Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De onwankelbare belijdenis der hoop

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De onwankelbare belijdenis der hoop

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(9)

Hoop als wapenrusting

Behoort de hoop als pelgrimsstaf tot de Onmisbare bagage op de geestelijke pelgrimage, zo dienen we wel te weten dat de tocht door dit leven voert door de onherbergzame oorden, waar de vijand niet slaapt. De levende hoop heeft niets te maken met drijven en dobberen over de levenszee in de gedachte: ij kómen er wel. Het heden heet „het strijdperk van dit leven". De hoop behoort daarom ook tot de uitrusting van de strijdende kerk. Paulus brengt ons op die gedachte als hij aan de gemeente van Thessalonica schrijft: aar wij die des daags zijn, Iaat ons nuchteren zijn, aangedaan hebbende het borstwapen des geloofs en der liefde, en tot een helm de hoop der zaligheid. (1 Thess. 5:8).

Terloops mag ik er de lezer wel even op wijzen dat we hier geloof, hoop en liefde weer dicht bij elkaar vinden. Ze zijn zó tot een geestelijke eenheid verbonden dat we gerust kunnen stellen, dat waar het geloof begint te wankelen, ook het vuur der hoop gaat doven en de liefde verbleekt. Ook het omgekeerde is waar. Hoe sterker het geloof is, des te brandender de hoop en des te inniger de liefde. Zo houden ze naar de Schrift elkaar vast in onafscheidelijk verband. Pas als we déze samenhang goed in de gaten houden, heeft het alle zin om over de hoop als een onderdeel van de totale wapenrusting Gods te spreken. Wie aan een wapenrusting denkt komt vanzelf op de gedachte van strijd. Het leven van een christen is krijgsdienst." Zo wil de apostel dan, dat wij ernstig bereid en opgericht zijn om te wederstaan... en hij wil leren dat der christenen leven is als een gedurige krijg" (Calvijn).

Wie op de geestelijke pelgrimage is, is tegelijk op het oorlogspad. Niet dat hij de strijd zoekt, maar ze wordt hem eenvoudigweg aangedaan en wel door drie verklaarde doodsvijanden, die het op zijn ondergang gemunt hebben, namelijk de duivel, de wereld en ons eigen vlees. De christen is een aangevochten christen, en daarom is de hoop een aangevochten hoop, net zo goed als het geloof een dikwijls fel bestreden geloof is. We moeten nooit vergeten dat we met de hoop in het héden verkeren.

Terwijl Boven ons de stad wacht die fundamenten heeft, is het leven voor de hopende christen een strijd op aarde (Job). De wereld is geen verlaten vlakte, maar

het krioelt er van vijanden. Het heden is en wordt gekleurd door de zwarte duisternis van beproeving en tegenspoed. Het is ook de tijd dat Gods kinderen gekeurd worden in de smeltkroes der ellende. Het pure „zijn", het naakte bestaan op zichzelf genomen kan ons soms zo moedeloos maken. Gods kinderen zijn tenslotte ook nog een keer mensen, echte mensen van vlees en bloed. Uitroepen met aan de wanhoop grenzende angst komt u bij de heiligen in de Schrift herhaaldelijk tegen. Zie Elia zitten onder de jeneverstruik in de woestijn en hoor hem zuchten: et is genoeg, neem nu Heere mijn ziel... (1 Kon. 19 : 4).

Profeten en dichters, apostelen en martelaren hebben zich de hopeloosheid van het heden niet van het lijf kunnen houden. Wie nooit heeft gebeden: ijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven, zal er ook w f el nooit achter komen wat het is om in de geestelijke worsteling de roem onzer hoop tot het einde toe te behouden (Hebr. 3 : 6).

Beproeving en verdrukking zijn vaak het middel in Gods hand om de hoop te laten opbloeien in het hart. Dan is het dikwijls zo dat de verdrukking de helm der hoop vaster op ons hoofd drukt. Aan de rand van de wanhoop roept Job uit: l zou Hij mij doden, dan zal ik nog op Hem hopen (job 13 : 15).

Tot een helm de hoop der zaligheid. Let goed op het woord zaligheid. Daardoor wordt de hoop van een christen nader en nadrukkelijk bepaald. Het is niet zomaar een hoopje die wij koesteren, het is evenmin een uitsluitend binnenwereldlijke aangelegenheid zoals men ons vandaag wil voorhouden. Het is hoop der zaligheid, en wel van die zaligheid die de strijder voor ogen staat. De zaligheid die bestaan zal in de uiteindelijke overwinning, doet ons alle dagen van onze strijd hopen. Die hoop straalt als een licht in de duisternis van dit leven. Vanuit de eeuwige toekomst wordt de hoop gesterkt. Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, Hij is de menigvuldige verlossing mijns aangezichts en mijn God. Zo houdt de hoop het hoofd boven water. Leeft uit de rente van het kapitaal als erfenis in de hemel bewaard voor u. Dan ontkennen we niet, maar verstaan juist ten diepste de betekenis van het woord: , die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid(l), die bereid is om geopenbaard te worden in de laatste tijd (1 Petr. 1 : 5).

