Op zoek naar de Koning
En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kindeke met Maria, Zijn moeder en nedervallende hebben zij Het aangebeden; , en hun schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken; goud, en wierook en mirre. Matth. 2:11
Het zoeken begonnen
Zie, daar gaan de wijzen het huis van Jozef en Maria in Bethlehem binnen. Hoe komen ze hier toch terecht? Wel, ze zijn op zoek gegaan. Op zoek gegaan naar de Koning. Dat zoeken is begonnen in een ver land. Dat land lag niet alleen ruimtelijk ver van Bethlehem, maar ook geestelijk. Het was immers een heidens land. In dat verre land heeft de HEERE die mannen opgezocht. Dat is het begin van hun zoeken geweest. De HEERE heeft ze opgezocht in een ver land. Dat is altijd weer het begin van ons zoeken. Ik vond u vertreden in uw bloed en Ik zeide tot u in uw bloed: Leef. Dat zal de verwondering uitmaken van ieder kind van God, dat terug leerde zien. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad.
En wat getuigt dat begin Gods dan ook van Zijn wijsheid en goedheid. De HEERE paste zich geheel bij deze mensen aan. Zij waren wijzen. Ze beoefenden allerlei wetenschappen. Ze hielden zich ook bezig met de sterrenhemel. En op dit hun eigen terrein komt de HEERE hen tegen. Hij laat ter ere van Zijn Zoon een heldere ster aan de hemel stralen. Zo weet de HEERE ons te vinden op ons eigen terrein. Zo te vinden dat we er niet meer onderuit, er niet aan voorbij kunnen.
De wijzen, zij mochten dan ook de ster in verband brengen met een geboren Koning der Joden. Daar kwam het immers op aan. Het ging niet om de ster, het ging om de Koning. Gaat het ons ook om Hem? We kunnen veel bijzonderheden meemaken in ons leven, omkeringen, roepstemmen, wonderlijke leidingen, maar het betekent niets als het ons niet brengt bij de Koning. Op Hem moet het aan in ons leven. De zaligheid ligt niet in de weg, maar in Hem. Hij is het enige en eeuwige fundament onzer zaligheid. Naar Hem zijn de wijzen op zoek gegaan.
Maar hoe hebben de wijzen die ster zo in verband kunnen brengen met de Koning der Joden? Eigenlijk is daar maar één antwoord op. Dat heeft de Heilige Geest voor hen gedaan. Die brengt de dingen altijd in verband met Christus. Die verheerlijkt Christus. Misschien heeft Hij dat onmiddellijk gedaan, misschien heeft Hij daarbij een middel gebruikt, het middel van het Woord, bijv. van een Daniël. Was het Woord over de Christus van hem, die toch ook een wijze was, soms in de kringen der wijzen bewaard gebleven? Wij weten het niet. Wel weten we, dat de Heilige Geest nu het Woord gebruikt van de apostelen en de profeten. Door dat-Woord brengt de Heilige Geest alle dingen in ons leven in verband met Christus. Drijft Hij ons uit ons verre land naar Christus. Bent u ook op weg, op zoek? U wilt toch niet beweren, dat het zonder die Koning ook wel kan? Och nee, beweren zullen we het zo gauw niet als we kerkelijk zijn en godsdienstig, maar hoe ligt het van binnen in ons hart? Buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf!
Het zoeken beproefd
Zo zijn de wijzen in Jeruzalem aangekomen. Maar wat een tegenvaller is dat geweest. Geen feestgedruis, geen mensen, die op hun vraag naar de geboren Koning direct antwoordden: Kom, wij brengen u er direct. Daarentegen een volk en een koning, die wel in de war raken van hun vraag, maar die nergens van weten. Dat maakte het er voor de wijzen niet geloofwaardiger op. Hadden ze zich soms vergist? Als er toch zo'n belangrijke koning was geboren moest toch minstens Herodes er wel van weten. Hebben ze de verschijning van de ster soms verkeerd uitgelegd?
Is dat niet menigmaal de weg van Gods kinderen? We mochten op zoek gaan naar de Koning, maar waar vinden we Hem? De mensen van wie je verwachten zou, dat ze van Hem weten, halen hun schouders op. Raken eigenlijk in de war, als u hen vraagt naar een levende ontmoeting met de Koning. En de aanvechtingen springen zo maar omhoog in je ziel. Is er wel wat van aan, van die Koning? Blij en vol verwachting waren we op weg gegaan. Maar het valt zo tegen. Zouden we maar niet terugkeren?
