Een lofzang voor God in Sion
Welgelukzalig is hij die Gij verkiest en doet naderen, dat hij wone in Uw voorhoven; wij zullen verzadigd worden met het goed van Uws huis, met het heilige van Uw paleis Psalm 65 : 5.
Deze psalm is een loflied. Hij begint met de lof van Gods Naam: de lofzang is in stilheid tot U, o God in Sion, en hij eindigt ermee: Zij juichen, ook zingen zij.
De achtergrond van dit lied is een grote droogte, een periode waarin niets kon groeien en bloeien. Maar op het gebed heeft de Heere regen gegeven. En nu is de aarde in feesttooi. We horen de dichter zingen van velden die bedekt zijn met kudden en dalen die bekleed zijn met koren. Er is verwachting van een rijke oogst.
Maar de dichter ziet toch meer dan deze tijdelijke zegeningen. Want er is droogte geweest, maar wat zat daarachter? De zonde! Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij... Maar onze overtredingen, die verzoent Gij.
Van dat wonder dat de Heere de zonde vergeeft, dat Hij omziet naar zulke mensen als wij zijn, gaat deze dichter zingen: Welgelukzalig is hij die Gij verkiest.
1) De verkiezing door Hem
Welgelukzalig. Dat woord komen we nogal eens een keer tegen in de psalmen. Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen. Welgelukzalig is hij wiens overtreding vergeven is. Welgelukzalig is de mens wiens sterkte in U is. Welgelukzalig is het volk dat het geklank kent.
Wat betekent dat, welgelukzalig? Het is de hoogste vorm van geluk. Diep gelukkig, intens gelukkig.
Wonderlijk, dat dat kan, diep-gelukkig zijn. Want van nature zijn we diep-ongelukkig. Rampzalig, vol van ramp, vol van ongeluk. Behalve de statan, heeft iemand gezegd, is er geen ongelukkiger schepsel dan de gevallen mens.
En nu — welgelukzalig. Is dat iemand die een goede baan heeft? Die veel verdient? Die een leuk gezin heeft en in een prachtig huis woont? U voelt wel, dat is het ware geluk niet. We mogen dankbaar zijn voor de zegeningen die de Heere geeft, maar het is slechts voor een tijd.
Welgelukzalig die Gij verkiest. Ja, zegt u, dat geloof ik, dat de uitverkorenen gelukkig zijn. God heeft van eeuwigheid aan hen gedacht. En Zijn verkiezing is onberouwelijk. En allen die Hij verkoren heeft zullen zéker zalig worden. Ben je dan gelukkig of niet?
Inderdaad, dat is een onuitsprekelijk geluk, te mogen weten dat de Heere van eeuwigheid aan ons gedacht heeft. Terwijl we niet beter waren dan anderen. Integendeel, alle verkorenen zullen zeggen: ik was nog veel slechter dan alle anderen samen. Daarvoor heeft de Heere ons iets van Zijn verkiezing geopenbaard, opdat we ons zouden verwonderen. Wie ben ik dat Gij naar mij hebt omgezien?
Zó spreekt de bijbel over verkiezing. Als over een diep geheim, waarover Zijn Gemeente zich verwondert en waarin Hij wordt verheerlijkt.
U spreekt er toch niet anders over? Toch niet op deze manier: Nu ja, God heeft dat toch vastgelegd wie er zalig zullen worden en wie niet, dus daar is weinig aan te veranderen. Zo spreken veel mensen over de verkiezing. Dat God hen laat leven in de dag der genade, achten ze gering. Dat ze de bijbel hebben, ze zijn er niet verwonderd over. Dat ze mogen opgaan naar Gods huis vinden ze heel gewoon.
Als u zalig wilt worden, begint u dan niet met de verkiezing. Begint u dan waar de Heere begint. Hij laat ons leven in het licht van Zijn Evangelie. Hij heeft Zijn Verbond aan ons voorhoofd laten verzegelen. Hij laat ons in dat Woord onderwijzen. Hij roept ons toe: Wendt u naar Mij toe en wordt behouden.
Als ik dat zie, dan schaam ik me weg. Heere, U wilt dat ik zalig word en ik ben zo goddeloos, ik zou veel liever verloren gaan. Ik ben een vijand van U en van mijn eigen zaligheid.
Maar dan kan ik ook zonder Hem niet meer leven. Dan zoek ik net zolang tot ik gevonden heb. Dan wordt het mijn gebed: Ik laat U niet gaan tenzij Gij mij zegent.
Dat zijn de onfeilbare vruchten der verkiezing.
2) De woning bij Hem
Die Gij doet naderen, dat hij wone in Uw voorhoven.
Naderen tot God en wonen bij God. Wat een wonder dat het nog kan! Wij, zondige verdorven mensen en dan naderen tot en wonen bij een God Die zo heilig is! De boze zal immers bij Hem niet verkeren?
Wat zijn dat voor mensen die mogen naderen tot God en wonen bij God? Dat zijn in het verband van deze psalm allereerst de priesters en de levieten. De mensen die voor Gods aangezicht staan. Die mogen naderen tot Hem. Die mogen wonen bij Hem. Daar hebben ze zelf niet om gevraagd. Tot die dienst heeft de Heere hen verkoren.
Maar achter die priesters en die levieten zien we het hele volk naderen. Een volk dat in schuld en zonde voor God verloren ligt. Dat mag óók voor Gods aangezicht verschijnen, want er is immers verzoening aangebracht? Hier, in Sion, wordt verzoening gedaan over de zonde. Daar wil de Heere wonen bij Zijn volk.
