Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

IJver voor Gods huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IJver voor Gods huis

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want gij gedenkt, broeders, onze arbeid en moeite; want nacht en dag werkende, opdat wij niemand onder u zouden lastig zijn, hebben wij het Evangelie van God onder u gepredikt. Gij zijt getuigen en God, hoe heilig en rechtvaardig en onberispelijk wij u die gelooft, geweest zijn." 1 Thess. 2 : 9 en 10.

Arbeid en moeite
In zijn bewogen verweer tegen allerlei onjuiste beschuldigingen heeft Paulus vermeld zijn grote liefde tot de gemeente in Thessalonica. Hij heeft ze niet alleen het Evangelie medegedeeld, maar ook zichzelf. Zijn hele ziel in zijn arbeid gelegd. Op dat laatste gaat hij nu door.
„Want, gij gedenkt, broeders, onze arbeid en moeite...... " Paulus gaat hier in op de manier waarop hij onder hen heeft geleefd en gewerkt. Hij roept dat in herinnering bij de broeders. Let u er op dat hij hier weer het woord „broeders" kiest. Broeders zijn als het goed is door de band der liefde aan elkaar verbonden, omdat ze aan de oudste Broeder zich verbonden weten. Broeders, u herinnert u onze arbeid en moeite. Arbeid betekent hier zware arbeid, grote inspanning. En tengevolge daarvan ook lichamelijke afmatting. Voor Paulus was deze zware arbeid een teken voor de echtheid van zijn apostel-zijn. „Een apostel is als zodanig een zwoeger" (bij F. J. Pop). Hier en elders in zijn brieven gebruikt Paulus steeds het woord „arbeid" als hij spreekt over de opbouw van de gemeente. De geestelijke opbouw van de gemeente is maar geen vrijetijdsbeoefening, die er zo tussendoor wordt gedaan, naast vele andere werkzaamheden. Nee, dat eist de volle inzet van de hele persoon. Het apostel-zijn was een in zekere zin uniek ambt. Ik bedoel, apostelen zoals Paulus er één was, zijn er nu niet meer. Toch mogen we de arbeid van de dienaren des Woords er wel enigszins mee vergelijken.
Naast apostelen heeft de Heere Christus ook sommigen gegeven tot herders en leraars „tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus". Wie het bevestigingsformulier van de dienaren des Woords leest, komt onder de indruk van het gewicht van dit ambt. Daarom, het staan in dit ambt is niet minder arbeid en dan in de zin zoals hier bedoeld wordt. Het vraagt de hele persoon en haar volle inzet. Op welke plaats of post we dan ook door de Heere gezet zijn. Zware arbeid en voortdurende geestelijke worsteling. Paulus mag er zijn lezers aan herinneren dat hij zo steeds onder hen heeft gearbeid. En het gebed voor de dienaren moge overvloedig zijn tot de Heere der kerk. Dat is waardevoller dan ze altijd maar op de snijtafel van onze kritiek te leggen. De Heere wil door hun arbeid de gemeente bouwen.
Wel, omdat dit werk zo voortdurend de hele persoon opeist, vindt Paulus het elders vanzelfsprekend dat de gemeente hem voorziet van levensonderhoud. Er blijft geen tijd over daar ook nog eens voor te zorgen. Alleen hier, in onze tekstwoorden, blijkt dat hij er vrijwillig afstand van heeft gedaan. In Thessalonica heeft hij met zijn eigen handen zijn brood verdiend. Trouwens, ook elders schrijft hij dit. Waarom deed hij afstand van wat hij elders de vanzelfsprekende plicht van de gemeente achtte te zijn?
