Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De nardus der liefde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De nardus der liefde

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als nu Jezus te Bethanië was, ten huize van Simon de melaatse, kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat. Mattheüs 26 : 6 en 7.

Een goed gezelschap
Hoog in het noorden van Palestina heeft de Heere Jezus voor het eerst openlijk gesproken over Zijn lijden en sterven. Dat lijden en sterven zou geschieden te Jeruzalem. Dat Jeruzalem lag toen nog in een ver verschiet. Er kon nog zoveel gebeuren. Inmiddels is er ook veel gebeurd en vooral veel gesproken door de Heere Jezus. Hij heeft in gelijkenissen gesproken over het koninkrijk Gods. Hij heeft ook zeer indringend gesproken over de toekomst. En al lerend en onderwijzend is Hij steeds dichter bij Jeruzalem gekomen. In dit Schriftgedeelte treffen wij Hem aan in Bethanië.
Jeruzalem is hier niet te zien. De Olijfberg onttrekt hier de stralende stad des vredes nog aan het oog. En toch hier in Bethanië is meer vrede dan daar! Niet alleen het oog van de Heere Jezus, maar ook Zijn hart zou hier van Jeruzalem kunnen worden afgetrokken, immers het is zo'n goed gezelschap waarin Jezus hier verkeren mag! Daar is allereerst Simon de melaatse. Hij wordt met name genoemd, want het is zijn huis waar Jezus en Zijn vrienden samenkomen.
Het staat er zo tekenend in dit Schriftwoord: Simon de melaatse. Zo zal hij wel bekend gestaan hebben. Zo kenden de mensen van zijn dorp hem, zo noemden ze hem. Hij was immers melaats geweest. Hij had die ziekte gehad, waarvoor iedereen in het palestijnse land vreesde. Dat betekende immers een langzame,- maar zekere dood! Een dood, die bovendien nog door veel lijden werd voorafgegaan. En daar kwam dan nog bij: Wie melaats was, was voor de wet ook onrein. Buiten de gemeenschap van de mensen, ja buiten de gemeenschap van God moest je je leven doorbrengen. Wie melaats was, werd een verlatene, een verstotene. Zo was het met Simon ook geweest. Ja, gewéést. Er was immers aan hem een heerlijk wonder gebeurd. De Heere Jezus had hem genezen. Daarmee had de Heere Jezus hem ook gered van zijn eenzaamheid en verlatenheid. En dat had hem aan de Heere Jezus gebonden met een hechte band der liefde. Hij deed niets liever dan zijn huis en haard voor Jezus openzetten. Simon de melaatse!
Wonderlijk, dat hij nu toch nog die naam draagt. Het is een herinnering aan zijn droevig verleden. Het is tegelijkertijd een getuigenis van de wondere macht en liefde van Christus. Mogen wij zo ook de naam van zondaar dragen? Als een herinnering aan wat we geweest zijn en aan wat we nog zijn in onszelf? Dan spreekt die naam van onze schande. Dat waren we, dat zijn we door eigen schuld. We staan er om bekend bij de HEERE. Maar wat rijk en groot als nu die naam ook net als Simons naam getuigenis mag geven van de wondere genade Gods in de Heere Jezus Christus. Simon heette nog wel melaatse, maar hij was genezen. Dan kunnen we onszelf niet anders noemen dan zondaar, maar dan mogen we gereinigd en geheiligd zijn in Christus Jezus. Hoe is het? Is die zondaarsnaam nog alleen maar tot uw schande? O, zoekt toch verzoening in het bloed, opdat u die naam ook moogt dragen tot heerlijkheid van Gods liefde in Christus.
Het is een goed gezelschap daar in Bethanië. Lazarus is er ook. Teruggehaald uit de donkere krochten van de dood. Levend gemaakt door de Opstanding en het Leven: Jezus Christus. Martha was daar en Maria. De discipelen waren er. Ze zijn Hem gevolgd op de weg naar Jeruzalem! In Bethanië treffen we Jezus aan temidden van de Zijnen. En wat is het dan goed. Dan valt alles samen in de liefde. In de liefde van Hem en in de liefde tot Hem. Wat zijn dat goede uren, hemelse uren als dat ervaren mag worden in de kerk onder de bediening van Christus in Woord en Sacrament. De HEERE verheugt Zich in de liefde van Zijn volk en dat volk verheugt zich in de liefde van Hem. Dan is er vrede, samenbinding, lieflijkheid!
Het mag ons treffen: We vinden dit tafereel niet in Jeruzalem, de stad des vredes, maar in Bethanië, het huis der armoede. In Jeruzalem regeert de godsdienst: opgeblazen, vroom in zichzelf. Daar is de strijd in plaats van de vrede. Hier in het huis der armoede regeert de liefde. Dat is toch wel treffend!
Intussen moeten we hier wel oppassen. We zouden het gevaar lopen weg te dromen van de werkelijkheid. Hier op aarde geldt het: waar de HEERE is, daar is de satan ook. Hij kan een ogenblik verborgen zijn, telkens echter openbaart hij zich weer. Onvermoeid tracht hij te verderven en te verstoren. Dat zal straks wel blijken.

