Ere wien ere toekomt
EEN PASTORALE BRIEF
„En wij bidden u, broeders, erkent degenen, die onder u arbeiden en uw voorstanders zyn in de Heere en u vermanen. En acht hen zeer veel in liefde, om huns werks wil. Zijt vreedzaam onder elkander". 1 Thess. 5 : 12, 13
Erkenning gevraagd
Paulus is het vorige deel van zijn brief geëindigd met een vermaning gericht op het gemeentelijk leven. En zo gezien is de overgang niet zo groot nu hij gaat spreken over de mensen die in de gemeente een vooraanstaande, leidinggevende plaats hebben gekregen.
De apostel noemt niet de titel, maar wel de functie die deze mannen in de gemeente hadden. Een drietal bezigheden noemt de apostel. Om te beginnen zegt hij „degenen die onder u arbeiden". Het woord voor „arbeiden" betekent letterlijk: zich grote moeite getroosten, zwoegen, zich inspannen, zich volledig inzetten. Dit woord dat aanvankelijk werd gebruikt voor lichamelijke afmatting tengevolge van zware arbeid, krijgt bij Paulus een vaste betekenis om de arbeid weer te geven die gericht is op de opbouw van de gemeente. Het werk aan de opbouw van de gemeente is een zware arbeid. Er moet gezwoegd worden. Het vergt de volledige inzet. Het kost alles aan lichamelijke en geestelijke kracht. Werken in de gemeen-
te is geen „ontspanning maar inspanning", (F. J. Pop). Het brengt veel moeite en zorg met zich mee. Noden van allerlei aard worden meegedragen. Problemen vragen om een oplossing. Maar zou niet de grootste moeite zijn, dat er gearbeid moet worden onder mensen die van nature van het Evangelie niet gediend zijn en dat de arbeider ook zelf zo vaak onwillig is om zich door de Heere alleen te laten leiden? Arbeiden in de gemeente, arbeiden in het Woord is zwaar werk, zegt de apostel. Veel mensen zien er dat niet aan af. Wat doen die ambtsdragers eigenlijk? Ze beschouwen het meer als een erebaantje. Op het groene kussen zitten. Hoog op de preekstoel staan. Wie recht in het ambt mag staan, weet wel beter. Laten anderen denken en zeggen wat ze willen, Paulus zegt: erkent degenen die onder u arbeiden. Ze waken over uw zielen, als die rekenschap geven zullen. Is dat niet het zwaarste van de ambtelijke arbeid: die verantwoordelijkheid? Pe Heere zal het bloed van de hand der herders eisen.
M'Cheyne schrijft in een preek: Dikwerf gevoel ik, wanneer ik een stervende zie, dat mijn prediking maar al te zwak, ja niets is geweest. O, bidt voor mij, dat ik met meer getrouwheid in uw midden moge zijn, dat ik krachtiger en stouter moge spreken en niet terugdienzen voor uw toorn of uw berispingen! Dan zult gij niet toornig zijn op mij na uw dood. Dan zult gij niet zeggen dat ik de zaken te veel bij haar rechte naam heb genoemd". Paulus schrijft aan de Galaten „dat hij wederom in arbeid is te baren totdat Christus een gestalte in u krijge" (4 : 19). Zou die arbeid niet de zwaarste zijn, naast alle andere bezigheden? Hoort althans die arbeid de ambtsdragers niet het zwaarste te wegen en het meest op het hart gebonden te zijn? Dat Christus een gestalte in hen verkrijge.