Er staat : „......nacht en dag werkende, opdat wij niemand onder u lastig zouden zijn". Waren de leden van de gemeente in Thessalonica er financieel niet toe in staat Paulus en de zijnen te onderhouden? Wilde hij ze daarom deze last niet opleggen? En heeft hij tijdens zijn verblijf in Thessalonica zijn oude handwerk van tentenmaker beoefend? Kennelijk in de nachtelijke uren? Het is mogelijk. Het kan ook zijn dat Paulus niet de schijn wilde wekken dat hij net eender was als vele rondreizende predikers in zijn dagen die op de zak van de mensen leefden en de huizen der weduwen opaten onder de schijn van lang te bidden. Tenslotte heeft men al eerder de verklaring gegeven dat Paulus in de Griekse wereld van zijn dagen wilde laten zien dat gewone handarbeid niet iets minderwaardigs was, zoals vele Grieken meenden. We lezen van de inwoners van Athene immers: „die van Athene nu allen en de vreemdelingen die zich daar onthielden, besteedden hun tijd tot niets anders, dan om wat nieuws te zeggen en te horen" (Hand. 17 : 21). Werken was bij de Grieken inderdaad voor de dommen, voor de slaven. Het werd als een straf ervaren van de goden. Nee, heeft Paulus met de daad willen laten zien, werken is ons door onze Schepper opgedragen. Ik las dat er in de Joodse Talmoed geschreven staat: „Hij die zijn zoon niet een vak leert, doet hetzelfde alsof hij hem leerde een dief te zijn" (bij M. H. Bolkestein).
Vandaar dat Paulus zowel in Thessalonica als in Corinthe zijn oude vak heeft beoefend. Het Evangelie van God doet de mens ook zijn dagelijkse plicht recht verstaan. En kennelijk wilde hij dat bij de Thessalonicensen nog niet erg in. Want in hoofdstuk 4 : 11, 12 schrijf hij: „En dat gij u benaarstigt... te werken met uw eigen handen, gelijk wij u bevolen hebben, opdat gij eerlijk wandelt bij degenen die buiten zijn en geen ding nodig hebt." En in de tweede brief komt Paulus er nog weer eens op terug, op dit door hem gegeven voorbeeld. Hij schrijft daar: „Want ook toen wij bij u waren, hebben wij u dit bevolen, dat, zo iemand niet wil werken, hij ook niet ete" (2 Thess. 3 : 10). Een actueel woord in dagen van schandelijke stakingsdrift. We kunnen ook hieruit zien hoever velen onder ons volk van de Schrift vandaan leven.
Paulus heeft er zich niet voor geschaamd als Evangeliedienaar ook met eigen handen de kost te verdienen. Hij wilde vrij staan tegenover hen die hij diende met het Evangelie. Want dat zag hij toch als zijn hoofdopdracht. „......hebben wij het Evangelie van God onder u gepredikt". In het woord „prediken" zit ons woord „heraut". Blij en vrijmoedig heeft hij als een koninklijke heraut de bazuin aan de mond gezet. Ze liet geen onzeker geluid horen. Uw God is Koning! En uw goden leven niet. Bekeert u en gelooft in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden. Waar de heraut voorop gaat, daar volgt de koning ook. Hij laat Zijn herauten niet in de lucht blazen zonder resultaat. Hij laat ze nooit vruchteloos arbeiden. Wat een troost ook al lijken soms velen hun oren toe te stoppen voor de Evangelietoon op de bazuin geblazen. Er zullen er zijn die op het woord des Konings gaan horen en gaan leven. Daar heeft de Koning ook Zijn welgevallen in. En de herauten mogen in Zijn vreugde delen. Maar dan moeten ze wel het Evangelie van God laten horen. Niet een eigenmaaksel of brouwsel. Geen eigen bewerkingen of fantasieën verzinnen. Geen loopjes of deuntjes die in eigen geest naar boven komen.
