Kohihrugge's ,Enige vragen en antwoorden
(23)
XI. VAN DE LAATSTE DINGEN
Wanneer Kohlbrugge spreekt over „de laatste dingen", dan denkt hij eerst aan de laatste dingen in het leven van elk mens, dat is het sterven, of — wanneer de wederkomst van Christus tijdens ons leven zou geschieden — het plotseling veranderd worden.
Op de vraag, of de dood nog iets verschrikkelijks heeft voor een christen, antwoordt Kohlbrugge bevestigend, namelijk wanneer ik niet op Christus zie. Overal en altijd buiten Christus is de dood een verschrikking. Met name als ik zie op mijn-zonden, dus op mijn leven, zoals ik het geleefd heb, en dan denk aan de heiligheid van God buiten Christus. De dood is een verschrikking, wanneer ik niet in gedachtenis houd, dat Jezus Christus is opgestaan van de doden! Zoals een oud kerklied zegt: „Onttrekt Gij, Heer', het dijne, blijft zonde en dood het mijne".
Ziende op de opgestane Christus, en door de Geest met Hem verbonden — breekt door de verschrikking van de dood heen de blijdschap over het sterfuur. Het verlangen wordt wakker geroepen, ziende dat het open graf een open deur is: Welkom eeuwigheid! „Dat verblijdt mij in de hope der zaligheid, die in Christus Jezus is met eeuwige heerlijkheid."
Gewoonlijk gaan wij uit van de gedachte, dat het zeker is, dat ieder van ons sterven zal. Toch is dit allerminst zeker: „Wij weten de dag niet, waarop de Heere Jezus zal verschijnen op de wolken als onze grote God en Zaligmaker, om ons allen bij Zich samen te brengen met onze ontslapenen, die in Hem ontsliepen; beleven wij die dag, dan sterven wij niet, maar worden plotseling veranderd."
In I Cor. 15 : 51 wordt dit beschreven: Ziet, ik zeg u een verborgenheid: ij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een punt des tijds, in een ogenblik..."
„Wanneer onze Heere Christus komt op de wolken des hemels in grote macht en heerlijkheid, zijn wij niet allen dood, nee, een deel slaapt wel in de graven, maar er leven ook nog miljoenen en de miljoenen die dan leven, zijn zo ook niet voor de eeuwigheid igeschikt, zo zullen wij dan allen veranderd worden, een andere gestalte, een andere hoedanigheid ontvangen, dat wij niet aards, maar hemels zijn, zoals de lichamen van hen, die zullen opstaan. En dat zal plot-
seling geschieden, in een punt des tijds."
Wanneer een christen ontslaapt voor de wederkomst, dan mag hij heengaan in de zekerheid van de troost van de opstanding des vleses. „Dat aan de helse Farao geen van mijn beenderen zal achtergelaten worden, daar de Heere zowel mijn lichaam als mijn ziel tot Zijn eeuwig eigendom gekocht heeft met Zijn dierbaar bloed."
De opstanding van het vlees is noodzakelijk gevolg van de opstanding van Christus uit de doden. Immers — daarin ontvangt de Vader Zijn schepping terug, als een nieuwe schepping, maar dan gehéél, wat de mens betreft: naar lichaam èn ziel.
„Dan zullen wij ook het beeld van de Hemelse dragen, ook naar het lichaam, want er is geen sprake van de ziel alleen.
God kent de mens naar lichaam en ziel, Hij heeft hem gemaakt met lichaam en ziel en wil hem geheel met lichaam en ziel in Zijn heilige hemel hebben.
Wij kunnen het onderscheid van lichaam en ziel niet goed begrijpen; wij doen het best, wanneer wij. doen als het kind. Het kind maakt geen onderscheid en scheidt niet lichaam en ziel: maar het weet en spreekt slechts van zijn „ik": ik heb hoofdpijn, ik ben ziek, ik sterf! Zo kent het kind zich, zoals God de mens kent.
Zoals wij het beeld van Adam gedragen hebben, zullen wij ook het beeld van Christus dragen en wel van de ganse Christus met lichaam, ziel en geest. Zoals wij het beeld van de vergankelijke gedragen hebben, zullen wij ook het beeld van de Onvergankelijke dragen, het beeld van Christus en wel van de ganse Christus met lichaam, ziel en geest..."
