KLEINE KRONIEK
Deelgemeenten
De classicale vergaderingen, die in de maand september bijeenkomen, zullen ook hun consideraties moeten geven over de voorstellen van de generale synode die daar in eerste lezing zijn aangenomen over de zogenaamde deelgemeenten. Wanneer u misschien meent dat we hier met iets nieuws hebben te maken, dan willen we u terstond zeggen dat hier een oud „product" in een nieuwe verpakking aan de classicale vergaderingen wordt voorgelegd. Het is een nieuwe naam voor de zogenaamde „buitengewone wijkgemeenten", zoals die in de naoorlogse jaren zijn ontstaan. In die kringen is men zich meer en meer gaan stoten aan de benaming „buitengewoon". Vandaar dat men nu gekomen is met de naam „deelgemeente". In het „Hervormd Weekblad" heeft prof. dr. G. P. van Itterzon gesteld dat deze naam beter door een andere kan worden vervangen:
„De nieuwe naam voor de buitengewone wijkgemeenten in wording, namelijk: „deelgemeenten" werd weinig geestdriftig aanvaard. Er waren 28 stemmen vóór, doch nog 20 tegen. Geen resultaat om over te juichen. Er ligt wel heel sterk de gedachte van verscheurdheid in verborgen. De verdeeldheid komt er duidelijk in tot uiting. Want als de „afgescheiden" gemeente een deelgemeente is, is de plaatselijke gemeente het deel van het geheel, dat is overgebleven. Ook een deelgemeente dus. Een synodelid werd hierbij herinnerd aan een federatieve kerkopvatting. Een ander lid sprak al van „verdeelgemeente". Maar waarom zou men in deze overgangsbepaling het woord deelgemeente niet vervangen door het woord, dat deze overgangsbepaling nota bene zelf noemt? Wanneer komt een zgn. deelgemeente aan bod? Als een deel der gemeenteleden behoefte heeft aan een andere modaliteit van prediking en catechese dan ter plaatse wordt gevonden. Welnu, wat is er op tegen, dat we eerlijk dit motief in de naam tot uitdrukking brengen? Modaliteitsgemeente drukt precies uit, wat men wil en wat men bedoelt. Deze naam ligt ter tafel, als de aanvrage voor zulk een gemeente binnenkomt. Het is ook een naam, waarmee de eigenlijke, plaatselijke gemeente niet aanstonds getekend is, omdat behalve de modaliteit van de gew T enste modaliteitsgemeente er nog een reeks van modaliteiten in de plaatselijke gemeente kan overgebleven zijn. Ze behoeft echt niet per sé van één bepaalde kleur of richting te zijn. Zouden de classes deze naam niet eens serieus aan de orde kunnen stellen? Misschien komt men dan in de volgende synode tot een gunstiger verhouding dan 28/20." —
Inderdaad, de naam „deelgemeente" kan niet goed zijn in dit verband en het voorstel van prof. van Itterzon vraagt om serieuze overweging. Bij dit woord moeten we vanzelf denken aan verdelen. En dan is het geen wonder dat de opmerking in de synode gemaakt werd dat men beter van een „verdeelgemeente" spreken kan dan van een deelgemeente. Men kan het een mooier woord vinden dan „buitengewone wijkgemeente", maar het is wel duidelijk dat men steeds meer in de richting gaat van het verdelen van de gemeente. Daarvoor is jaren geleden reeds gewaarschuwd toen deze dingen voor het eerst aan de orde kwamen. En die waarschuwingen hebben destijds niets geholpen, maar ze zijn wel uitgekomen. ,
Een naam voor de deelgemeente
Het is wel duidelijk dat er toch een bepaald onderscheid moet wezen tussen de gewone gemeente en de deelgemeente, omdat ze nu immers allebei „hervormde gemeente" gaan heten. Men moet toch weten waar men over spreekt, over de gewone hervormde gemeente of over de deelgemeente. Vandaar dat de deelgemeente verplicht, wordt in de voorstellen een naam toe te voegen aan „hervormde gemeente". Prof. van Itterzon schrijft het volgende over deze zaak:
„De deelgemeente moet een „toenaam" voeren, opdat ze „daardoor kerkordelijk, postaal en in het rechtsverkeer duidelijk is te onderscheiden van de plaatselijke hervormde gemeente". Ik dacht, dat met de naam „deelgemeente" en nog duidelijker met de aanduiding „modaliteitsgemeente" het verschil „kerkordelijk" al helder genoeg was. Maar fiat.-Er moet een toenaam zijn. De toelichting helpt een handje, door te zeggen, dat die toenaam „aan bijbel, kerkhistorie of geografie ontleend" kan zijn.
