verkondiging. Dat kost inzet. Soms zweet en tranen. Elders in de wereld kost het zelfs bloed. Dat heeft het Paulus bij tijden ook gekost. Door dit spreken heen trekt God Zijn spoor door een verloren mensenwereld. De Heilige Geest verovert door het Evangelie mensenharten. Zo komt Christus aan Zijn Bruid en de Vader aan Zijn kinderen. Alzo spreken wij. Daar zit het „Alzo zegt de Heere" in. Dat spreken doet grote kracht. Alzo spreken wij. Dat behaagt de Heere. Echter, niet de mensen.

geen mensen behagen
„...niet als mensen behagende..." Elke prediker kent de verzoeking om wel mensen te behagen. Paulus is er voortdurend van beschuldigd. In de Galatenbrief is hij er uitvoerig op ingegaan (hoofdstuk 1). Hij zegt daar van het Evangelie dat hij verkondigde dat het niet is naar de mens. Omdat hij het ook niet van een mens heeft ontvangen. Het Evangelie is van boven. Zo hebben we het ook te laten. Wie spreekt wat de mensen graag horen, verraadt zijn Zender en verkoopt het Woord Gods. Wie een slaaf van God is geworden, is bevrijd van het juk der dienstbaarheid aan mensen. Hij mag zich ook niet opnieuw onder dat juk laten brengen. Welk juk dat dan ook zij. Geen mensen behagen. Niet naar de mond van Jeruzalem spreken, hoezeer wel naar haar hart. In de vrijheid van de Geest alleen spreken wat God in Zijn Woord heeft geopenbaard. Paulus weet: ik hoef ook geen mensen te behagen. Want ik ben aan hen geen rekenschap verschuldigd. „...Maar Gode die onze harten beproeft". Slechts één doel dreef Paulus: Gode behagen. Gode behagen en mensen behagen kan niet samengaan. Mensen behagen, dat deed hij eertijds. Maar sinds het God behaagd heeft Zijn Zoon in hem te openbaren, wil hij slechts die God behagen. Die Zoon, Jezus Christus, heeft hij gepredikt. En anders niets en niemand. Alleen aan God is hij verantwoording verschuldigd. God die hem de dienst waardig keurde, keurt hem elke dag tot op de jongste dag. God heeft de apostel maar niet één keer tot de dienst gekeurd. Maar Hij keurt hem daarna nog elke dag.
Zo heeft hij gearbeid. Elke dag onder het keurend oog van die God, die maar niet slechts de buitenkant ziet, maar doorgrondt tot in het hart. „Paulus volbrengt zijn apostolaat onder het keurend oog Gods. Hij moet het zo in praktijk brengen dat de Heere hem een goedkeurend knikje geeft. Dat weegt hem zo zwaar, dat hij ongevoelig kan zijn voor het oordeel der mensen" (F. J. Pop). „Die mij oordeelt, is de Heere" (1 Cor. 4 : 4). Geen enkel oordeel is doorslaggevend. Van geen vrienden, van geen gemeenten, zelfs van zijn eigen geweten niet. Alleen God die onze harten beproeft. Een prediker was eens nerveus omdat een hoogleraar in de godgeleerdheid onder zijn gehoor was. Iemand die het merkte zei toen: „God is elke dienst uw toehoorder." Dat bedoelt Paulus. God keurt mijn werk. Dat betekent ontslag voor alle keurmeesters uit de mensen. Er lopen er nogal wat rond. Ze keuren maar. Meestal keuren ze af. Wacht u voor hun goedkeuring. De goedkeuring Gods is meer waard dan de goedkeuring van een kerk vol mensen. „Zo zullen wij dan weten, dat de ware dienaars des Evangelies dit voornemen moeten hebben, dat zij hun arbeid Gode doen... Alzo zullen zij niet zoeken de mensen te behagen, dat is, zij zullen niets eergierig doen om mensen gunst" (Calvijn).
Zouden we dan mensen vrezen die slechts het lichaam kunnen doden en niet de ziel? Hem hebben we te vrezen, die macht heeft, nadat Hij gedood heeft te werpen in de hel; ja, Ik zeg u: vreest Dien! Daarom schamen wij ons het Evangelie niet, want het is een kracht Gods een iegelijk die gelooft.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 februari 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Prediking als vermaning

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 februari 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's