In hen, ja. Dat staat er ook in de tekst. Die in u arbeiden. Geestelijke arbeid, arbeid aan de opbouw van de gemeente is binnenwerk, hartewerk. Daar is het de Heere om begonnen. Om dat hart, 0111 die geest. Om van daaruit de hele mens een mens Gods te doen zijn. „Opdat wij zouden een iegelijk mens volmaakt stellen in Christus Jezus, waartoe ik ook arbeide". (Col. 1 : 28, 29)
Dat is het eerste wat Paulus zegt over de ambtsdragers in de gemeente. Vervolgens noemt hij als kenmerkend voor hen „die uw voorstanders zijn in de Heere". Voorstander wil letterlijk vertaald zeggen: die zich voor u stelt, die voor u zorgt, die zich tot uw welzijn inzet. De apostel duidt hier dus op het leiding geven aan de gemeente, het voorop gaan. Daar zit het herderlijke aspect in. Voorop loopt de herder, althans in het Oosten. Ambtsdragers zijn herders. Ze wijzen aan de kudde de weg. „Voorstander zijn" is aan de ene kant: zorg dragen voor. De gemeente is er niet voor ons, maar wij zijn er voor de gemeente. Haar zorg is ons op het hart gebonden, kan de rechte ambtsdrager zeggen. Ik ben in zorg om haar, want ik sta-voor-haar. Het is ook voorop gaan, in de zin van duidelijk en krachtig de weg wijzen. Je niet door de gemeente op sleeptouw laten nemen, door haar gevoelens en gevoeligheden. Nee, voorop gaan. Dat kan alleen als Hij voorop gaat die. de Heere der gemeente is. Hij is de grote Voorstander, de Voor-loper. Die voor Zijn Kerk instaat, die voor Zijn Kerk uit gaat. Die zo in zorg is om Zijn duurgekochte Bruid, dat Hij dag en nacht haar gedenkt in Zijn nimmer aflatende voorbede. Maar Hij gebruikt op aarde in zichzelf kleine voorstanders. En die zijn dat, staat er, „in de Heere". Dat betekent: ze weten zich door de Heere aangesteld en geroe-• pen. Maar ook: ze zijn het in voortdurende gemeenschap met de Heere. Onderherder onder de grote Fierder. Het is dienen om Hem te behagen. Staan voor Zijn zaak. Het is soms zo zwaar. Maar het kan dan ook alleen volgehouden worden „in de Heere". In gemeenschap met Hem, in levende relatie met Hem, die het Hoofd en de Herder is.
Nu het derde: „en u vermanen". Voor „vermanen" staat eigenlijk: die u zin voor iets, verstand voor iets bijbrengen. En zo komen we bij de betekenis: iemand terecht wijzen, corrigerend op iemand inwerken. Voor veel leden der gemeente was het nodig dat hen zin en verstand werd bijgebracht. Onkunde en onwetendheid kunnen zoveel kwaad doen.
We hebben immers geen verstand van God en Goddelijke zaken. We kunnen wel over veel praten, beschouwingen houden, verhalen afsteken. Maar van God en Zijn dienst hebben we geen verstand. Dat moet ons bij gebracht worden. Ook daar schakelt de Heere mensen voor in. Die u vermanen. Die u onderwijzen. Herder èn leraars arbeiden in 's Heeren dienst. Tot uw dienst uitgezonden.
Wel, zegt Paulus, erken die mannen. Eigenlijk staat er: Zie deze arbeiders en hun werk. Zien, heb er oog voor. Zie waarin ze door de Heere zijn gesteld. „Voor de voorgangers ligt hier de aanwijzing in van hun roeping om zich ijverige en getrouwe arbeiders voor den Heere te tonen, zó dat de leden der gemeente hen zien kunnen; wie het ambtswerk niet doet, is de ambtseer niet waardig..." (L. Lindeboom). De Heere vraagt erkenning voor hen die Hem dienen in Zijn gemeente. Zij die zich veel moeite getroosten ten bate van de gemeente, zij die voorop gaan als een herder, die zich inzetten om de gemeente zin bij te brengen voor God en Zijn dienst, hebben recht op erkenning. De gemeente heeft het een voorrecht te achten dat God onder hen zulke mensen zendt. In hen is Hij Zelf bij hen. Daarom bidt de apostel dat de gemeente hen erkennen zal. Met alle klem en dringend vraagt Paulus dat. Erken hen die onder u arbeiden, uw voorstanders zijn in de Heere en u vermanen. Dat is tot zegen van de gemeente. Door hen arbeidt God Zelf tot heil van zondaren.
Calvijn merkt bij deze tekst wel op dat de gemeente die arbeiders heeft te erkennen die getrouw zijn. „Het oordeel der gemeente wordt bevolen de ware dienaars te onderscheiden. De ledigen en ongeschikten acht Hij geen eer waardig en toont dat ze die niet waardig zijn".