Kohlbrugge stelt zelfs de vraag, of wij ons mogen ophouden met hen, die de opstanding van het vlees, dat is: de lichamelijke opstanding loochenen. Christus Zelf heeft hier gesproken tegen de Sadduceeën, die zeggen, dat er geen opstanding is: „Gij dwaalt, niet wetende de Schriften, noch de kracht Gods." De Schriften getuigen van deze kracht Gods, dat God een God van levenden is, en niet een God der doden.
„De duivel moge een god der doden zijn, zolang de profetie: „Dood, waar is uw prikkel!", niet vervuld is. Ellendig, zwak heer: een heer der doden! Als Abraham, Izak en Jacob niet van de doden opstaan, is God niet de God van Abraham, Izak en jacob, maar van de ziel van Abraham, enz.: mijn ziel is niet mijn gehele mens, niet mijn ganse persoon." Dus ook hier opnieuw: God is een God van levenden daarin, dat Hij uiteindelijk de levenden, de mensen geheel naar lichaam en ziel, voor Zich stelt.
Vervolgens vraagt Kohlbrugge: Waarin hebt gij te berusten, als gij van de uwen iemand onbekeerd ziet sterven? " „Dat ik mijn God grootheid geve", is dan het antwoord, met beroep op Spreuken 16 : 4: De HEERE heeft alles gewrocht om Zijns Zelfs wil; ja, ook de goddeloze tot de dag des kwaads."
Tenslotte — „Wat troost u het eeuwige leven?
De volkomen verlossing van de zonde en van alle kwaad; het einde van de strijd; de kroon voor mijn gekocht door goddelijk bloed; en dat ik des Heeren aangezicht in gerechtigheid zal aanschouwen en verzadigd worden met Zijn beeld, als ik zal opwaken; in het kort: at de apostel Johannes schrijft in 1 Joh. 3:2: Geliefden, wij zijn nu kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen, maar wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij hem zullen gelijk wezen, want wij zullen Hem zien gelijk Hij is."
„Van de laatste dingen" — graag zouden we van Kohlbrugge een doorlopende uitleg bezitten van hèt boek, dat ons spreekt van de laatste dingen: de Openbaring aan Johannes. We weten — slechts enkele fragmenten heeft Kohlbrugge besproken. Toch heeft hij wel een keer de gehele inhoud kort samengevat, de hoofdlijn van het laatste bijbelboek geschetst. In het geschrift „Waartoe het Oude Testament? " lezen we daarover het volgende:
„Toen Johannes de Openbaring opschreef, was het „Nieuwe Testament", gelijk bekend is, nog niet in een boek voorhanden. De apostolische geschriften waren gedeeltelijk in het oorspronkelijke, gedeeltelijk in afschriften in handen van afzonderlijke gemeenten. Als geschreven Woord had de apostel dus slechts de boeken van Mozes en de profeten.
Toen hij zich op het eiland Patmos bevond, waren reeds de meeste gemeenten van de genade tot een ander Evangelie overgegaan, tot een andere Jezus, tot een andere geest, die de apostelen niet gepredikt hadden. Hij zelf, die volgens het woord des Heeren (Joh. 21 : 22) zou blijven, totdat de Heere kwam (Matth. 24), had in zijn hoge ouderdom nog gewaarschuwd, waar hij waarschuwen kon. Thans naar Patmos verbannen, bezwijkt hij onder het gewicht van teleurgestelde verwachtingen. Daar is hij verlaten, van alle heiligen gescheiden, op een eiland, en des te meer ontvankelijk voor de indrukken van hetgeen hem omringt.
De zee, nu eens heftig bewogen door schuimende golven, dan weer gelijk een spiegelgladde blauwe vloed; de wonderlijke beelden, die uit water, lucht en wolken zich van tijd tot tijd voor zijn ogen opdeden; het bruisen der branding; vulkanen in het binnenste van het eiland, rokende zwavelbronnen, rotsen, afgronden, allerhande planten, bomen en steensoorten; verder de op het strand kruipende dieren; op het land slangen en schorpioenen; daarbij de mensen met hun hartstochten: hoe machtig moest dat alles op een zo diep voelende ziel inwerken.
