Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Door verdrukkingen ingaan

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Door verdrukkingen ingaan

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want gij, broeders, zijt navolgers geworden der Gemeenten Gods, die in Judea zijn, in Christus Jezus; dewijl ook gij hetzelfde geleden hebt van uw eigen medeburgers, gelijk als zij van de Joden; Welke ook gedood hebbende de Heere Jezus en hun eigen profeten; en ons hebben vervolgd en Gode niet behagen en alle mensen tegen zijn; En verhinderen ons te spreken tot de heidenen, dat zij zalig mochten worden; opdat zij te allen tijd hun zonden vervullen zouden. En de toorn is over hen gekomen tot het einde". 1 Thess. 2 : 14—16.

Vervolging
„... Gods Woord dat ook werkt in u die gelooft". Zo eindigde het vorige vers. Het Woord Gods is geladen met grote energie, hoorden we. De energiebron van het geloof van de Kerk Gods is het Woord des Heeren. Daar leeft ze uit, nadat Het haar tot het leven heeft gebracht. En die kracht is zo groot, dat het opweegt tegen de meest benarde omstandigheden. Immers, heel veel lijden is het deel van de gemeente in Thessalonica geworden. Nadat ze het Woord Gods hadden leren aannemen, spoelde een golf van lijden en verdrukking over hen heen. Waar de Heere werkt, zit de tegenpartij nooit stil. De activiteit van Gods Geest is een mensenhart en in een gemeente gaat altijd gepaard met grote tegen- en nevenactiviteiten van de geest uit de afgrond. Dat is van het begin af al zo geweest, Paulus verwijst naar de gemeenten Gods die in Judea zijn. Hoe hebben zij geleden onder druk en vervolging van de zijde der Joden. Stefanus viel als de eerste martelaar onder een regen van stenen. „En er werd te dien dage een grote vervolging tegen de Gemeente, die te Jeruzalem was en zij werden allen verstrooid door de landen van Judea en Samaria..." (Hand. 8 : 1). En de schrijver van onze tekst, toen nog Saulus geheten, heeft er zelf zijn aandeel in gehad. „En Saulus verwoestte de Gemeente, gaande in de huizen en trekkende mannen en vrouwen, leverde hen over in de gevangenis" (Hand. 8 : 3 ) . Wel, wat deze gemeente is overkomen aan lijden, is ten voorbeeld geweest voor al de gemeenten Gods. De gemeenten in Judea zijn wel de moedergemeente genoemd. Wat moeder ondervond, is haar dochters niet bespaard gebleven. Waarom niet? Omdat ze „in Christus Jezus" is. De Kerk Gods die haar grond en bestaan aan Christus Jezus heeft te danken, deelt mee in het lijden dat Hem is overkomen. Ze hebben Hem gehaat, ze zullen het ook doen die van Christus zijn geworden. Vooral nu het Hoofd der Kerk de strijd op aarde te boven is, worden de vurige pijlen nu gericht op Zijn lichaam dat nog op aarde is.
Wat de gemeente in Judea ten deel is gevallen, hebben ze in Thessalonica ook ondervonden. Ze zijn hun navolgers geworden, staat er. Dat wil zeggen: dezelfde standvastigheid onder het lijden die in Judea gevonden werd, was er ook in Thessalonica. Hoe fel de vervolging ook was, ze bleven staande. Ze hebben het vol gehouden. Ze zijn niet afgeweken. Paulus zal wel verteld hebben welke konsekwenties de navolging van Christus heeft. Maar het verhinderde ze niet om nochtans het Woord Gods aan te nemen. Wat een grote kracht verleent de Heere de Zijnen door Zijn Woord. Hij houdt ze vast hoe fel de wind ook waait. En zij houden zich vast aan Hem door genade die kruis en schande heeft veracht, door te zien op de heerlijkheid die is voorgesteld.