„Voorwaar opdat iemand onder de behoorlijke dienaars der gemeente gerekend worde, zo moet hij tonen dat hij in de Heere regeert en niets van Hem verscheiden heeft.
Wat is dit anders dan door zuivere leer Christus in zijn stoel zetten, opdat Hij alleen Fleere en Meester zij".
Ja, dat is het doel van alle ambtelijke arbeid: dat Christus in Zijn stoel zit. Hij de ereplaats en wij aan Zijn gezegende voeten. Dat is de zaligheid: Christus alles en wij niets.
Liefde bewezen
„E11 acht hen zeer veel in liefde". Flet één is een gevolg van het ander. Worden de ambtsdragers erkend, dan volgt daaruit hoogachting en respect. En dat alles uit liefde. Niet maar gedwongen, uit 'een zeker plichtsbesef hen erkennen, maar ook hen liefhebben en met liefde tegemoet treden. In liefde, dat wil zeggen, het achten van de ambtsdragers komt op uit en vindt zijn kracht in de liefde. En dan niet zomaar een beetje. Nee, zeer veel, staat er. De apostel gebruikt een krachtig woord. Die liefde tot hen die de gemeente dienen is van het grootste belang. „Want gelijk de leer des Evangelies liefelijk is, alzo betaamt het ook haar dienaars lief te hebben" (Calvijn). Het hangt met elkaar samen. Liefde tot hen die voorgaan en dienen in het Woord is vrucht van de liefde tot God en tot de Heere Jezus Christus. W T aar we door de dienst der mensen tot de Heere gebracht mochten worden, daar hebben we de Fleere lief gekregen, maar ook zij die in Zijn dienst staan. Dat is een wisselwerking. Dan begrijpen we het oude profetenwoord: Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen die het goede boodschapt, die de vrede doet horen". Dat heeft niets te maken met een zgn. „domineesgeloof". Dat is maar een tijdgeloof. Zolang jojada hogepriester was, vreesde koning Joas God. Maar toen Jojada wegviel, viel ook het geloof en de liefde tot God bij Joas weg. Nee, het zeer veel in liefde achten van hen die in de dienst des Heeren staan, komt op uit het waarachtig geloof. De voeten zijn liefelijk vanwege de boodschap. De boodschapper ontvangt liefde uit wederliefde tot de Heere die hem zond en zendt. Daarom staat er achter „om huns werks wil". Dus niet om hun persoon. Omdat het zo'n „lieve man" is. Nee, vanwege hun werk. Dus ook nog niet eens vanwege een zegen die werd ontvangen. Hun werk: „samenvatting van al hun zorgen en werkzaamheden als één geheel; om het heilig karakter, de moeilijkheid, het gewicht van hun ambtswerk..." (Lindeboom). En wat is het werk van de ambtsdragers? Is het niet „de opbouw van de gemeente, de eeuwige zaligheid der ziel, de wederoprichting der wereld, tenslotte het rijk Gods en Christus" (Calvijn). Als we dat in het oog houden, welk een voornaam werk mogen doen de mannen die de Heere daartoe riep, dan zullen we hen om de grootheid en de voornaamheid van hun werk zeer veel in liefde achten. Hun persoon valt weg, hun gaven vallen weg. Het gaat om hun werk. De zaligheid van de zondaren. Dat is nogal wat. Daarin en daartoe te arbeiden. Dat werk te doen. Wie zijn zaligheid lief geworden is, zal daarom ook zeer veel in liefde achten die tot dat werk geroepen zijn en daarin bezig
zijn. De een met deze gave, de ander met dat talent. Als het werk maar gedaan wordt. Acht ze zeer veel in liefde om huns werks wil. Niet om wie ze zijn in zichzelf. Maar om hun werk.
