Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De aanleiding tot de Joodse oorlog

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De aanleiding tot de Joodse oorlog

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Joodse opstand tegen de Romeinen die uiteindelijk leidde tot de verwoesting van Jeruzalem en de tempel, kwam niet onverwacht. De Romeinse stadhouders hebben door hun optreden de Joden wel zozeer getergd dat de „vredestichters" onder het volk steeds minder invloed kregen. Dat was vooral na de regering van Herodes Agrippa, die ook in Handelingen 12 wordt genoemd. Deze koning was door de gunst van keizer Claudius op de troon gekomen ook van Judea en Samaria. Daar hij reeds over Galilea regeerde was hij vanaf 41 na Christus koning over een even groot gebied als zijn grootvader Herodes, die we bij de geboorte van Christus ontmoeten en die de kindermoord van Bethlehem op zijn geweten heeft. Bij de Joden was Herodes Agrippa zeer populair daar hij de Farizese gebruiken in acht nam. En om de gunst van de Joden nog meer te winnen heeft hij ook de jonge christengemeente in Jeruzalem vervolgd. In die vervolging werd de apostel Jacobus op zijn bevel onthoofd. Maar kort daarna is hij op vierenvijftigjarige leeftijd plotseling gestorven. Dat was in het jaar 44 na Christus, zodat hij slechts vier jaar heeft geregeerd over het Joodse volk. Door zijn trouw aan het volk en aan zijn land en aan het geloof der vaderen, door zijn vriendelijkheid en zijn karaktervastheid had hij de liefde van de Joden gewonnen. De Bijbel vertelt dat hij plotseling stierf toen hij zich de vleitaal van het volk liet welgevallen. Bij de spelen ter ere van de keizer in Cesarea vereerde men hem als een god. Hij werd toen door een ziekte overvallen waaraan hij spoedig bezweek, zo kunnen we in Handelingen 12 lezen. De Joden hebben diepe rouw bedreven over zijn plotselinge dood. Maar voor de niet-Joden in het heilige land was het een feestdag, zodat men in Cesarea uitbundige feesten en drinkgelagen van de zijde van de Grieken en Romeinen heeft gehouden. „Uitdagend klinken de smadelijke uitroepen van de heidenen temidden van de rouwklachten van het volk; het zijn de eerste voorboden van de nacht die over het volk van Israël en over het land Judea zal neerdalen".
Wanneer de koning zo plotseling gestorven is, wil keizer Claudius aanvankelijk diens zeventienjarige zoon in zijn plaats op de troon van Judea zetten. Maar zijn adviseurs hebben het hem ontraden. Ze brachten naar voren dat hij nog veel te jong was, dat er nog grote onrust in dit belangrijke deel van het romeinse rijk was en dat het niet verstandig zou zijn aan een jongen het beheer van deze provincie toe te vertrouwen. Vandaar dat de keizer uiteindelijk besloot om toch weer stadhouders aan te stellen zoals dat ook in de tijd van Christus was geweest toen immers o.a. Pontius Pilatus stadhouder was. En nu begint er een bijzonder moeilijke tijd voor het Joodse volk, dat uiteindelijk naar de wapens zal grijpen en een wanhopige strijd zal gaan voeren, die tenslotte zal uitlopen op de ondergang van de verstrooiing van de Joden over de gehele wereld. Nog vijf stadhouders zijn er geweest, waarvan we in de Bijbel de namen van Felix en Festus tegenkomen. De eerste stadhouder na Herodes Agrippa heette echter Cumanus en onder zijn bewind kwam het tot de eerste onlusten. Ter gelegenheid van de feestelijke viering van het Paasfeest was een grote schare pelgrims uit het hele land naar Jeruzalem gekomen. Maar het feest eindigt wel bloedig. De nieuwe stadhouder had in de zuilengang van de tempel voor de burcht Antonia een soldatenwacht geplaatst om toezicht te houden op de Joden tijdens hun feestviering in de tempel. Daardoor was er al een verbitterde stemming onder het volk ontstaan. Maar dan komt er een incident. Flavius Josephus vertelt hoe plotseling een van de soldaten zijn mantel omhoog trekt en met een oneerbiedige buiging zijn achterwerk naar de feestvierende Joden keert. De menigte eist de bestraffing van de soldaat voor zijn ergerlijk optreden. Maar de stadhouder lacht er om. Wanneer de mensen opgewonden worden laat hij nog meer soldaten komen en daardoor ontstaat er paniek onder de Joden, die de zwaarbewapende soldaten op zich af zien komen. Men wil allemaal tegelijk de tempel uit en duizenden feestgangers verdringen zich bij de smalle deuren en in de nauwe straatjes van Jeruzalem met het gevolg dat velen doodgetrapt worden of zwaar gewond. En Josephus vertelt: „De feestelijke vreugde veranderde in een algemene rouw onder het volk en in ieder huis weerklonken jammerklachten".
