Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kleine kroniek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kleine kroniek

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wederzijdse erkenning van de Doop?
In de rooms-katholieke kerk van Nederland zijn er nogal wat „oecumenici" die samen willen optrekken met hervormden en gereformeerden. We hebben daar reeds verschillende berichten over kunnen lezen in allerlei bladen. Er worden gemeenschappelijke kerkdiensten gehouden alsof er geen reformatie is geweest en we moeten de invloed van deze oecumenische gedachten niet onderschatten omdat we in een tijd leven van geestelijke vervlakking en omdat er in de kerken tegenwoordig ook weinig diepgang en gehoorzaamheid aan Gods Woord meer te vinden is. Van zogenaamde „scherpslijpers" die wijzen op de noodzakelijke gehoorzaamheid aan Gods Woord en gemeenschap met de belijdenis der vaderen wil men helemaal niet meer weten. Toch komt men nog wel andere stemmen tegen in de diverse kerken die waarschuwen dat men niet al te vlot van stapel moet lopen ten aanzien van deze dingen. Daar heeft men nu om een voorbeeld te noemen de doop. Toen prinses Irene rooms werd is ze daar „overgedoopt". Toch sprak men van een wederzijdse „dooperkenning". Hoe zit dat nu? Ik vond hier iets over in een stuk dat prof. van der Ploeg schreef in Katholieke Stemmen:
„Onlangs werd ons de vraag voorgelegd of de „wederzijdse dooperkenning" (erkenning van de geldigheid van het „katholieke" doopsel door Protestanten en dat van het „protestants" doopsel door Katholieken) voor alle Protestanten geldt. Er zijn toch Protestanten, zo werd opgemerkt, die het doopsel ongeldig toedienen. Ons antwoord hierop is het volgende. Enige jaren geleden is door vertegenwoordigers van de katholieke kerk in Nederland en van de hervormde verklaard dat men eikaars doopsel aanvaardt en „erkent", wat o.a. ten gevolge heeft, dat iemand die „overgaat" van de ene zijde naar de andere niet opnieuw hoeft te worden gedoopt. Deze verklaring was deels zowel overbodig al§ misleidend. Overbodig, want volgens de leer der rooms-katholieke Kerk is een doopsel door niet-katholicken toegediend geldig, wanneer zij het maar op de juiste manier doen (afwassen met water, gebruik der sacramentele woorden) en de bedoeling hebben te doen wat de door Christus gestichte Kerk doet. De normen, die aan de geldigheid van het doopsel worden aangelegd zijn voor ons de normen der katholieke Kerk, niet die van anderen, elke „erkenning" ten spijt. Wanneer er enige twijfel bestaat of een gedoopte, die tot de katholieke Kerk toetreedt wel geldig gedoopt is, moet hij onder voorwaarde herdoopt worden. Dit moet van geval tot geval worden uitgemaakt. De „dooperkenning" verandert daaraan niets. Deze laatste kan cr alleen toe hebben bijgedragen, dat duidelijker is geworden dat door een bepaald protestants kerkgenootschap het doopsel doorgaans geldig wordt toegediend." —
Het is dus duidelijk dat volgens de roomskatholieke opvatting de doop ongeldig bediend kan zijn wanneer om een voorbeeld te noemen geen water wordt gebruikt maar een andere vloeistof, wanneer het water niet „gestroomd" heeft of wanneer de inzettingswoorden van Chrisus niet gebruikt zijn, zodat de doop niet is bediend „in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes."