Intussen is ook deze gang door de HEERE bedoeld. Moesten de wijzen zo niet leren, dat Christus geen Koning zou zijn van aardse, maar van hemelse glorie? En wat moet er bij u en bij mij nog niet allemaal af? We moeten aan zoveel gedachten, inzichten en verwachtingen van onszelf sterven. En toch: wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
De wijzen, ze hebben volhard. De Koning had hun hart gevangen. Hij liet hen niet meer los, daarom konden ze Hem niet meer loslaten. Ze blijven bij hun vraag: Waar is de geboren Koning der Joden? Daarop moet antwoord komen. Er komt antwoord. Vanuit het Woord.
Bethlehem Efratha, daar moet het' zijn. De Schriftgeleerden beseffen: Een bijzondere Koning, dat kan alleen maar de Messias zijn. Herodes niet en zijn kind ook niqt, die vallen onder de categorie: gewoon. Hoe bijzonder ze zichzelf misschien willen voordoen. Echt bijzonder is alleen de Christus, en Die moet in Bethlehem zijn, naar de Schriften. Treffend is dat! Van het bijzondere teken: de ster, komen ze bij het Woord terecht. Zo leidt de HEERE die wijzen in hun zoeken naar Jezus. Naar het Woord. Dat Woord wijst hen de weg naar Bethlehem. Ja, wat blijft het alles vaag en algemeen, als we de tekenen stellen boven het W T oord en het eigenlijk bij die tekenen houden in ons leven. We komen hoogstens tot een vaag gevoel van afhankelijkheid. We beseffen ergens dat het zo niet door kan gaan, maar het heeft geen gehalte en gestalte. We komen er niet verder mee. Het Woord is concreet, het geeft richting. Het verwijst ons naar Christus, het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegdraagt. O, dat we ons toch door het Woord wijzen laten! Wat willen we toch graag iets bijzonders! Maar we moeten er aan gekruisigd worden, we moeten eraan sterven om in alle eenvoud en onderworpenheid het Woord te volgen.
De wijzen ze mochten dat doen, maar toen wachtte hun nieuwe teleurstelling. Er was niemand, die met hen meeging. Dat mocht toch verwacht worden! Dat mocht toch wel helemaal verwacht worden van de geestelijke leiders in Jeruzalem. Ze hebben zelf de weg gewezen, maar ze gingen niet mee. Dode wegwijzers zijn het geweest! Ze handhaafden zich in hun eigengewaande vroomheid. Ze voelden zich te hoog om voor dit Kind te knielen. Wat arm, als we ons zo hoog voelen in onze vroomheid, anderen kunnen we dan de weg wel wijzen, maar we zullen verwerpelijk bevonden worden. Maar wat een beproeving voor de wijzen. Alleen op weg naar Bethlehem. Geen Schriftgeleerde ging mee, niemand van het volk, alleen hadden ze van Herodes de bewering, dat hij ook zou komen om het Kindeke te aanbidden. Wat komen we soms alleen te staan, onbegrijpelijk alleen als we op zoek zijn naar Christus. We hadden verwacht dat er velen op zoek zouden zijn, of velen met ons op zoek zouden gaan, maar we blijven alleen. Anderen blijven achter, versteend in hun eigengemaakte en eigenwillige godsdienst, maar we moeten alleen verder en daarom aangevochten. Zouden we het dan alleen bij het rechte eind hebben?
Maar al moest het dan alleen, de wijzen zijn gegaan van het Jeruzalem van de godsdienst naar het Bethlehem van het geloof. En zie, dan is daar weer de ster. Al zijn ze door de mensen verlaten, de HEERE gaat mee. Hij gaat voor. Dat zien ze aan de ster. Rijk worden ze bemoedigd op de weg van het Woord, op de weg van het geloof. Ja, in die weg doet de HEERE nog Zijn gunst en genade ervaren. Dan moeten we wel een steile en eenzame weg gaan, maar de HEERE gaat mee.