Een goed werk
Voorshands blijkt daar echter nog niets van! Eerst mag de liefde 't winnen. Vooral als die vrouw dan naar voren komt. Die vrouw is Maria. Ze gaat naar de plaats, waar de Heere Jezus aanligt. Ze heeft iets heel kostbaars in haar hand: een albasten fles met zeer kostelijke zalf. Zo'n fles, zo'n kruikje met zulke zalf zag je niet alle dagen. Het is een fles met narduszalf, met onvervalste narduszalf. Met dat kostbare kleinood in haar hand loopt Maria naar Christus toe. En wat doet ze dan? Vol spanning zien de anderen toe. Kijk nu eens, ze breekt de hals van de fles en giet de kostbare zalf over Jezus' hoofd en lichaam uit. Het hele vertrek wordt vervuld met de heerlijke nardusgeur.
Maria's daad is een daad van eer en liefde. Ze wil uiting geven aan haar hoogachting en haar diepe liefde voor Christus. Ze doet dat zwijgend. Er wordt geen woord gezegd en toch: er wordt zoveel gezegd. Wat wordt er soms veel gepraat zonder dat er werkelijk iets gezegd wordt, juist ook in zaken van de godsdienst. O, die woorden, al die woorden! Maria is een vrouw van weinig woorden; een stille, diepe natuur. En zij heeft juist zoveel te zeggen en ze zegt ook zoveel. Woordeloos zegt ze: „Heere Jezus, ik heb U hartelijk lief. Naar U gaat heel mijn hart uit, heel mijn leven." Wat rijk, als we zo tot Hem mogen komen op onze knieën, in een woordeloos bidden, waarin we al de liefde van ons hart uitgieten voor Hem, over Hem.
Wat rijk als we zo tot Hem mogen komen in een stille daad van liefde tot Hem!
In deze daad van Maria kan ons treffen de stille schoonheid der liefde. In deze daad treft ons ook de overvloed der liefde. Het is een zeer kostbare zalf, die Maria gebruikt om haar meester te zalven. En ze giet die kostbare zalf in overvloed over Hem uit. Als iemand in die dagen gezalfd werd met narduszalf, gebeurde dat meestal met een paar druppels. De zalf was te kostbaar om zomaar uit te gieten. Maar Maria geeft daar niet om. Ze wil het niet zo goedkoop en zo zuinig mogelijk doen. Dat wil jammer genoeg nog wel eens voorkomen. We willen God wel dienen, maar het moet ons vooral niet te veel kosten. We willen er vooral niet te veel voor over hebben. We zijn maar aan het bezuinigen: op onze kerkgang, op onze omgang met het Woord, thuis, op onze gaven voor de dienst des HEEREN, ja op ons ganse leven. Maria bezuinigt niet. Het kan ook niet. De ware liefde kan niet bezuinigen. De ware liefde heeft er tenslotte alles voor over. Waarom? Omdat Hij er immers recht op heeft! Alles, wat we hebben dat is van Hem. Ons hart, onze ziel, ons verstand en alle kracht, die in ons is, we hebben dat alles van Hem gekregen en Hij onderhoudt dat tot op heden toe. Zou Hij er dan geen recht op hebben? O, dat we ons dan met al onze bezuinigingen leren schamen voor Zijn Aangezicht. Maria giet die zeer kostbare zalf van haar liefde over Christus uit. Daar heeft Hij recht op. Dat is Hij ook waard! Hijzelf immers bezuinigt niet. „Die ons tevoren zo uitnemend heeft liefgehad", mag Zijn Kerk getuigen. En: „Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft." De HEERE Zelf is geen karig God. Hij schenkt mild en overvloedig. Wie uit dat wonder mag leven door het geloof, zal een passend antwoord weten te vinden. Bij een overvloeiende Bron van alle goeds mag een overvloedig liefdeoffer horen. Hij is het toch waard, Hij is toch alles waard! Och en dan moet Gods kind nog zo menigmaal vragen aan de HEERE: „HEERE, neemt Gij het dan Zelf. Ik wil het U zo slecht geven. Ik wil het nog voor mezelf houden. En toch zijt Gij het waard. Neemt Gij zelf dan mijn hart en leven."
Maria's daad is stil; Maria's daad is overvloedig; Maria's daad is ook ongewoon. Ja, dan gaan we ook nog eens een keer heenbreken door de grenzen van wat we gewoon zijn. Dan geldt het niet meer wat de mensen ervan zullen, zeggen. Onze Koning is het waard en daarom gebeurt het: zomaar, als een spontane uiting van onze liefde.
Maar we mogen nog verder gaan. Wat Maria hier doet is niet alleen maar een opwelling van onberedeneerd spontaan gevoel. Er zit meer achter. De Heere Jezus zal straks zeggen: „Ze heeft een goed werk gedaan. Ze heeft het gedaan tot een voorbereiding van mijn begrafenis." En daar moet ook wat van geleefd hebben in Maria's hart. Ze heeft de donkere schaduw van de dood op Hem gezien. De discipelen wilden die maar niet zien. Na die eerste vertoning van Zijn lijden had Christus er telkens weer over gesproken. Maria mocht wat van dat Woord verstaan. Zij had het goede deel verkozen. Het deel van stil te zitten aan de voeten van Christus, van stil te luisteren naar Zijn Woord. Zo was ook het Woord van Zijn dood in haar ziel gedaald. Zo had zij Hem leren kennen als een stervende Christus, als een stervende Gezalfde. En als zij Hem zalft, dan erkent ze Hem als de Gezalfde Gods, Die sterven gaat. Ze heeft Hem lief als een stervende Profeet, als een stervende Priester, als een stervende Koning. Mogen wij Hem ook zo liefhebben? Hem zo erkennen en Hem zo liefhebben? Maria stond nog voor Zijn dood, wij staan er achter. Mogen wij Hem liefhebben als de Christus, Die sterven moest onder het recht Gods vanwege onze zonden? Wat een smartelijke liefde dan. Het is immers onze dood, die Hij sterven moet, onze dood door schuld! Maar ook wat een zoete liefde! Hij wilde die dood immers sterven. Hij voor mij, daar ik anders de eeuwige dood had moeten sterven. In de dood van al het onze, ja ook van onze gerechtigheden, mogen we Zijn dood overhouden. Zal het geloof van Gods Kerk dan niet werken door de liefde? Zullen we onze stervende Christus dan niet hartelijk beminnen? Ja, dan breekt het hart van een arme zondaar open in liefde tot Hem. Hij giet zich uit. Zulk Een is mijn Vriend. Zulk Een is mijn Liefste. Zulk Een, Die liefgehad heeft tot op het vloekhout der schande. Zulk Een, Die liefhad tot in de dood. Ja, dan gaat het gelden: Terwijl de Koning aan Zijn ronde tafel is, geeft mijn nardus zijn reuk. De nardus der liefde, die Gods Kerk over haar Jezus uitgiet, is van de Geest. Ze geurt naar ootmoed, naar overgave, naar zelfverloochening. Het is Gode een lieflijke reuk. Wat rijk, als het huis vervuld mag zijn van die geur. Het huis van onze gezinnen. Het huis van de kerk. Er hangen zoveel andere kwade, giftige dampen. We mogen wel gedurig bidden met de bruid van het Hooglied: „Ontwaak, noordenwind! en kom, gij zuidenwind! doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien."