Paulus zegt hier dat hij het Evangelie van God heeft gepredikt. Velen horen liever iets anders. Ze vinden de toon van dit Evangelie te hoog. Ze kunnen er niet bij, beweren ze. Ach, onze geest en smaak zijn ook zo bedorven. Het is zo waar wat Calvijn eens schreef: Een natuurlijk mens hoort het Evangelie, zoals een ezel naar een symfonie luistert. Hij hoort klanken, maar geen lied. Wee de dienaar die daarom maar klanken uitstoot en zich aanpast aan zijn ezelsgehoor. Wie is daarmee geholpen? Of beter: wie wordt daardoor gered? Nee, het Evangelie van God is de inhoud der prediking. Dat doet Zijn kracht. Dat heeft de Geest van God beloofd. En zou Hij het beloven en niet doen? De vruchten in Thessalonica logen er niet om. Velen vielen voor het Woord. Het kreeg beslag en het leidde gevangen tot een nieuwe gehoorzaamheid. Doden werden levend. Blinden gingen zien. De Koning in Zijn schoonheid. Paulus mag zeggen: ik heb het Evangelie onder u gepredikt. Letterlijk: in u of tot u. Zijn prediking was gericht. Ze was niet bespiegelend of beschouwelijk. Maar ze ging in tot de hoorders. Daar zette hij zich toe. Daar spande hij zich voor in. Dat is nog de opdracht. Niet dat het Evangelie naar de mens is. Het is echter wel voor de mens. De verkondiging vraagt om verstaanbare taal en om begrijpelijke uitleg. Het hoort voedsel te zijn voor de ziel. Het brood mag gesneden worden. Het gaat er toch om dat het gegeten wordt? Dat het genuttigd wordt. En dat het zijn nut doet. Dat kostte Paulus arbeid en moeite. Zware geestelijke inspanning. Het vergde alles van hem. Maar het werd rijk beloond. Toen en vandaag nog.

Hoe wij geweest zijn
„Gij zijt getuigen en God " Wat Paulus allemaal schrijft, kan niet iets nieuws zijn voor zijn lezers. Ze hebben hem immers bezig gezien en gehoord. Wat daar ver boven uit gaat, God is getuige geweest. Zijn hoorders zagen de buitenkant, maar God kende de binnenkant. En die twee kanten waren niet met elkaar in strijd. Gij en God, ze zijn getuigen. Het werk van 'n dienaar des Woords heeft een buitenkant. Dat wat de gemeente van hem ziet. Maar ook een binnenkant. Wat God van hem ziet. Het getuigenis dat de mensen geven klopt niet altijd met het getuigenis dat God geeft. Maar ook het omgekeerde is waar. Het getuigenis dat God geeft en eenmaal geven zal, zal niet altijd overeenkomen met het getuigenis dat de mensen geven. Onze beoordeling van een dienaar kan er vanuit Gods ogen weieens helemaal naast zijn. Dat moet ons sober doen zijn in al onze soms harde kritiek. Een is er die mij oordeelt, zegt Paulus ergens. Wat een zegen als beiden, God en de gemeente, mogen getuigen: hij is een dienaar van Christus. „Alle goede herders moeten ervoor zorgen, dat zij niet alleen in hun dienst vlijtig lopen, maar ook alle verhindering in de loop wegnemen, zoveel in hen is" (Calvijn). Wel, waar waren ze in Thessalonica en waar was God getuige van? „......hoe heilig en rechtvaardig en onberispelijk wij geweest zijn".
Heilig. Bedoeld wordt hier „vroom" in de ware zin des woords. Plichtsgetrouw. Nauwgezette ambtsuitoefening die voldoet aan wat God eist en waar de mens recht op heeft. De gemeente mag getuigen dat Paulus zijn ambt nauwgezet heeft uitgeoefend. Hij gaf in zijn ambt waar de gemeente recht op heeft. Waar heeft de gemeente recht op van haar dienaren? Die vraag stellen op een gemeenteavond zal een bonte staalkaart van antwoorden opleveren. Maar het verwachtingspatroon van een gemeente valt niet samen met waar ze recht op heeft. Is er soms helemaal mee in strijd. Trouwens „heilig" wil tevens zeggen wat God eist. Die twee, wat God eist en waar de mens recht op heeft, vormen samen het heilige in de ambtsuitoefening. En wat God in deze heeft samengevoegd, scheide de soms onbillijk eisende mens niet. Wat eist God en waar heeft de mens recht op? Dat de weg der zaligheid verkondigd wordt. Of anders gezegd: dat Christus verkondigd wordt. Op de kansel en op de huisbezoekstoel. Niets meer. Meer hoort niet bij de heilige dienst. Verhindert soms zelfs het heilige in de Evangelie dienst. Maar ook niets minder. Het schijnbaar meerdere wat gedaan en verwacht wordt, maakt de dienst in het Evangelie vaak onheilig. Ook de dienaren geldt het vermaan van Christus: Eén ding is u nodig! En dat is veel en vaak vertoeven aan de voeten van Christus. Die grote Leraar maakt ons tot leraars. Die verheven Herder leert ons het ware herdersambt.