Kijkt u nu maar over deze berg heen, over deze tempel heen. Het wijst toch allemaal naar de grote Priester over het huis Gods. Hij heeft de zonde verzoend, de schuld betaald. Hij heeft met één offerande tot in eeuwigheid volmaakt allen die geheiligd worden. En dat mensen verkoren zijn om tot God te naderen en bij God te wonen, dat is alleen om Hèm. Hij heeft ons uitverkoren in Hem, van voor de grondlegging der wereld. En nu ligt het ook voor eeuwig vast in Hem. Nu zal er niet één verkorene achterblijven. Al wat Mij de Vader geeft — heeft Hij gezegd — zal tot Mij komen.
Zie je wel, zegt iemand, dat het toch Gods werk is? Wie verkoren is, die komt, en de anderen niet.
En wat wilt u daarme zeggen? Toch niet dat je eerst moet weten een verkorene te zijn? Ik verzeker u dat u dan nooit komt. De Heere heeft nog nooit gezegd: Kom maar, want u bent een verkorene. De Heere zegt wel: Laat u met God verzoenen.
Mag dat zomaar, naderen tot God? Moet
ik dan eerst niet wat beter, want anders zijn? U kunt evengoed zeggen: Kan ik, zo ziek als ik ben, wel naar de dokter? Moet ik eerst niet wat aan de beterende hand zijn?
Al is het nóg zo erg met u, u mag komen. Niet als iemand die rechten heeft. Maar als iemand die overal te slecht voor is en nergens te goed voor. Als de tollenaar die zijn ogen niet durfde opheffen. Als de verloren zoon, die al het goed van . zijn vader had verbrast. En nog nooit heeft de Heere zo iemand teruggestuurd. Want die tot Hem komt, zal Hij geenszins uitwerpen.
Hij zal hen zelfs een plaats geven in Zijn huis. Dat hij wone in Uw voorhoven! Dat maakt het zo ruim. Want het heilige der heiligen, daar kwam alleen de hogepriester. En het heilige, dat was voor de priesters. Maar het voorhof, daar mocht iedereen komen.
Is dat uw vreugde geworden, wonen in Zijn voorhoven? Want wonen, dat wil zeggen: blijven, voorgoed. Niet even komen kijken en dan weer weggaan. Nee, wonen.
Wij mogen wonen bij Hem omdat de Heere eerst woning maakt bij ons. Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. De tabernakel Gods is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen. Hij heeft gaven genomen om uit te delen onder de mensen, om bij U te wonen, o Heere God!
Is dat uw begeerte geworden, alle dagen van uw leven te wonen in het huis des Heeren? Wat is er dan te zien, wat is er dan te beleven in Zijn voorhoven?
Luistert u maar naar de dichter: Wij zullen verzadigd worden met het goed van Uw huis, met het heilige van Uw paleis.
3) De verzadiging met Hem
Gods huis en Gods paleis. Twee woorden voor één zaak: de tempel, waar God woont. Maar een paleis, dat is het huis van een Koning. Daar is de dichter verwonderd over dat zulke onbetekenende mensen, bedelaars en daklozen mogen komen, mogen wonen in Gods paleis. En dat ze daar mogen komen niet alleen, maar ook mogen eten.
Och, eigenlijk spreekt het ook weer vanzelf. Waar je woont, daar mag je eten. En toch blijft het een wonder. Het wonder van Mefiboseth, die gedurig brood at aan de tafel van de koning en vroeg: Wie is Uw knecht dat Gij omgezien hebt naar een dode hond als ik ben?
Verzadigd worden. We denken aan het levensonderhoud van de priesters en de levieten. Die het altaar bedienen mogen van het altaar eten. Ze worden verzadigd met het goede van Zijn huis, met het heilige van Zijn paleis. Daar kunnen ze zich tegoed aan doen. Want alles wat van Hem is, dat is ook van hen. Het is onuitputtelijk. Een volle beek van wellust maakt hier elk in liefde dronken.
Verzadigd worden. Niet eten om de ergste honger te stillen, maar eten tot verzadiging toe. Tot we zeggen: Heere, méér begeer ik niet. Want als ik U heb, dan heb ik alles. Wie heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde.
Komt u ook naar Gods huis om verzadigd te worden? Alles wat u nodig hebt wordt u aangeboden, om niet. Miljoenen hebben ervan gegeten en er is nog overvloed.
Hoe krijg ik deel aan die schatten? Dan moet u doen zoals deze dichter. Hij heeft gezegd: Welgelukzalig is hij die Gij verkiest. En nu roept hij het uit: Wij zullen verzadigd worden... Hij trekt het naar zich toe, hij sluit zichzelf erbij in, hij mag ook mee-eten. Dat is geen vrijpostigheid, dat is het geloof, dat het zich toeëigent.
Als u niets hebt dan uw rechtzinnigheid, dan zegt u; Dat volk, dat verkoren is, is een gelukkig volk. Maar het geloof zegt: Jawel, maar mag ik ook mee-eten? Heere, er is toch genoeg? Mag ik ook verzadigd worden met het goed van Uw huis?
Dan wordt het vertoeven in Zijn voorhoven een voorproef van de eeuwige verzadiging. Want verzadiging van vreugde is voor Uw aangezicht, lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, eeuwiglijk.
Wijk (bij Heusden).
W. van Gorsel.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's