Wat ze in Judea van de zijde der Joden ondervonden, hebben ze in Thessalonica geleden van hun eigen medeburgers. Letterlijk staat er: van hun eigen stam- of volksgenoten. Van hen hebben ze hetzelfde geleden. Waar de vijandschap ook vandaan komt, uit de vrome hoek of van de goddeloze kant, in wezen is ze eender. Ze is hetzelfde, staat er. En we mogen zeggen, ze is hetzelfde gebleven. Het lijden heeft altijd de gang van Christus' gemeente begeleid. Ze is nooit zonder geweest. En ze zal ook nooit zonder lijden zijn. Daar heeft Christus Zelf Zijn discipelen terstond al in onderwezen. Als Hij spreekt over de navolging van Hem, spreekt Hij ook altijd over het kruis, over het verliezen van je leven, over het gehaat worden van allen, over het geleid worden voor stadhouders en koningen. De komst van Christus heeft alles te maken met het zwaard. Hij brengt scheiding aan tussen mensen. Zelfs tot in de meest intieme familierelaties toe. Compromissen sluiten, schipperen, hinken op twee gedachten, God wat en de wereld wat zijn aan 't burgerschap van het Koninkrijk Gods wezensvreemd. Onbestaanbaar en ondenkbaar. Wie een vriend der wereld wil zijn, kan geen vriend Gods zijn. En daarom: de gemeente van Christus vindt op haar pad door de wereld allerlei lijden, dat in wezen altijd hetzelfde is: wat de grote Meester ten deel viel, ontgaat Zijn leerlingen niet.
Lijden moet haar dan ook niet vreemd voor komen. Eerder het tegendeel: geen lijden kan tot de vraag brengen of de gemeente van Christus niet al te veel de Godevijandige wereld is tegemoet gekomen. Of ze zich dan niet al teveel heeft laten inkapselen in het schema waarin de wereld leeft. Zeker, we hoeven er niet naar te zoeken of er om te vragen. God geeft Zijn Kerk ook tijden van rust. Maar dat zijn dan wel de gevaarlijkste tijden. Tijden waarin het geestelijk leven niet zijn hoogste bloei vindt. Hoe feller de storm blaast, des te dieper slaan de wortels van de bomen zich in de grond. Zien we dat ook niet in eigen land? Het kerkelijk leven wordt geen enkele beperking opgelegd. Maar hoe staat het met het geestelijk leven onder ons? Is de vijver niet vaak erg rustig?
Eén ding staat vast: lijden en verdrukking zijn er altijd geweest en zullen er blijven. Naar de Schrift gesproken zal ze eerder toenemen dan afnemen. Laten we er op bedacht zijn en er ons toe wapenen. Voor de troon van het Lam zal de kerk Gods eenmaal staan. Maar ze zijn allen gekomen uit de grote verdrukking. Zonder die verdrukking blijft er niet één voor wie Christus alles is geworden in de nood van het leven. Ze leden in Thessalonica hetzelfde van de eigen heidense medeburgers, wat ze in Judea leden van de Joden. En vandaag, ook al is er dan onder ons geen lijfelijke vervolging, de verdrukking en het lijden is er nog. En het meest vaak van je eigen familie- of lotgenoten. Miskenning, verdachtmaking, haat, negéren, dat zijn de pijlen van de boze nu. Ze snijden je door de ziel. Ze geven zielepijn en zielesmart. Dat doet niet minder zeer dan het vuur van de brandstapel of de gesel die je rug striemt. De Kerk van Christus, zolang ze nog in deze bedeling leeft, moet het maar niet vreemd vinden. Het is hier niet het land van de rust. Het is hier het land van de vreemdelingschap. En voor hen is er hier geen thuis. De vreemdelingen Gods worden hier daarom gediscrimineerd. Ze mogen het niet erg vinden. Het doet des te meer verlangen naar de dag dat we voor eeuwig in het vaderland mogen aankomen.