En rechtvaardig. „Dat is, met oprechte vreze Gods" (Calvijn). Het wil zeggen: in overeenstemming met de Wet van God. Niet de wet van persoonlijke voorkeur of de wet van een bepaalde plaats of streek is bepalend geweest voor Paulus' apostolaat. Maar de Wet van God. En die Wet laat de Heere God zijn. En ziet de medemens als naaste door God op onze weg gezet. In ware vreze Gods mocht Paulus zijn aposteldienst vervullen. God kwam aan Zijn eer in woord en daad. En de gemeente ontving zo de zaligheid. Rechtvaardige ambtsuitoefening. Die deelt in Gods goedkeuring. Daar geeft de Heere ook bevestiging van in het hart van Zijn knechten. En daar mag de gemeente rijke vrucht van ontvangen. Christus was volkomen rechtvaardig in de uitoefening van Zijn ambt. Hoe heeft Hij in alles Zijn heilige Vader geëerd. En hoe had Hij aandacht voor allen die Hij ontmoette tijdens Zijn loop op deze aarde. Wel, Zijn beeld worde gevonden in allen die een onderherder van Hem mogen zijn.
En onberispelijk. Dit woord ziet meer op de levenswijze van de apostel. Paulus mocht zeggen dat er geen vlek, geen smaad op zijn levenswandel te zien viel. Onberispelijk, dat is een woord dat ook in het Nieuwe Testament gebruikt wordt voor de kinderen Gods. Ook zij hebben onberispelijk te leven. Ze hebben onberispelijk te zijn in heiligmaking. Paulus bidt aan het slot van onze brief dat de God des vredes hun geheel oprechte geest en ziel en lichaam onberispelijk bewaren mag in de toekomst van onze Heere Jezus Christus. Elders vermaant hij de Filippensen „opdat gij moogt onberispelijk en oprecht zijn".
Ze hebben zo lichten te zijn midden in een duistere wereld. Wel, dat mag zeker ook geeist worden van de dienaren. Hun levenswandel hoort een lichtend voorbeeld te zijn voor de gemeente. Hun Woord èn hun leven moeten samenstemmen. Onberispelijk.
Deze drie, heilig, rechtvaardig en onberispelijk waren kenmerkend voor Paulus' apostolaat. Hij mag „hen, die geloven" daarvoor als getuigen oproepen.
De gelovigen alleen. Want laster en hoon kunnen de dienstknechten van Christus niet ontgaan. Ze worden door de wereld gehaat en daarom ook gelasterd (Calvijn). Ze hoeven zich niet in te spannen langs kronkelwegen ook de wereld in het gevlij te komen. Maar de gelovigen kunnen het beoordelen. Zij worden geacht het Evangelie Gods te verstaan. Die kennis is ze bij gebracht door de arbeid van de Heilige Geest. En zij hebben de dienaren van het Evangelie om huns werks wil leren hoogachten. Op hen doet Paulus hier een beroep in zijn'zelfverdediging tegen laster en kwaadsprekerij. U die gelooft weet toch hoe heilig en rechtvaardig en onberispelijk wij onder u geweest zijn.
IJver voor Gods huis heeft Paulus verteerd. Eertijds een ijveraar naar de wet en een ijveraar in de vervolging van de Gemeente Gods. Maar ziet, wat genade vermag. Inderdaad genade. Want Christus heeft hem zo gemaakt. Hoe ijverig was Hij! Hij zegt het: Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook. Aan Zijn arbeid hangt het heil van Zijn Kerk. Deze Knecht stortte Zijn ziel in de dood. Het heeft Hem arbeid en moeite gekost Zijn Kerk te kopen. Nacht en dag was Hij op de verlossing van Zijn volk gericht. Hoe heilig en rechtvaardig en onberispelijk heeft Hij geleefd. Heeft Hij uw hart reeds vervuld? Sta Zijn arbeid aan uw ziel niet langer tegen. Bezorg Hem niet langer moeite door uw ongeloof. Nacht en dag werkt Hij aan 's Vaders rechterhand. Hij bidt. Ook om uw bekering. Zalig wie het Woord Gods hoort en het bewaart en doet.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 maart 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

IJver voor Gods huis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 maart 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's