Onder zodanige indrukken nu, en meer dan ooit behoefte aan vertroosting hebbende, neemt hij heden deze, morgen gene rol van Mozes en de profeten ter hand; en, naar gelang hij van de Geest des Heeren bestraald werd, werden deze Schriften in hem levend en leefde hij in dezelve. Meer dan ooit, let hij in zijn lijden op de samenhang en de betekenis. Een teergevoelig mens, een kinderlijk gemoed, met God worstelende, opdat Zijn waarheid blijve, neemt de beelden uit alles wat hem omringt. Zó geeft Johannes in de Geest, waarin hij was en waarin hij alles zag, datgene wat hij in de Schriften leest, in beelden terug. Deels neemt hij de beelden, die hij daarin vindt, over, deels neemt hij ze uit hetgeen hem omringt, en zo is zijn gehele apocalypsis een levendige weerklank van de stemmen van Mozes en de profeten. Met de troost, die hij daaruit schept, heeft de Heere hem staande gehouden, en hij heeft de oprechten, welke nog overgebleven waren, en die hem ook zullen hebben verstaan, getroost.
De inhoud van de gehele apocalypsis is grotendeels genomen uit de boeken van Mozes en verder uit de profeten, bijzonder uit Jesaja, Daniël, Zacharia en Ezechiël. Dit in bijzonderheden aan te tonen, zou een afzonderlijk geschrift vereisen, omdat bij een enkele aanhaling der plaatsen, de overeenkomst voor velen niet duidelijk zou zijn, indien niet tevens werd aangewezen, hoe Johannes zulke plaatsen verstaan en wat hij daaruit afgeleid heeft.
Ook moet men zich in de toestand, van uit alles uitgesloten te zijn, verplaatsen, waarin Johannes zich toen met de nog weinig getrouwen, bevond, evenals vroeger de profeten. Verlangen naar de vervulling van de waarheid Gods en van Zijn belofte, leiden bij het lezen der apocalypsis tot datgene, wat de mens heilzaam is in strijd met het zichtbare, en niet tot ijdele dromen van een duizendjarig rijk of berekeningen, die nog immer gefaald hebben."
Hieruit maken we op, dat Kohlbrugge het laatste bijbelboek zó verstaan heeft: wat Johannes in de Schriften heeft gelezen, dat geeft hij in beelden terug. Het is het Oude Testament met name, dat in het boek Openbaring terugkeert, dat het gehele laatste bijbelboek doordrenkt. De heerlijkheid van de God van Israël zien we nu doorbreken in de Zoon, de verheerlijkte, de komende Christus. Zoals eerder profeten in hun roeping van Godswege neervielen voor Gods heilig aangezicht, zo valt nu de laatste profeet als een dode aan de voeten van de levende Christus. En daarin gaat het open: de ganse Schriftopenbaring in het licht van de komende Christus! De drieënige God is komende, en breekt door tot in de nieuwe hemel, tot op de nieuwe aarde.
Van de laatste dingen — dat houdt nu in: een leven in de vreze des Heeren, een leven vanuit de doorboorde hand van Christus: „Vrees niet". Daarin gaat het open: door de wonden van het Lam Gods wordt het gezien, daar doorheen, in vreze en beven. Immers — een Lam is het, staande als geslacht. Hij is dood geweest, maar leeft nu, in alle eeuwigheid. In Hem breekt het werk van de drieënige God tenvolle door — tegenover het drie-voudig woeden van de machten der hel: de vader der leugen, de anti-christ en de leugengeest. Het breekt door, het eenmaal geroepen: „Het is volbracht", dringt door tot het gesprokene van de troon: „Het is geschied."
Daarheen verlangt de bruid op aarde, niet alleen naar een nieuwe hemel, ook naar een nieuwe aarde, en daarom is het graf nu op deze oude wereld toch een ópen deur: de voetstappen van de levende Christus hebben erin gestaan, en in Hem is het opengebroken het meest donkere en meest onwrikbare: de dood verslonden tot overwinning. Zo —
ziende op de drieënige God — belijdt de prediker Kohlbrugge:
„Daarom, wanneer ik sterf, — (ik sterf echter niet meer), — en iemand vindt mijn schedel, zo verkondige hem deze schedel nog: Ik heb geen ogen, nochtans zie ik Hem; ik heb geen hersenen, geen verstand, nochtans omvat ik Hem; ik heb geen lippen, nochtans kus ik Hem; ik heb geen tong, nochtans zing ik Hem lof met u allen, die Zijn Naam aanroept. Ik ben een harde schedel, nochtans ben ik zeer week gemaakt en gesmolten in Zijn liefde; ik lig hier buiten op het kerkhof, nochtans ben ik in het Paradijs! Dat heeft Zijn grote liefde teweeggebracht, toen Hij voor ons Zijn kruis droeg en uitging naar Golgotha!" (Slot volgt)
E.
H. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 september 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 september 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's