Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Maria’s lofzang

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Maria’s lofzang

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Maria zeide: ijn ziel maakt groot de HEERE; en mijn geest verheugt zich in God mijn Zaligmaker; omdat Hij de nederheid Zijner dienstmaagd heeft aangezien; want zie, van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten. Lukas 1 : 46 — 48.

Een lofzang bij beurten

We zijn in het huis van Zacharias, de priester. Twee vrouwen zijn hier aan het zingen. Eén oude vergrijsde priestervrouw Elisabeth en een jonge vrouw, haast een meisje nogT Maria. Ze zingen samen, ze zingen bij beurten. Hun leeftijdsverschil doet er niet toe. Hun harten vloeien samen in de verheerlijking van Gods Naam. Hun mond mag bij beurten grote dingen zeggen van de HEERE. Dit priesterhuis is vervuld van de Heilige Geest. Het is een tempel geworden. Wel is het tempelkoor klein, maar de lofzang is er niet minder heerlijk om. Wat zijn dat goede ogenblikken! We hebben iets ervaren van de grote genade Gods en het mag verhaald worden in de kleine kring van hartevrienden om samen te eindigen in de grootmaking van Gods Naam. Alles mag dan wegvallen: rangen, standen, leeftijden, karakters, ontwikkeling, er is maar één ding over: de heerlijkheid van Gods grote Naam.

Maria heeft een engel gezien en uit Zijn mond een wonderlijk woord gehoord. De Zaligmaker zou uit haar geboren worden. In het geloof had ze zich aan dat wonder mogen overgeven. En dat geloof heeft nu een rijke bevestiging ontvangen. De engel had het al gezegd: En zie, Elisabeth, uw nicht, is ook bevrucht. En dat woord heeft ze nu waarheid bevonden. Bovendien, eer ze nog iets over het wondere geheim van haar zwangerschap heeft kunnen zeggen, begint Elisabeth er zelf al van te zingen. Maria's kind zal Elisabeths Heere zijn.

Wat zijn het rijke ogenblikken geweest. Heilige ogenblikken. Hier heeft de duivel geen plaats. Wat was er niet alle reden voor jalouzie bijvoorbeeld. Elisabeth was toch de oudste. Haar zondige vlees zou reden genoeg hebben gehad om zich te ergeren. Maar neen, de gedachte alleen al is hier ongepast. Hier wordt gezongen in heilige verwondering. En als Zacharias er al bij geweest is, dan heeft hij moeten zwijgen, stom van ongeloof.

Nu is het Maria's beurt om te zingen. En ze zingt een nieuw lied met oude woorden. Ze zingt de vreugde van haar hart uit in de woorden der Schriften. We horen woorden van Hanna's lofzang. We horen oude bekende woorden van het verbond Gods met Zijn volk, van Zijn trouw en barmhartigheid. De Geest des HEEREN, Die de snaren van haar hart aanraakt, doet haar instemmen met de Kerk der eeuwen. Het is een oud lied, dat toch telkens weer nieuw is, omdat telkens heerlijker en machtiger wordt ondervonden wie God is. Eens zal dat oude lied helemaal nieuw zijn, helemaal heerlijk: het zal het lied van Mozes zijn en van het Lam. Wat hebben we toch beducht te zijn voor onze zgn. oorspronkelijkheid, we willen zo graag iets heel anders. Maar dat andere welt zo vaak op uit de bedorven bron van ons eigen hart. De Geest doet zingen met de kerk van alle tijden en plaatsen.

Maria zingt en zingt zeggend. We lezen: en Maria zeide niet: en Maria zong. Haar lied is niet woordeloos en inhoudloos. Haar vreugde is geen vormloze extase. Haar lied is zeggend: véélzeggend. Haar lied is daarom inhoudrijk. Vol van God Zelf.

Een lofzang Gode

Het meest treffende van het begin van Maria's lied is wel, dat ze haar God groot maakt. Dat is te meer treffend omdat Elisabeth toch vooral over haar gezongen heeft. Maria zou de moeder des Heeren zijn en Maria heeft geloofd. En zalig is zij, die geloofd heeft. Zo heeft Elisabeth gezongen. En als Maria dan op haar beurt begint te zingen, zingt ze van God. Ze maakt de HEE-RE groot. Hij is de inhoud en het doel van haar lied. De HEERE, zo noemt ze Hem. Dat is Zijn verbondsnaam. Hij is Zijn verbond immers gedachtig geweest. Met Abraham heeft Hij het al gesloten en Hij heeft het bewaard. Het volk niet. Dat heeft het verbond verbroken keer op keer. Hij bleef getrouw. Wel door onmogelijkheden heen.

Wie had immers kunnen denken, dat het ooit nog goed zou komen? De hut van David was volkomen vervallen, zijn tronk afgehouwen. Het volk geknecht en overheerst, had nauwelijks meer verwachting van de HEERE. In die duisternis doet God het licht opgaan. Hij is de HEERE, eeuwig getrouw en onveranderlijk.

Wilt u dat eens bedenken als alle hoop u gans ontviel, daar niemand scheen te zorgen voor uw ziel. Hij is de HEERE! Hem maakt Maria groot. In Hem verheugt zich haar geest. In Hem, Die zij haar Zaligmaker noemt, haar Redder, haar Heiland. En ze doet dat met reden. Ze heeft er grond voor om God zo te noemen.

Hebben wij daar ook grond voor? We zingen in deze adventstijd nog al eens van de Zaligmaker. Wat is het arm, als dat alleen maar is om wat sfeer te scheppen in ons leven, zonder dat we de Zaligmaker werkelijk kennen. Straks blijven we hol en leeg achter, alleen onder het oordeel Gods.

Maria heeft reden om van God als haar Zaligmaker te zingen, want Hij heeft haar nederheid aangezien. Hij heeft in ontferming op haar, in haar lage staat neergezien. Ze was een koningsdochter, maar wat was ze er laag mee terecht gekomen. Er was van haar koninklijke waardigheid niets meer over. En dat was niet alleen maar een tragisch lot, daar had haar geslacht schuld aan en zij ook. Ze hadden immers God veracht, de God des levens.

Eigenlijk lijken we allemaal wel wat op Maria. Waren wij allen geen koningszonen en koningsdochteren? Was het geen koninklijke waardigheid, die onze Schepper en Formeerder ons gaf. Maar wat hebben we er van gemaakt! Waar zijn we door eigen schuld terecht gekomen! Is het nodig om dat breed uit te meten? Dat weten we toch? Of hebben we nog hoge gedachten van de mens en het menselijke. Hoge gedachten van onszelf. Ja, zo dwaas en blind zijn we in onszelf. We halen altijd maar weer die mens naar voren. Hij moet vooral waardig zijn. Maar waar God werkt door Zijn Woord en Geest, daar leren we buigen onder Zijn oordeel. En wat een nederheid dan!

Wat een lage staat. Aan lager wal geraakte prinsen en prinsessen zijn we. Niet bij machte om daar ook maar iets aan te veranderen.

En nu mag Maria zingen: Maar Hij zag op mij neder. In genade en ontferming. Dat was toch het eerste welhaast wat Gabriël zei: Gij hebt genade bij God gevonden. En zo alleen kon zij de draagster zijn van het Goddelijk kind. Dat Goddelijk Kind, dat ook haar Zaligmaker zou zijn. Dat haar zalig zou maken van al haar zonden. Dat Kind zou vergeving van zonden, gerechtigheid en eeuwig leven verwerven. En van dat geheim van Gods genadig aanzien in Christus zingt Maria. Heeft ze daar alles al van verstaan? We geloven van niet. Wat heeft ze nog veel moeten leren tot bij het kruis toe. Nu zingt ze, eenmaal zal ze wenen mei een zwaard in haar ziel. En toch betwisten we haar deze lofzang niet. 1 We willen die niemand betwisten, die bij het eerste lichten van Gods genade in zijn of haar leven aan het zingen slaat. Doe het maar veel. Dc lof Gods is betamelijk. Hij is het waard om geëerd en geprezen te worden. Hij wil toch in genade neerzien op zondaren. Hij woont in het hoge en in het verhevene en bij dien die van een nederige en verbrijzelde geest is. Hij ziet op de arme cn verslagene van geest. Hij ziet in gunst op die Hem vrezen. Hij ziet op hen neer met de ogen van de Heere Jezus Christus. Ogen die aan het kruis moesten breken, omdat Hij lief heeft gehad tot het einde. Ogen echter die door de Vader werden geopend, omdat Hij alles volbracht heeft. Ogen, die nu stralen mogen van liefde, van borgtochtelijke liefde. Ogen, die op iedere arme en verslagene neerzien. Ogen die oplichten in de prediking van het Evangelie. Daar immers mag de lichtglans van de liefde Gods vallen in duistere harten. En we gaan het instemmen met Maria. Hij heeft de nederheid zijner dienstmaagd aangezien. Misschien aarzelend en schuchter eerst, maar dan toch sterker en vaster, dan hoger, al hoger tot eer van Gods Naam.

Maria zingt van haar HEERE en Zaligmaker. Hij alleen is de bron van haar vreugde. Ze zingt niet van zichzelf, ook niet van haar geloof, daar heeft Elisabeth van gezongen, maar zij kan daar niet van zingen. Let er in dit verband op, dat er niet staat: Hij heeft de nederigheid van Zijn dienstmaagd aangezien, maar de nederheid, de laagheid. Zeker was Maria wel nederig. Ze had zich mogen overgeven aan het Woord Gods. Wat een nederigheid is dat in ons leven!

Zacharias verhief zich er tegen in hoogmoed. Hij moest het eerst weten. Maria mocht buigen. Wat een nederigheid ook daarin dat ze zich Gods dienstmaagd noemt. Maar als ze zingt, dan zingt ze Gods barmhartigheid.

Misschien moet 't u, die dit leest, tot vermaning zijn. De hoogmoed, die verachten wij allen, maar wat kunnen wij ook in onze nederigheid hoogmoedig zijn, wat kunnen we ons op onze nederigheid verheffen. We vinden ons er heel wat beter mee dan een ander. De ware ootmoed echter komt in zichzelf alles tekort en kan in zichzelf niets prijzen. Ze heeft daar ook geen behoefte aan. Ze heeft genoeg aan God en aan Zijn genade in de Heere Jezus Christus.

Een lofzang in hartelijke vreugde

Toch mogen we tenslotte ook nog op Maria letten en op haar gesteldheid. We zien immers zo schoon in haar wat een mens beleeft als God openbaar wordt in zijn leven. God in Zijn rijke genade in Christus. Dat vervult het hart met vreugde. Ja, het hart. Maria zegt: Mijn ziel en mijn geest. Laten we dat maar niet teveel scheiden. Ze wil zeggen: Het komt van binnen uit. Het komt uit mijn hart. Haar vreugde is een hartelijke vreugde. Haar lied welt als een zilveren stroom op uit de diepten van haar bestaan. Het is haar geen lippentaal, dit loflied. We komen nog wel eens tegen, dat er blij gedaan wordt. De sfeer moet het dan doen. De „Kerst"-advertenties tonen ons vrolijke gezichten. Maar de holle ogen verraden de leegheid van het hart. In God en Zijn Zaligmaker, de Heere Jezus Christus vinden we de ware bron van vreugde. En dat niet in een verstandelijke overtuiging, maar in een levend gelo.of. In dat levende geloof, dat in de verlorenheid van eigen leven zich aan het Woord vastklemt en in dat Woord Christus vindt en Christus alleen. Want ons hart is in Hem verheugd. In God door Jezus Christus. Het is Maria's vreugde, dat de Christus komt. In Hem mag ook uw Kerstvreugde liggen. U treurt en weent wellicht over zonde en schuld. U treurt in het gemis van de HEERE. En toch is er ook voor u vreugde. Verwacht het van Hem, van Hem alleen.

Maria verheugt zich in God en het is hier eigenlijk ook een vreugde des geloofs. Ze heeft toch niet veel meer dan het Woord van de engel. O zeker, daar is het teken van de bevruchte Elisabeth, maar toch ook voor haar moet het Woord voorop gaan. En zo is het nog. We hebben de Christus allereerst in het Woord. Aan dat Woord mag door de Geest de vreugde ontspringen. Immers Hij zal toch zeker komen. Zo verheugt zich Maria. Hem niet ziende, maar zich nochtans in Hem verheugende met een onuitsprekelijke vreugde.

Haar vreugde is hartelijk gelovig en ook profetisch. We merken het uit het laatste gedeelte van de tekst. Van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten. Eiisabeth is daar mee begonnen en de geslachten zullen haar volgen. Niet om Maria, maar om haar Kind. In Hem zullen naar Gods oude woord al de geslachten des aardbodems gezegend worden. Van zo grote heerlijkheid zal haar Kind zijn. Ja, van zo grote heerlijkheid is haar Kind. We wilden wat zeggen over Maria, nu aan het eind, maar we houden het niet zo lang bij haar uit. We komen toch weer op haar Zoon terecht. Ja, moet Maria niet zalig geprezen worden om Hem. Hij is het toch alleen die ons zegenen en redden kan. Hij is de Zaligmaker. Hij zal Zijn volk zaligmaken van al hun zonden.

Na Elisabeth was Maria aan de beurt om te zingen. En u en ik? We zijn nu aan de beurt. Ach, zegt u, ik laat mijn beurt maar voorbij gaan, ik kan toch niet zingen. Er is bij mij alleen maar reden tot klagen. O neen, dat ontkennen we niet. U en ik, we zijn verloren mensen. Ais we op onszelf zien, dan kunnen we het hoofd alleen maar laten hangen. Maar de Zaligmaker is geboren en Hij heeft Zijn werk volbracht, opdat we in alle verlorenheid een lied zouden vinden. Een lied tot Zijn eer. U mag dat lied Ieren... van Hem.

Het lied van Maria: Mijn ziel verheft Gods eer; Mijn geest mag blij den HEER' Mijn Zaligmaker noemen, Die, in haar lage staat, Zijn dienstmaagd niet versmaadt, Maar van Zijn gunst doet roemen.

A.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1977

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Maria’s lofzang

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1977

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's