Zeker, de hoop der zaligheid zal eens in vervulling gaan. Maar levend uit de hoop hoeven we niet te zeggen: dan pas. Het gaat er om of we nü troost hebben van hetgeen ons straks in volle mate zal geschonken worden. En dat dit zo is weten allen die in de verdrukking hopen. Hoe konden anders Paulus en Silas zingen in de binnenste kerker, in het hol van de leeuw? Dat hebben zij gekund omdat ze iets van het geheim verstonden dat Gods kinderen, voordat zij het weten door „zien" het vast en zeker weten door „hopen". Zij houden niet de moed er in, maar zij roemen in de hoop.

Het is die hoop die ons, liggend in de diepten, opvoert tot ongekende hoogten. Wij vinden het al een hele prestatie als we niet tegen Gods wegen in verzet komen, niet opstandig worden, niet verbitterd raken. Wij beschouwen een zekere verzoening met ons lot als onderwerping aan God. Ik haast me om erbij te zeggen dat ook stil en onderworpen vertrouwen als-gave Gods in het leven der gelovigen gekend wordt. Mijn leven en mijn lot overgeven in Gods Vaderhanden is ook eis en gave van genade. Maar het is dan ook heel wat anders dan berusting, je schikken in je lot, een zich neerleggen bij het onvermijdelijke. Ik zou wel wensen dat men op dit punt wat duidelijker onderscheide en wat minder oppervlakkig was. Toch is leven uit de hoop méér dan de door genade ontvangen kinderlijke onderwerping. W 7 ie de hoop als helm der zaligheid neemt — en die kunnen we alleen biddend nemen — blijft niet in het negatieve steken, maar komt positief te staan tegenover God in een wereld waar hij — naar het woord van Jezus — verdrukking zal hebben. Zó positief dat die hoop ons leidt niet alleen maar tot het aanvaarden van, maar tot het roemen in de verdrukking. Niet stil en gelaten, maar ook dat andere komt er clan bij: „Ik roem in mijn God, ik juich in Zijn trouw, De Rots mijner ziel, w r aar 'k eeuwig op bouw."

Ik hoop, lezers, dat we in die wonderlijke band ons één weten, met heel de strijdende kerk. Hun hoop is door Paulus vertolkt toen hij aan de Romeinen schreef: En niet alleen staan wij en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods, met het licht van de hoop der zaligheid in het oog. Niet alleen vestigen we onze hoop op de zaligheid die wacht, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt. En de lijdzaamheid bevinding, (beproefde en dies waarachtig bevonden genade Gods) en de bevinding hoop; en de hoop beschaamt niet omdat de liefde Gods in onze harten is uitgestort, door de Heilige Geest, Die ons is gegeven. Hier liggen diepte en hoogte vlak bij elkaar. De hoop doet roemen in de verdrukking, leert danken voor de verdrukking. Het moge de wereld en de godsdienst als geheimtaal in de oren klinken. Ja zeker, er wordt door de meest kerkse mensen vaak bitter over gedaan. Woorden als „overdreven", „onnatuurlijk" en „overspannen" liggen vrome lieden vooraan in de mond. Waar de wereld op haar manier soms nog enig respect voor opbrengen kan, wordt door de meest verfijnde godsdienst bespottelijk gemaakt. Zo schoppen zij de hopende christen voor de schenen. Toch zullen ze de helm der hoop ons niet van het hoofd rukken, de roem in de Heere niet verijdelen, de taal van hun geheimenis niet tot zwijgen brengen. Zij die hopen mogen onverwijld doorgaan met roemen: ik ben vervuld met vertroosting; ik ben zeer overvloedig van blijdschap in al onze verdrukkingen. De helm van de hoop der zaligheid is dan toch maar het lichtend uitzicht op Gods verlossing. Dan mag u w r eten wat u aan uw hoop hebt in deze hopeloze wereld vol lijden, verdrukking en benauwing. Want hoe diep de nood, ja zelfs de duivel — denk aan Job, aan Paulus onder de vuistslagen van de engel des satans — ons er door moge slepen, wat heeft hij daar uiteindelijk mee bereikt? