Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De laatste dingen van Abraham

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De laatste dingen van Abraham

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit nu zijn de dagen der jaren des levens van Abraham, welke hij geleefd heeft, honderdvijfenzeventig jaren. En Abraham gaf de geest en stierf, in goeden ouderdom, oud en des levens zat, en hij werd tot zijn volken verzameld. Genesis 25 : 7 en 8.

Abrahams laatste huwelijk
Het is niet de gemakkelijkste geschiedenis, die wij heden over Abraham hebben te behandelen. Wij kennen hem als een groot en heilig man. moedig en edelmoedig, waarlijk de Vader der gelovigen. Hij was ook de vriend Gods. De gebreken, die hij had, één keer en andermaal door onoprechte list zijn leven veilig stellen. Dat is alles wat wij van zonden weten van Abraham.
Maar nu die huwelijken. Het eerste nevenhuwelijk was niet dan op Sara's aandringen. Keurig netjes heeft Abraham zich overigens jegens Hagar en Ismaël gedragen. Wij ontmoeten straks ook Ismaël weer op Abrahams begrafenis. Maar nu dit huwelijk. Abraham zondigt hier niet. Sara is gestorven en Rebecca werd gevoerd in Sara's tent. Mogelijk heeft Abraham zich teruggetrokken na Isaäcs huwelijk. Heeft nu Abraham door een tweede huwelijk zijn verzorging gezocht de vele jaren, die hij nu nog geleefd heeft? De Schrift noemt deze tweede vrouw een bijwijf, een bijvrouw, net als Hagar. En het is op Gods bevel geweest, dat Abraham eens Hagar heeft weggezonden, met haar zoon. Straks zal naar analogie daarvan Abraham de zonen van deze tweede vrouw ook weer wegzenden, zij het dan met schenkingen. Maar ook dan staat er nadrukkelijk, dat Abraham aan Isaäc gaf al wat hij had. En even nadrukkelijk staat er na deze geschiedenis, dat de HEERE Isaäc zegende. En Isaäc was de zoon van vele en uitnemende beloften: hèt zaad.
Wij zullen God maar God moeten laten, Zijn woord maar Zijn woord moeten laten, Zijn beloften maar Zijn beloften moeten laten. Hier speelt de verkiezing Gods en dat is hoge, heerlijke en aanbiddelijke werkelijkheid. Die bepaalt niet alleen onze eeuwige bestemming, maar ook het zijn in de kerk, het behoren tot de kerk en het verbond Gods. Maar de verkiezing Gods bepaalt ook de plaats van de volkeren en de positie van de volkeren. In die oude geschiedenissen van de bijbel worden naar Gods vrijmacht volkeren op hun plaats gezet en één volk apart gezet. Men moge alle geslachten, alle volken, met de rechten van de mens, onder één noemer willen brengen, maar over alle volkeren der aarde zal Gods raad vervuld worden.
Abraham narn een vrouw, wier naam was Ketura. Zij kan een in het huis geboren slavin geweest zijn, zij kan een uit Haran of uit Egypte geschonken dienstmaagd geweest zijn, stellig een gekerstende, die onder de vrome godsdienstige instellingen gevormd was aan Abrahams altaar, onder Abrahams aanroeping van de naam des HEEREN, maar het zal haar en haar kinderen toch in zekere zin vergaan naar de wijze van Hagar en Ismaël.
Abraham zondigt niet met haar te nemen, maar de Schrift noemt haar een bijvrouw. Abraham is geen zinnelijk man, geenszins. Zo hebben wij hem heel zijn leven — dat wij nu volgen — wel leren kennen. Een recht en voornaam christen .— van hoge zedelijkheid. En hoe krijgt hij hier dan in zijn ouderdom nog zes zonen? Vooreerst is kinderen krijgen geen zonde, ook geenszins een schande. Daar heeft Abraham tot de geboorte van Isaäc maar al te zeer naar verlangd. En als Abraham op zo hoge leeftijd nog zo levenskrachtig en vruchtbaar is, dan is dat een bijzondere weldaad Gods, de vrucht van een Godzalig leven. Dwars tegen Sodom, dwars tegen de geest van de Kanaanieten, had Abraham zich onbesmet weten te bewaren in zo'n wereld, in die wereld. Hier is een man, die ook in zijn ouderdom nog groen en fris is, om te verkondigen dat de HEERE recht is: Hij is mijn Rotssteen en in Hem is geen onrecht. Neen, Abraham zondigt niet, maar de Schrift blijft haar noemen Ketura — een bijvrouw en Abraham zendt deze kinderen wel weg — nog bij zijn leven, met schenkingen en zij worden de kinderen van het Oosten. En dat zal naar Gods wil geweest zijn.

Abrahams dood en begrafenis
Het stervensbericht van Abraham wordt vooraf gegaan door de vermelding van de leeftijd, die Abraham mocht bereiken: honderd vijf en zeventig jaren. Zo vermeldt Mozes het. Dat was nog in de tijd, dat de mensen hoge leeftijden haalden. Eerst, vlak na het Paradijs negenhonderd a duizend jaren, toen in Henochs tijd drie honderd vijf en zestig jaren, toen in Abrahams tijd honderd vijf en twintig a honderd vijf en zeventig jaren, dan Mozes nog honderd en twintig jaren en dan stelt God de leeftijd van de mensen zeventig a tachtig jaren. En daarop is de leeftijd van de mens blijven staan.
Dus een gezegende leeftijd voor de Vader alller gelovigen. Zegen en langheid der dagen worden in de weg der gerechtigheid gevonden. En de grijsheid is een sierlijke kroon. Ik zeg daar: in de weg der gerechtigheid. Die weg had Abraham bewandeld — door God geroepen uit de wereld, was hij gegaan, met zijn Sara. Door het geloof. Een vreemdeling was hij geworden op de aarde. Nergens thuis. Van ballingschapsoord tot ballingschapsoord was hij gegaan. Vreemdeling op de aarde, vreemdeling onder de mensen: anders dan anderen.
In de weg der gerechtigheid had hij gewandeld, namelijk in de gerechtigheid van Christus, Wiens dag hij van verre gezien had. Door het geloof had hij die gezien en zijn ziel was verblijd geweest. Hij had zich verheugd in Hem: de man van een stille geest. Wij lezen in de Schrift maar één keer dat hij gelachen heeft en dat was over die zoon der belofte — Isaäc — maar daarin ook over „de Zoon der belofte", Christus. Daarover heeft Abraham gelachen, gelovig gelachen, als opspringend van zielevreugd. Is het niet zo, dat Abraham van verre Zijn dag (Christus' dag!) gezien heeft en verblijd geweest is? Zie, zo is Abraham door dat geloof in de weg van Christus' gerechtigheid gegaan. En dit geloof heeft toch al zijn leven bepaald. Dat heeft ook zijn vrome leven, zijn pelgrimsleven uitgemaakt. Abraham was een christenmens in handel en wandel, in woord en daad. Wat een man des geloofs, wat een geloofsheld. Ziet eens hoe groot deel van het geloofshelden-hoofdstuk, Hebreën 11, aan Abraham is gewijd. Door het geloof — door het geloof — door het geloof — heet het bij Abraham keer op keer, in de verzen 8 tot 20.
En zie nu onze tekst: „de dagen der jaren des lévens van Abraham." Die man heeft dag aan dag, jaar op jaar, een eeuw lang God gevreesd, op God gehoopt, God gediend. Hij heeft zijn leven welbesteed. Hij gaf de geest. Als Stephanus! Als de Heere Jezus eenmaal! In goede ouderdom: zoals God het hem voorzegd had. Elk woord, dat God tot hem sprak, is vervuld. „Oud en des levens zat." Hij was verzadigd van dagen. Het kon niet langer. Het hoefde niet langer. Hij had zijn dagen leren tellen, één voor één, en hij had er een wijs hart bij bekomen.
„En hij werd tot zijn volken verzameld."
Dat is die prachtige bijbelse, die prachtige Oud-Testamentische uitdrukking: „Tot zijn volken verzameld." Men zou die kunnen verstaan als tot het graf verzameld. In de graven worden de geslachten saamvergaderd door de dood. Daar liggen de volken der mensen, zonder onderscheid, de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Tot de dag van het oordeel van onze Heere, Jezus Christus! Dan zal de scheiding zijn. Maar Abraham wordt tot zijn volken verzameld. Twee dingen daarover. Abraham is uitgehaald uit Ur en geroepen tot een volk, dat vóór hem God vreesde en gesteld als de stamvader der gelovigen, aller gelovigen. Zijn volken, dat zijn dus die velen, die uit twee en twintig eeuwen van Adam af, zijn ingegaan in heerlijkheid. Tot dat volk, waarbij Abraham door roeping, door genade, is ingelijfd, is Abraham nu ingelijfd. Hij is thuis gekomen in de stad, die fundamenten heeft. Hij is thuis gekomen bij zijn volk, bij zijn Koning en bij zijn God.
En ten tweede: Abraham wordt tot hen verzameld. God brengt bijéén wat bijeen hoort. Christus verzamelt Zich een gemeente, als levende lidmaten en van die ledematen, van die lidmaten, is de Vader der gelovigen een niet onbelangrijke ledemaat. Verzameld. Abraham is de stamvader der gelovigen, waarheen zelfs leden gedragen werden in Abrahams schoot. Abraham is niet het Hoofd der gemeente. Dat is Christus! Maar Abraham is wel het stamhoofd der kerk. Zo gaat Abraham de gelovigen als stamhoofd voor.

Maar 't vrome volk, in U verheugd,
Zal huppelen van zielevreugd,
Daar zij hun wens verkrijgen.
Hun blijdschap zal dan, onbepaald,
Door 't licht, dat van Zijn aanzicht straalt,
Ten hoogsten toppunt stijgen.
Heft Gode blijde psalmen aan,
Verhoogt, verhoogt voor Hem de baan,
Laat al wat leeft Hem eren.
Bereidt de weg, in Hem verblijd,
Die door de vlakke velden rijdt.
Zijn naam is HEER' der heren.

Abrahams zegen op zijn geslacht
„Isaäc en Ismaël, zijn zonen, begroeven hem in de spelonk van Machpela in de akker van Efron, de zoon van Zohar, de Hethiet, welke tegenover Mamré is, in de akker, die Abraham van dc zonen Heths gekocht had, daar is Abraham begraven, en Sara, zijn huisvrouw."
Ismaël blijkt niet ver van dit land te zijn gaan wonen, dat hij op de begrafenis aanwezig is. Hij blijkt nog altijd het contact met zijn vader onderhouden te hebben, gelijk Abraham altijd een liefde voor deze zijn zoon gehad heeft. Ook al scheiden beginselen, dan blijven bloedbanden toch altijd nog trekken. Zo lag dat bij Abraham, zo lag dat bij Ismaël. Zo lag het ook bij de zachtmoedige en bescheiden Isaäc, die uitteraard bericht van het overlijden naar Ismaël gezonden heeft. De Schrift plaatst ze hier als de zonen van Abraham naast elkaar. De dood brengt vaak samen, wat het leven niet bij elkander houden kon. Intussen van de zonen van Ketura leest ge hier niet, van geen van de zes.
In het familiegraf wordt Abraham begraven, bij zijn Sara, evenals later Isaäc en Rebecca, Jacob en Lea. Nadrukkelijk wordt daarvan door Jacob later bevel gegeven.
Een groot heilige wordt in Abraham begraven, stil en voornaam. De Vader der gelovigen is naar de ziel ingegaan in de rust, die er overblijft voor het volk van God, in de plaats der ere, waar de HEERE hem de kinderen Abrahams doet aanzitten als aan zijn schoot. Straks in de opstanding zal het ware zaad Abrahams hem zien aanzitten en met hem aanzitten aan de dis, die de Heere Jezus Zijn volk bereiden zal. Nu ziet hij, dan zal hij zien Hem over Wiens dag Abraham zich verheugd heeft. Het ware Zaad Abrahams. Het ware Zaad Isaäcs. Dat behoeft geen enkel betoog aan Machpela's spelonk. Dat lijdt geen enkele twijfel.
En wat zijn verwachting voor dit leven betreft, na Abrahams dood zegent God Isaäc, zijn zoon. Het werk des HEEREN in Abrahams roeping begonnen, wordt in het lang beloofde en eindelijk gekomen zaad, Isaäc voortgezet. En God bouwt uit hem Zijn kerk en God laat uit hem de Christus voortkomen. Het geschiedt met terzijdestelling van Ismaël, het geschiedt met terzijdestelling van de zonen van Ketura. Let daar wel op: Isaäc wordt van God gezegend op de plaats van de put Lachaï Roï, dat is de plaats waar Hagar en Ismaël een engelenontmoeting hadden en waar zij water gevonden en gedronken hadden. Vandaar gaan Hagar en Ismaël weg. Vandaar begint Isaäc te erven: èn het land èn het geestelijk heil. Zo wordt dan alleen het ware zaad Abrahams, dat is het zaad der belofte, gezegend. Op de zegen Gods scheiden zich de geesten. Op de zegen Gods gaan de wegen uiteen van het ware zaad Abrahams en de bastaarden, die, hoe dan ook gezegend met tijdelijke zegeningen, innerlijk vreemd zijn aan Abrahams geloof en aan Abrahams godsvrucht.
Zo dat klemmend op ons aan komt de vraag of wij Abrahams zonen zijn of bastaarden.
Het geloof verlaat de wereld, de bastaard zoekt de wereld. Het geloof ontmoet de levende God, hoort Zijn stem, volgt de roeping, de bastaard veracht God en Zijn stem en veronachtzaamt Zijn roeping. Het geloof volgt de HEERE, ziet de Heere Christus van verre, verheugt zich in Hem, over Hem, en leert op de belofte van Zijn heil hopen en leven, de bastaard ziet de HEERE niet, hoort Zijn stem niet, verheugt er zich niet over, leeft op de belofte niet naar Hem toe, vindt geen heil en hoopt niet op Zijn heil. En aan het graf der vromen kunnen tweeërlei zonen staan: de één zal aangenomen worden en zalig zijn, de ander zal verworpen worden en niet mede erven.

W. W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De laatste dingen van Abraham

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's