Wederzijdse erkenning van de Doop? (2)
Prof. Van der Ploeg schrijft nog meer over de wederzijdse doop-erkenning:
„In het verleden werden Protestanten die katholiek werden, heel vaak onder voorwaarde herdoopt. Dit gebeurde doorgaans niet wanneer het Gereformeerden betrof, echter dikwijls wanneer het over Hervormden ging. De reden was dan meestal, dat men twijfelde aan de intentie, d.w.z. of de protestantse bedienaar wel de bedoeling had gehad „te doen wat de Kerk doet." Hoe kon hij deze bedoeling hebben gehad, zo redeneerde men, wanneer hij b.v. vrijzinnig was en misschien niet eens geloofde dat Christus een Kerk heeft gesticht? Om aan alle twijfel radicaal de pas af te snijden doopte men dan opnieuw, maar onder voorwaarde: „N.N., indien gij niet gedoopt zijt, dan doop ik u...''
Bij het doopsel moet het water vloeien, er moet een afwassing plaats hebben, minstens een symbolische, omdat deze zelf weer symbool is van het afleggen van de oude mens, het afwassen van de zonde. Hieraan wordt door niet-katholieken, ook in Nederland, niet altijd de hand gehouden. Men bevochtigd soms twee vingers en drukt die dan even op het voorhoofd van de dopeling. Dit is geen doopsel.
Op misleidende wijze hebben sommigen uit katholiek milieu uit de gemeenschappelijke verklaring over het Doopsel de conclusie getrokken, dat daarmee de Katholieke Kerk ook de Nederlands Hervormde als „kerk" heeft erkend en daarmee „het ambt" in die kerk. Men spreekt voortdurend van „het ambt" omdat men er geen naam aan weet te geven en deze wijze van spreken is helaas ook in de katholieke Kerk in Nederland doorgedrongen; „het ambt", zonder nadere aanwijzing, is bij ons onbekend, wel zijn er kerkelijke ambten en bedie-v ningen, die ieder een naam dragen. Wanneer een kerkgenootschap voorgangers aanstelt, wil de katholieke Kerk hiervan gaarne kennis nemen en dit ook erkennen, dit is vanzelfsprekend. Maar daarmee hebben die voorgangers nog geen sacramentele macht. Men heeft echter beweerd dat een „wederzijdse dooperkenning" iets van die aard inhoudt (de erkenning van „het ambt") en zelfs dat de logische conclusie alleen maar kan zijn, dat men ook de wederzijdse eucharistieviering „erkent". Hiervan kan natuurlijk geen sprake zijn. Maar katholieken die de katholieke leer der Eucharistie niet aannemen en die niet geloven in de volledige verandering van de substantie van brood en wijn in die van het Lichaam en Bloed van Christus, zien hier zo'n groot bezwaar niet. Zij zien in het geheel geen bezwaar en zouden „dooperkenning" ook willen gebruiken om het protestants avondmaal op één lijn met de katholieke Eucharistieviering te plaatsen. Dat dit zo is blijkt uit verschillende van hun uitspraken." —
Het is uit het bovenstaande wel duidelijk dat prof. Van der Ploeg het echte roomse standpunt weergeeft in het bovenstaande en dat hij een vijand is van allen in zijn eigen kerk die de echte roomse leer niet meer handhaven. Het is jammer voor zoveel predikanten en andere oecumenische „drijvers" dat ze telkens weer moeten ervaren dat ze ondanks alle vriendelijkheid van roomse zijde toch geregeld moeten ervaren dat ze op de verkeerde weg zijn zolang ze ook niet rooms geworden zijn.

Kan een dominee geldig de mis opdragen?
Men hoort tegenwoordig allerlei wonderlijke dingen. Ik las onlangs in een krant dat de plaatselijke predikant tijdens de ziekte van de pastoor zijn werk had waargenomen. Aan een rooms-katholiek blad werd gevraagd of dit nu wel mogelijk is. Het antwoord luidde:
„Niet alleen uit uw parochie, maar ook uit andere komen berichten over dergelijke praktijken. Het antwoord op uw vraag kan alleen maar ontkennend zijn, niet alleen in die zin, dat het niet mag, verboden is, maar ook dat het niet kan. Zelfs al zou de dominee dezelfde gebeden, lezingen, enz. gebruiken; al zou hij over de Eucharistie dezelfde opvatting hebben als de katholieke Kerk, dan zou hij toch niet kunnen celebreren als 'n katholiek priester! Hem ontbreekt de priesterlijke wijding, dus de macht om te consacreren. Gelovigen, die het in die dienst gebruikte brood nuttigen, ontvangen niet Christus' Lichaam, 'n Pastoor, die 'n dergelijke dienst aan zijn parochianen aanbiedt, misleidt hen. 'n Bisschop, die (zoals u schrijft) dat tolereert, komt ernstig tekort in zijn herderlijke zorg. Dat dit „gebeurt tot ergernis van veel gelovigen" is verblijdend, maar niet voldoende. Er zou 'n algemeen verzet moeten zijn door algemene weigering aan zo'n dienst deel te nemen, hoe hoogstaand misschien de dominee ook is." —
Ds. H. J. Hegger tekende hierbij aan in het blad In de Rechte Straat:
„Een ex-priester, ook al is hij dominee geworden, kan dus.wèl geldig de mis opdragen in de r.k. kerk want een priester blijft „priester in eeuwigheid" volgens de r.k. leer. Wanneer ik dus over brood en wijn de wijdingsformule (consecratiewoorden) van de mis zou uitspreken, dan zijn de r.-katholieken verplicht, volgens hun eigen leer, aan te nemen dat door mijn woorden de transsubstantiatie, de verandering van brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus (het grootste van alle wonderen, aldus Paulus VI) heeft plaats gegrepen. Zij zullen dat door mij gewijde brood en die wijn moeten omringen met goddelijke eer, ervoor moeten neerknielen enz. Maar zij zullen dat niet mogen doen, wanneer een dominee, die niet priester is geweest, dat doet. Wanneer hij die wijdingsformule van de mis uitspreekt, heeft dat geen enkele kracht; ook al is die dominee een hyper-oecumenicus, zelfs al zou hij geregeld bij de kardinaal op schoot zitten." —
Het is wel zeer te betreuren, zo zou ik hierbij op willen merken, dat leden van kerken met een reformatorische belijdenis zo zeer op een dwaalspoor gebracht worden door hun voorgangers en leidslieden. Wat is het toch noodzakelijk dat we vasthouden aan Gods Woord en de gereformeerde belijdenis en daarmee ons opstellen tegenover de brede stroom van al die oecumenisten die de waarheid Gods loslaten.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Kleine kroniek

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's