Daar mankeert het nogal eens aan onder ons. Er wordt meer gelet op uiterlijkheden dan op het eigenlijke werk in de beoordeling van ambtsdragers. De liefde wordt gemeten naar de liefde die al of niet wordt ontvangen. Natuurlijk, van de ambtsdragers staat ook dat ze een voorbeeld moeten zijn in woord, in wandel, in liefde, in de geest, in geloof, in reinheid. Ach, waar dè liefde woont, ik bedoel de liefde Gods in Christus Jezus, daar woont God Zelf en daar worden Zijn dienaren ook zeer veel in liefde geacht om huns, ja om Zijns werks wil. En daar ontbreekt het zo vaak aan. Aan de kennis van die liefde. Die liefde overheerst menigmaal niet. Vandaar de liefdeloosheid van velen. Zo hoort het en zo mag het niet zijn. Het apostolisch vermaan zegt ons: acht hen zeer veel in liefde om huns werks wil. Op dat werk daartoe gelet en laat de persoon dan maar wegvallen. Het gaat om Gods werk onder ons. Dat mag nog doorgang vinden. Dan zal het ook Gods werk in ons worden.
Daar gaat het om. Christus leeft in mij. Als die liefde Gods in ons hart wordt uitgestort en Christus wordt verklaard in ons hart, dan vallen ook mensen weg en dan blijft de Heere en Zijn werk alleen maar over. Dan weet ook de vriend van de Bruidegom zoveel stappen terug te doen, dat hij het samenzijn van Bruid en Bruidegom niet verstoort.
In vrede geleefd
„Zijt vreedzaam onder elkander". Dat Paulus dit moet zeggen, duidt er op dat de situatie in Thessalonica ook weer niet optimaal was. Ook Thessalonica was een gemeente buiten het paradijs, waar kennelijk de splijtzwam wilde gaan woekeren. Of men het nu niet kon aanvaarden dat enkelen uit de gemeente tot een zekere leidinggevende functie waren gekomen of dat het om andere redenen was. Maar in ieder geval leek de vrede en de liefde bedreigd.
Het oorspronkelijke is te lezen zoals door de statenvertaling wordt weer gegeven. Paulus vermaant dan om onder elkaar vrede te houden. Het kan ook gelezen worden in verband met het voorgaande. Houdt vrede met hen namelijk met de ambtsdragers. De leden van de gemeente moeten in een tijd dat ze ver in de minderheid zijn, in een tijd waarin de gemeente aan allerlei dwaling ten prooi kan vallen, zich houden aan hen die leiding geven en met hen in vrede leven. De gemeente mag geen huis worden dat onder elkaar verdeeld is. Dat zal niet bestaan, dan heeft ze geen toekomst. Calvijn verstaat de tekst ook in deze zin.
De duivel is er altijd op uit twist en tweedracht in een gemeente te zaaien, haat te bewerken tussen de herder en het volk, opdat Gods werk daardoor gehinderd worde. Want dat is het gevolg. Waar geen vrede woont, waar geen liefde is, daar woont de Heere niet. Daar zal Hij niet werken. De Geest is een Geest van orde en liefde. Laten we daarom de vermaning maar ter harte nemen: Weest vreedzaam onder elkaar. Om vriend en broed'ren spreek ik nu: de vrede zij en blijv' in u, nooit moet haar nijd of twist verkloeken. „Ongeloof, zelfzucht kweekt twistingen, kenmerk van satan en zijn dienst. De belijders van de Zaligmaker moeten zich kenmerken door geloof, liefde en vreedzaamheid, die liever ongelijk lijdt dan doet". (Lindeboom)
Een gemeente onder het kruis van haar Heere, zou die lust kunnen hebben in onvrede? Als ze mag leven bij het gezicht op een gekruisigde Heere, die om ons de vrede aan te brengen de straf draagt, zouden wij dan in haat en nijd kunnen leven. Maar dat is het maar net. Er wordt vaak zo weinig geleefd in gemeenschap met die Heere. En hoe verder we van Hem afleven, des te meer ruimte komt er voor de werken des duivels. Een jaar ging weer voorbij. Wat bracht het ons? Bracht de arbeid van hen die door de Heere onder ons werden gesteld ons tot bekering des harten, .tot het vrezen van Gods Naam. Daar gaat het om. Een nieuw jaar trad in. Een jaar onzes Heeren. Straks zal er geen tijd meer zijn. Zullen er ook geen ambtsdragers meer zijn, geen kerkgebouwen. Waar zullen wij dan zijn? Binnen of buiten? In het land van de eeuwige vrede of in de plaats van de eeuwige onrust?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's