Laat het woord van Revius tot troost zijn dat hij schreef over de kerk. ,,Een aambeeld is de Kerk, wanneer ze wordt geslagen, zo doet ze anders niet dan dulden en verdragen. Maar al de hamers die op deze aambeeld slaan, zijn zelve op het lest te pletteren gegaan". De vreemdelingen Gods hebben maar te dulden en te verdragen. Daarin zijn ze zalig. Want de verdrukking is een termijn gesteld. Ze duurt niet eindeloos. Die hoop verzacht het leed.

Jezus is ook gedood
Paulus gaat in de verzen 15 en 16 apart in op de vervolging van de christenen door de Joden. De woorden die hij kiest zijn scherp. Het vonnis dat hij velt is niet minder ingrijpend. Ze hebben de Heere Jezus gedood. Tevoren hadden ze zich reeds vergrepen aan Gods knechten, de profeten. En Paulus ziet zichzelf en de andere apostelen in dezelfde reeks van vervolgden door de Joden staan. Dat de gemeente Gods dit alles van de zijde van de Joden moet ondergaan is maar niet incidenteel, is maar geen uitschieter. Het vindt zijn concentratie in de verwerping van Jezus. Ze hebben Hem gedood. De Zijnen hebben Hem niet aangenomen, maar verworpen en geworpen tot in de dood. Hij die zelf een zoon van het joodse volk is, weet het maar al te goed. Hij heeft ook zelf een behagen gehad in de dood van Stefanus. Alleen is hij door Gods genade van een vijand een vriend gemaakt. Ze hebben de Heere Jezus gedood. Daarin is de vijandschap tegen God tot een hoogtepunt gekomen. Daarin vond een bepaalde ontwikkeling haar bekroning. Paulus wijst daarop. Onder het Oude Testament gingen sommige profeten reeds de dood in. Toen reeds manifesteerde zich een afwijzen van de heilsweg die God bepaalde. Mijn volk wou niet naar Mijn stem horen. Mijn stem die in de profeten tot woorden kwam. Ten laatste zond God Zijn Zoon. „Maar de landlieden, de zoon ziende, zeiden onder elkaar: Deze is de erfgenaam, komt, laat ons hem doden en zijn erfenis aan ons behouden" (Matth. 21 : 38). Wel, het doden van de profeten, het doden van de Heere Jezus, vindt nog steeds zijn voortgang in het vervolgd worden van de apostelen en van de gemeente Gods. Dat is één geschiedenis. Wat Jezus onderging, ondergaan ook al de Zijnen. Hoe heeft met name Paulus zijn hele ambtelijke leven juist van de zijde der Joden de meest felle tegenstand moeten ondervinden. Waar hij ook kwam, steeds liep hij tegen hen aan. De godsdienst van de zelfrechtvaardiging verdraagt zich niet met het geloof in de rechtvaardigheid Gods in Christus. Die het kortst bij elkaar staan, haten elkaar het diepst.
Paulus geeft aan deze vervolging door de Joden de volgende verklaring. „Ze behagen Gode niet en zijn alle mensen tegen". Ze menen wel Gode te behagen. Maar wat een vergissing, wat een verblinding. Ze behagen Gode niet. Ze doen precies het tegenovergestelde van wat God met Zijn volk bedoelde. Ze miskennen volkomen het werk dat God deed in Jezus de Heere. En daarom hebben ze de profeten gedood. En daarom gunnen ze Paulus geen rust. Hun ijver is er een zonder verstand. Paulus verwijt de Joden dat ze daarom tegen alle mensen zijn. Dat laatste verklaart hij nog nader.
„En verhinderen ons te spreken tot de heidenen dat zij zalig mochten worden..." Ze zijn tegen alle mensen, omdat ze de heidenen ook willen beletten onder het Evangelie van Jezus Christus te komen. Paulus, eenmaal hun grote zoon, is geworden tot de grote heidenapostel. Wat een ergernis. Immers, men leefde nog steeds uit het beginsel: wij zijn alleen maar het volk Gods. En de heidenen staan er buiten. Buiten de gemeenschap Gods. Maar als na Pinksteren Paulus en de anderen ook tot de heidenen worden gezonden, gooit dat nieuwe olie op de vlammen van afkeer tegen het Evangelie van Jezus Christus. Paulus weet ervan mee te spreken. Overal waar hij kwam, ontmoette hij juist vanuit de synagoge de meeste afweer. Het verzet tegen Paulus werd vaak georganiseerd vanuit de synagoge. De zaligheid wordt de heidenen niet gegund. Trouwens, wat Paulus zegt, is voor hen helemaal geen blijde boodschap. Het is alleen maar een ergernis.

De maat is vol
In deze scherpe aanval komt Paulus dan tot de volgende conclusie: Opdat ze te allen tijd hun zonden vervullen zouden. En de toorn is over hen gekomen tot het einde." Paulus bedoelt: door deze handelwijze maken ze hun zonden helemaal vol. In de verwerping van Jezus was de maat van de zonden al zo goed als vol. Maar nu ze blijven doorgaan, in de afkeer van ook de apostelen van Christus en de gemeente van Christus, is er geen redden meer aan. De weg van de verwerping van Christus eindigt in hun verwerping door Christus. De toorn Gods zal over hen komen. „Tot het einde" wil zeggen: de volle toorn Gods is over hen gekomen. En die toorn Gods komt het scherpste uit in het feit dat ze nog steeds niet in Christus als hun Redder willen geloven. God lijkt ze te hebben overgegeven aan zichzelf. God schijnt Zijn volk te hebben losgelaten. En daarom hoort de haat van de Joden tegen de Christenen bij de eindfase waarin Paulus meent dat de geschiedenis is gekomen.
De woorden „tot het einde" betekenen niet, dat God Zijn volk voorgoed heeft losgelaten. We hebben immers ook Paulus' uitspraken over Israël in Romeinen 9 —11. Daar spreekt hij zich verder uit over Israël. Die woorden uit de Romeinenbrief zijn ook later geschreven dan deze woorden. Hier bedoelt Paulus een oordeel Gods over Zijn volk in de tijd. De Kanttekeningen op de Statenvertaling wijzen daar ook op. De woorden „tot het einde" moeten we „zien in de verdrijving van Israël uit Palestina, zodat zij nu geen volk meer zijn, maar verstrooid blijven onder alle volken en in het algemeen verhard zijn in hun ongelovigheid. Bij „tot het einde" moeten we niet denken aan het einde van de wereld, alzo dat de toorn Gods nimmer zou ophouden. Dit strijdt tegen de belofte en de voorzegging van de apostel Paulus in Rom. 11 : 25 en 2 Cor. 3 : 15, 16, waar de toekomende bekering van het volk der Joden tot Christus wordt voorzegd" (aldus de Kanttekeningen).
Paulus is om deze woorden van antisemitisme beschuldigd. Ten onrechte naar mijn mening. Hij is hier juist doortrokken van een grote liefde tot zijn volk. Het smart hem zeer, we weten dat uit andere woorden van hem, dat ze Gods heilsopenbaring afwijzen. Het is hem een droefheid en een gedurige smart. Hij wilde voor zijn broederen zelf wel verbannen worden van Christus.
Zijn liefde tot zijn volk doet hem juist zo indringend de konsekwenties onder de aandacht brengen van het verwerpen van Christus.
Laten we tenslotte tot onszelf inkeren. Wie zijn wij? Hoe staan wij tegenover Hem Die God gezonden heeft ook tot ons? Ook over ons wordt de toorn Gods geopenbaard wanneer we in onze onbekeerlijkheid en ongeloof volharden. Nu al en straks voor eeuwig. Er is ontkoming in Hem Die wij verworpen hebben samen met Israël. Laat ons dan samen knielen voor Isrels Heere.
Wie in Isrels grote Zoon zaligheid heeft mogen vinden, bidde om de vrede van Jeruzalem. Opdat straks Jood en heiden samen roemen in het Lam voor de zonden geslacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Door verdrukkingen ingaan

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's