Ziekentrooster
Een lezer van ons blad heeft in oude boeken zitten „snuffelen" zoals hij schrijft, en daarbij is hij verschillende keren een „ambt" tegengekomen dat de kerk thans niet meer kent, dat van „ziekentrooster". Nu willen we terstond al opmerken dat men dit in de kerk nooit beschouwd heeft als een ambt zoals dat van predikant en ouderling en diaken. Een ziekentrooster was meer een kerkelijke functionaris die meer een dienst verrichtte namelijk die van het bezoeken van zieken. Soms waren ze tegelijk koster en voorlezer in de kerk. Maar als ziekenbezoeker hadden ze toch een bepaalde opleiding nodig, ze kregen in elk geval onderricht. En de kerkeraad stelde een onderzoek in of ze inderdaad tot deze dienst bekwaam waren. Om hen te vergelijken met de vroegere godsdienstonderwijzers gaat wel wat ver, hoewel men de ziekentroosters wel eens hun voorlopers heeft genoemd. De Oost-Indische Compagnie die voor haar schepen niet altijd predikanten kon krijgen voor de geestelijke verzorging, bediende zich menigmaal van deze ziekentroosters om de bemanning enige geestelijke begeleiding te geven tijdens hun langdurige reis en ook bij ziekte troost en uitzicht te kunnen bieden. Natuurlijk zat hier altijd de gevaarlijke kant aan dat de ziekentroosters soms als predikant gingen optreden. En vanuit de kring van de predikanten en de kerkeraden rees daartegen dan weer bezwaar.
Maar wat was nu de taak van die ziekentroosters in het gewone gemeentelijke leven van de kerk in de eerste tijd na de reformatie? Laten we beginnen met te zeggen dat de reformatie een heel andere vorm van kerkregering bracht. Immers de predikanten kregen ouderlingen en diakenen naast zich, die samen de kerkeraad gingen vormen en die tot taak had de gemeente te leiden en te bewaren bij de gehoorzaamheid aan het Woord Gods. Dat daarbij het werk van de ouderlingen en diakenen niet terstond voor ieder helemaal duidelijk voor ogen stond, vooral ook niet op het punt van de verhouding tot de predikant, moet ons wel duidelijk zijn. In deze geheel nieuwe situatie moest immers een en ander nog duidelijker geregeld worden, terwijl de praktijk van het kerkelijk leven hier ook de weg zou moeten wijzen.
Nu is het ziekenbezoek van meetaf gezien als een taak die in de eerste plaats aan de predikanten was opgedragen. Toch wijzen de zogenaamde Artikelen van Wezel van 1568 deze taak toe aan de predikant en de ouderlingen en diakenen. Maar in de eerste plaats moeten de predikanten dit werk doen. Ze kunnen een beroep doen om de ouderlingen en diakenen wanneer zij „door andere openbare saken van grooter gewigte verhindert zijnde niet gelegen komt". De Dordtse Synode van 1574 regelde het ziekenbezoek in dezelfde geest. Daar lezen we immers: „Het is der dienaren des Woorts ampt de kranke te bezoeken." Maar er wordt aan toegevoegd dat ze wel hulp van de ouderlingen en diakenen mogen inroepen. De predikanten moesten alle zieken tijdens het gebed in de kerkdienst herdenken, waarbij ze in sommige gemeenten alle bij name moesten worden genoemd. Elke week moesten alle zieken die opgegeven werden, ook al woonden ze in de verste uithoeken van de gemeente, bezocht worden. In Oudewater was zelfs de bepaling dat de zieken tweemaal per week moesten worden bezocht. Wanneer we dan bedenken dat de dominees alle afstanden in de meeste gevallen te voet moesten afleggen, zal men kunnen begrijpen dat het hen soms wel eens te veel kon worden, zodat ze om gingen zien naar hulp. Nu zou men kunnen verwachten dat zij daarbij in de eerste plaats aan ouderlingen en diakenen zouden denken, zoals die in de kerkorde werden genoemd. Dezelfde Dordtse Synode van 1574 noemde het zelfs gevaarlijk om buiten de ambtsdragers om „sekere persoonen daertoe te ordonneren" wanneer de predikant het ziekenbezoek alleen niet afkon. Maar in veel gemeenten is men toch deze gevaarlijke weg gegaan om met voorbijgang van de natuurlijke helpers als de ouderlingen en diakenen het in de kerkorde onbekende instituut van ziekentrooster in te voeren.
Nu had dit laatste wel een bepaalde oorzaak. Op de hierbovengenoemde synode kwam ook de vraag aan de orde of een predikant wel zieken die „aan de pest leden" mocht opzoeken omdat „hij van 't volck uyt deser oorsake geschouwt" werd. Met andere woorden, velen zagen er tegenop om een predikant die ook „pestlijders" bezocht in hun huizen te ontvangen of er bij naar de kerk te gaan vanwege het besmettingsgevaar. Toch sprak de synode uit dat het de plicht van de predikant was om ook deze zieken te bezoeken. Zelfs wanneer een zieke er niet om gevraagd had behoorde het toch tot de ambtelijke plichten om bij hem een bezoek te brengen, ook als hij aan de pest leed. Toch heeft de publieke opinie het gewonnen en de magistraat van een stad of dorp stond daarbij aan dezelfde kant. Mede op aandrang van de burgemeester besloot de Amsterdamse kerkeraad in 1589 tot aanstelling van een ziekentrooster, die deze zieken dan zou bezoeken. Men had er nog een mooie reden voor gevonden: de magistraat geloofde namelijk dat deze hulpdienst een goede oefenschool zou kunnen zijn voor de aanstaande predikanten. Van Deursen vertelt in zijn boek Bavianen en Slijkgeuzen, waaraan we enkele gegevens voor dit artikel ontleend hebben, dat in Leiden in 1595 de ziekentrooster al gevonden werd, terwijl de regering van de stad hem een rang gaf boven de lagere gemeenteambtenaren. In Rotterdam werd in 1596 een ziekentrooster aangesteld terwille van de gemeente die de dominees niet graag naar de pestlijders zag gaan, maar ook terwille van de predikanten, opdat ze daardoor meer tijd vrij zouden krijgen voor studie en andere kerkelijke arbeid.
In de meeste gevallen waren de ziekentroosters overigens maar tijdelijk in dienst. Want men bleef toch de predikant als de aangewezen man voor het ziekenbezoek zien. In 1598 kwam Gomarus als hoogleraar in Leiden wonen. Hij verklaarde zich toen bereid om hulp te bieden aan de predikanten door regelmatig kerkdiensten waar te nemen, maar hij bedong daarbij uitdrukkelijk dat hij vrij zou zijn van enige verplichting tot ziekenbezoek. Daar blijkt wel uit hoe nauw men de taak van ziekenbezoek verweven zag met het predikambt.
Juist in tijden dat er een epidemie van pest was uitgebroken stelde men in verschillende steden ziekenvertroosters aan, zoals men in verschillende kerkeraadsnotulen kan lezen. De Waalse kerk van Haarlem benoemde in 1602 een ziekentrooster, een zekere Pierre le Cru, die een weekloon kreeg van twee gulden en tien stuivers per week, maar zolang de pest duurde. Van Deursen tekent erbij aan: „Na het einde van de epidemie zal hij dan wel zijn ontslag hebben gekregen, als hij het er in zijn niet ongevaarlijke beroep tenminste levend had afgebracht".
De ziekentroosters waren meestal van afkomst ambachtslieden. Jakob Jansz. Croes te Heusden was smid, Lourens Piersz. te Delft was schoenlapper, Walich was metselaar. Aan hoge eisen behoefden ze niet te voldoen. Hun opleiding was zeer gebrekkig. Bij hun examen moesten ze alleen ten aanhoren van de kerkeraad een aanspraak doen „als voor een sieken staende" maar heel dikwijls was de kerkeraad niet erg tevreden blijkens opmerkingen als: „die maar tamelijck den broederen aangestaen heeft." Maar meestal werden ze toch wel tot de dienst van ziekentrooster toegelaten. Preken mochten ze echter niet. Kon in een gasthuis of armenhuis geen dominee optreden, dan hadden zij de bevoegdheid om daar • „vermaningen " te doen, maar geen „predicaties", alleen hoofd voor hoofd en van bed tot bed gaande.
Soms heeft men nog wel geprobeerd om de opdracht van de ziekentrooster wat meer gezicht te geven en de ziekentrooster zelf een duidelijker plaats te geven in de kerk. Maar de verschillende kerkelijke vergaderingen zijn hierbij erg voorzichtig te werk gegaan omdat ze het ambt van predikant en van ouderling en diaken hoog wilden houden en duidelijk af wilden grenzen.
Zo is de ziekentrooster wel een paar eeuwen blijven bestaan, maar zijn positie is altijd onduidelijk gebleven. Toch is het duidelijk dat van vroege tijden af in de kerk der reformatie omgezien is naar hulpdiensten, zoals deze ook in onze tijd nog gevonden worden in de persoon van de catecheet en de hulpprediker. Maar ook thans worstelt men nog met de vraag welke plaats deze nu eigenlijk in het kerkelijk leven moeten hebben, getuige ook alle discussies rondom het hulppredikerschap in de laatste jaren.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 augustus 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 augustus 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's