Het zoeken bekroond
Zo zijn de wijzen dan in Bethlehem aangekomen en treden ze in ons tekstwoord het huis van Jozef en Maria binnen. Ze hebben gezocht, ze zijn gekomen en ze mogen nu vinden. En welk een vondst! Zij vinden het Kindeke. Zij vinden Jezus, de Zaligmaker. Jezus zoeken en dan Jezus vinden. Wat is dat rijk! In Hem is immers alles, wat we nodig hebben om welgetroost te leven en te sterven. In Hem is de rust, die mijn hart en geweten elders maar niet kunnen vinden. In Hem is een volkomen verzoening van al onze zonden. In Hem is vrede, gerechtigheid en eeuwig leven. En zij vonden het Kindeke. Hebben wij Hem gevonden? Mocht het voorbije Kerstfeest vindenstijd worden? Wat zult u het dan goed hebben met Hem. Ach, zucht een ander, werd het voor mij maar eens zo goed. Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet. En toch: Gij, die God zoekt in al uw zielsverdriet, houd aan, grijp moed, uw hart zal vrolijk leven.
De wijzen, ze vonden het Kindeke met Maria als de stille getuige van zijn waarachtig mens-zijn. Ja! Hij is vlees geworden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet.
De wijzen, ze hebben Hem gevonden en ze zijn voor Hem gevallen. Dat kan ook niet anders. Dan zijn we niet te hoog en te voornaam meer om voor een Kind te vallen, om voor dit Kind te vallen. Wat kunnen we anders hoog overeind staan in ons vlees. Wij staan op ons standpunt, op ons stuk, maar als we Christus mogen omhelzen door het geloof, leren we vallen, altijd maar weer opnieuw vallen. Vallen voor de hoge God, Die klein werd als een kind. Vallen voor Hem in het wonder, dat Hij zo ver wilde gaan om een zondig en verloren volk genade te bewijzen. Wat zijn we arm en dwaas in ons staan, wat zijn we rijk en gelukkig in het zo vallen voor God in Christus en het alles van Hem verwachten.
Ze zijn nedergevallen en ze hebben Het aangebeden. Ze hebben Het geëerd. Ze hebben Hem de eer gegeven, Die Hem als Koning toekwam. En ze hebben zich in dat eren over Hem verwonderd. Wat hebben we het goed als we ons zo verliezen mogen in de aanbidding en verwondering van Christus. Als Hij wordt verhoogd in de bediening der verzoening en ons hart openvalt voor Hem. Alles wat aan Hem is, dat is gans begeerlijk. Zulk Een is mijn Vriend, zulk Een is mijn Liefste. In Hem is al mijn heil, mijn eer.
Zij hebben Hem aangebeden en hun schatten opengedaan hebbende brachten zij Hem geschenken: goud en wierook en mirre. Dat kan ook al niet anders. Onze schatten gaan open. Een andere Maria zal straks de hals van een zeer dure fles olie zomaar stuk breken en de volle stroom van haar liefde over Hem uitgieten. Barnabas verkoopt zijn akker voor Hem. Zal ik Hem dan niet alles geven? Zal ik dan mijzelf niet in het „zakje" doen, zoals iemand eens opmerkte? Ja, dan mag de HEERE alles hebben. En wat een verdriet dat het vaak nog zo onvolkomen is. Maar Hij zal het Zelf vervullen. Eenmaal zal Gods kind Hem alles mogen geven wat Hem toekomt, de eer en de aanbidding en de dankzegging van nu aan tot in der eeuwigheid.
De wijzen, ze vereren Christus met goud, wierook en mirre. Misschien betekende dat wel helemaal niets en waren het de gewone geschenken voor een koning in het oude oosten. Maar is het niet passend: goud, wierook en mirre? Goud, dat hoort bij een koning. En Hij is toch Koning, een eeuwige Koning. V/ierook hoort bij een priester. En Hij is een Priester, de grote Hogepriester, Die door de hemel is doorgegaan. En mirre, dat is de zalf waarmee Hij gezalfd is tot onze hoogste Profeet en Leraar. Ja, dat komt Hem toe, of die wijzen dat nu geweten hebben of niet. Het zijn geschenken, die bij Hem passen. Die leren Gods kinderen Hem geven. De Heilige Geest geeft hen daar smaak voor. Geen roof meer in het brandoffer. Een werk in der waarheid. Een levende, heilige en Gode welbehaaglijke offerande. Hem tot een welriekende reuk. Christus is dat waard. Christus is alles waard.
Gij heDt mijn weeklacht en geschrei Veranderd in een blijde rei; Mijn zak ontbonden en mij weer Met vreugd' omgord, opdat mijn eer Niet zwijg'; zo klim Uw lof naar boven: Mijn God, U zal ik eeuwig loven.
A.
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's