Mij dunkt, dat hier toch enige soberheid past. Moet de bijbel echt te pas en te onpas worden gebruikt, als het gaat over deelgemeenten? Dus over een stuk gescheidenheid van hen, die niet als broeders kunnen samenwonen? Gemeenten van Paulus, of van Apollos? Want namen als: Paulusgemeente, Andreasgemeente e.d. zijn toch niet zo fictief. En als men als toenaam heeft: Eben-Haëzer, betekent dit dan dat de plaatselijke gemeente Jacobs God niet „ter hulpe" heeft? En wat te denken (kerkhistorisch volgens de toelichting) van Calvijngemeente, of Zwingligemeente? ' Zou de geogra-
fische „toenaam" nog niet de beste zijn? De Singelkerk bijv.? Of de Eilandgemeente? Of de Randwegkerk e.d.? " —
En wie behoren dan tot die deelgemeente? Ook daarover zijn verschillende nieuwe voorstellen gekomen:
„Men moet „schriftelijk hebben verklaard te willen behoren tot de deelgemeente en zich daartoe hebben doen inschrijven in het ledenregister". Die schriftelijke verklaring is een nieuwigheid. Mijn vraag: aan wie moet men dat verklaren? Aan de kerkeraad van de deelgemeente (als die al gevormd is)? Of aan het provinciaal moderamen, als de deelgemeente nog een vrome wens is, die moet worden vervuld? Moeten er echt van alle leden paperassen binnen zijn? Is handtekening en adres op een lijst niet voldoende? Waarom die aanvulling? Was daar, gezien de ervaring, reden toe?
Moeten kinderen van 16 jaar en ouder ook al zorgen voor een schriftelijke verklaring? Ook dit is een nieuwtje, waarvan de oorzaak niet bekend is." —
Prof. van Itterzon is er derhalve niet zo gelukkig mee dat dit laatste hier wordt voorgesteld. Aan de andere kant is het natuurlijk wel goed dat men bij de eigenlijke gemeente en bij de deelgemeente weet en er een duidelijk beeld van heeft, wie tot de éne dan wel tot de andere gemeente behoort, tot de gewone gemeente of tot de deelgemeente.
De plaats in de kerkorde
Men zal zich herinneren dat men aanvankelijk voorgesteld heeft om de zaak van de deelgemeenten als een gewoon en normaal verschijnsel in de hervormde kerk op te nemen in de eigenlijke kerk-orde en niet langer in de overgangsbepalingen. Tot nu toe waren die overgangsbepalingen die betrekking hadden op deze dingen een soort „noodrecht" in de hoop dat er andere tijden zouden komen, zodat er binnen de éne plaatselijke gemeente plaats zou zijn voor de verschillende modaliteiten. Die hoop had men laten varen. Vandaar de voorstellen om een en ander in ordinantie 2 op te nemen, waar immers over de kerkelijke gemeenten wordt gesproken. Vanuit de synode werden bewogen betogen gevoerd die er op aandrongen toch niet deze weg op te gaan. En daarom is men ook weer naar de Overgangsbepalingen teruggekeerd, maar niet langer bij ordinantie 11, die over het opzicht spreekt, maar bij ordinantie 2 over de gemeenten:
„Deze verandering lijkt me bijzonder verstandig. Immers al meer dan een kwart eeuw is de nieuwe kerkorde in werking, maar de kerk heeft (een lichte uitzondering daargelaten) er zich angstvallig voor gewacht ook maar één stap op de weg van „leertucht" te zetten. De buitengewone wijkgemeenten werden aan de kerkvisitatie gehecht, die er zich in eerste instantie mee had te bemoeien. Het voorstel is nu, dat de buitengewone wijkgemeenten in wording kerkordelijk in de nabijheid van de buitengewone wijkgemeenten (niet: in wording) worden gebracht, wat logisch is. Daartegen zullen wel geen bezwaren rijzen.
Het is ook te waarderen, dat de synode deze kerkordelijke stof niet in de ordinanties zelf heeft ondergebracht, zoals was voorgesteld. Men was blijkbaar te zeer doordrongen van het besef, dat de scheur in het kerkelijk en gemeentelijk leven zo tragisch was, dat de verdeeldheid in onze kerk liever niet bij de wet moest worden gesanctioneerd. Overigens moet worden toegegeven, dat, al komen de onderlinge verschillen in de ordinanties zelf niet tot uitdrukking, ze toch via overgangsbepalingen wel degelijk wettelijk worden vastgelegd. Dit was trouwens al jaren een feit ook in de overgangsbepalingen 161 en 162, waarin het werk van de Gereformeerde Zendingsbond sinds lang kerkrechtelijk is verankerd. De gescheidenheid op zendingsgebied is hierin in feite wettelijk gefundeerd." —
Tot zover prof. van Itterzon. Het moet mijn lezers wel duidelijk zijn dat er geen andere weg is dan die van de verdeeldheid, wanneer de kerk niet trouw blijft aan Gods Woord en aan de gereformeerde belijdenis van de reformatie. Er staat wel in de kerkorde dat „de kerk weert al wat haar belijden weerspreekt". Maar wanneer we de naoorlogse geschiedenis van de kerk onder de nieuwe kerkorde nagaan, dan is het duidelijk dat men geen enkele stap wil doen op de weg van de leertucht en dat men iedereen de vrijheid geeft te prediken en te leren wat hij wil. Daar kan ook niets anders uit voortvloeien dat men steeds gemakkelijker eigen wegen gaat, zodat de deelgemeenten steeds meer-inderdaad verdeelgemeenten zullen zijn. Trouwens, men ziet het ook duidelijk doorwerken ook in andere kerken, zoals de gereformeerde kerken, waar men immers nu de „noodgemeenten" al heeft en waar de verdeeldheid ook steeds groter wordt.
Kroniekschrijver.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's