Een goede Meester
Niet lang blijft echter de stille schoonheid van deze liefde hier ongeschonden. Op aarde geldt het toch: Waar de HEERE Zijn Kerk bouwt, bouwt de satan zijn kapel. Onder aanvoering van Judas beginnen de discipelen het Maria kwalijk te nemen, dat ze zoiets kon doen: Zulke dure zalf. Al dat geld zomaar verspild. Het had zo mooi aan de armen gegeven kunnen worden. Ze hebben de schijn nog mee ook, die discipelen. En vandaag aan de dag zouden ze helemaal gelijk gekregen hebben. Maar van Jezus krijgen ze geen gelijk. Dat van die armen mag wel waar zijn, op dit moment mag Maria's liefde door alles heen breken. Immers Jezus gaat sterven! Zo neemt de Heere Jezus het op voor die aangevochten en bestreden Maria. Dat doet Hij nog. Alles mag tegen ons inkomen. We mogen de schijn tegen hebben. Het mag lijken alsof de godsdienst gelijk heeft met al haar gepraat en geredeneer, Christus weet er alles van: van onze liefde tot een stervende Zaligmaker. Daar neemt Hij het voor op. Immers Hij is gekomen om Zijn leven te geven tot een rantsoen voor velen. En opnieuw getuigt hier Christus van Zijn lijden en sterven, heel bewust. Hij heeft Jeruzalem niet vergeten, hier in Bethanië. Hij wil Jeruzalem niet vergeten. Hij is reizende en Zijn Aangezicht richtende naar Jeruzalem. Daarom heeft Maria Hem lief. Hebt ge Hem daarom ook lief? Dan zult ge het meezingen:

Nu zal mijn ziel, nu zullen al mijn zinnen,
O God, mijn sterkt', U hartelijk beminnen.
Mijn steenrots, burcht en helper is de HEER'
Mijn God, mijn rots, mijn zaligheid, mijn eer.

A. Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 maart 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De nardus der liefde

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 maart 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's