Toen een Romeins soldaat op zekere dag bij huiszoeking die in plunderingen ontaarden, zelfs een thorarol verscheurde en in het vuur wierp, kon Cumanus er niet aan ontkomen deze soldaat na een aanklacht van de Joden te straffen: hij werd terechtgesteld. Maar des te harder sloeg hij toe bij een volgende gelegenheid toen een groep samalitanen een joodse pelgrim had vermoord. De zaak kreeg zo'n omvang, dat Cumanus scherp tegen de Joden optrad. De zaak komt echter voor de keizer, die uiteindelijk de zijde van de Joden kiest. Cumanus wordt verbannen en zijn opvolger wordt Felix. Maar de toestand wordt al maar slechter. Felix was een wreed en hebzuchtig mens en onder zijn stadhouderschap zijn er geregeld allerlei rellen waarbij ook onder het Joodse volk het verschil van inzicht leidde tot onderlinge strijd. Een deel van het volk wilde immers de vrede bewaren. Men trachtte door samenwerking met de Romeinen nog te redden wat er te redden viel. Maar een ander deel kwam daartegen op en de verhoudingen onder het Joodse volk zelf werden steeds slechter. In deze tijd staan er allerlei valse profeten en messiassen op, die grote aanhang vinden onder het volk. Ze worden door het volk gezien als redders, die hen uit de macht van de Romeinen kunnen bevrijden. Eén van hen „de Egyptenaar" verzamelt zelfs duizenden mensen in de woestijn en trekt met hen naar de Olijfberg bij Jeruzalem om van daaruit de heilige stad Jeruzalem van de Romeinen te bevrijden. Ze hebben het volk gezegd dat de muren van de stad op een wonderbaarlijke wijze zullen instorten wanneer ze dicht bij de stad zullen komen. Een heenwijzing naar hetgeen destijds geschiedde bij de intocht in het land Kanaan toen de muren van Jéricho vielen. De stadhouder Felix laat de menigte door zijn soldaten uit elkaar jagen en er vloeit veel bloed. Uit de Bijbel horen we ook van „de Egyptenaar". De overste van de burcht Antonia neemt Paulus gevangen wanneer de Joden hem willen doden. Wanneer Paulus in het Grieks een vraag aan hem stelt is hij verbaasd: „Kent gij Grieks? Zijt gij dan niet de Egyptenaar die voor deze dagen oproer verwekte en de vierduizend moordenaars uitleidde naar de woestijn?" (Handelingen 21 : 38).
Hoe onrechtvaardig en hebzuchtig Felix was blijkt ook wel uit zijn behandeling van Paulus. Hij hoopte op een geldsom waarvoor men Paulus zou vrijkopen. Dan zou hij hem losgelaten hebben. Toen het geld niet kwam, liet hij Paulus gevangen om de Joden een gunst te bewijzen. Het heeft niet veel geholpen, want in 59 wordt hij aangeklaagd bij de keizer en dan verliest hij zijn functie.
Zijn opvolger was Porcius Festus, die meedogenloos optrad tegen de Joodse vrijheidsstrijders en genadeloos met velen afrekende. Het verzet wordt er echter niet minder om. Hij wil Paulus ook niet vrijlaten, hoewel hij hem onschuldig oordeelt en daarmee de Joden in het ongelijk stelt. Hij zendt Paulus naar de keizer opdat die over hem zou oordelen. Na twee jaar steft Festus. In zijn plaats komt Albinus. Een tijdgenoot van hem schreef: „Er was geen misdaad die hij niet pleegde... Niet slechts dat hij publieke geldmiddelen verduisterde, een groot aantal welgestelde mensen van hun vermogen beroofde, en het hele volk met belastingen overlaadde; hij liet zelfs misdadigers tegen losgeld vrij. Alleen zij die niet konden betalen bleven in de gevangenis... Zo raakten de gevangenissen leeg en het land wemelde van rovers".
Het Joodse volk werd door dit alles ten uiterste geprikkeld. Elk ogenblik kon een vonk het hele land in de oorlogsbrand steken. En dat kwam ook onder de stadhouder Gessius Florus. De nieuwe stadhouder eiste van de Joden dat ze hem zeventien talenten af zouden staan uit de tempelschatten. Die eis werd afgewezen. Florus trok daarop met een leger naar Jeruzalem en hij stond zijn legioensoldaten toe om te moorden en te plunderen. Daarmee was het teken voor de opstand gegeven.
Werner Keller, aan wiens boek over de geschiedenis van het Joodse volk, we verschillende dingen voor dit artikel ontleend hebben, schrijft: „Voor de laatste maal trachtten de vreedzamen de menigte tot kalmte te bewegen en terug te houden van een kansloze strijd. In Jeruzalem braken gevechten uit. De voorstanders van de vrede met Rome verloren na een verbitterde strijd; de zeloten kregen de overhand. Paleizen gingen in vlammen op, de Romeinse bezetting werd uitgemoord. Nu was er geen weg meer terug, de teerling was geworpen, de oorlog met Rome was begonnen.
We hebben dit bovenstaande geschreven omdat we een en ander willen vertellen over ons bezoek aan Masada, waar het laatste stuk van deze oorlog zich heeft afgespeeld.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De aanleiding tot de Joodse oorlog

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's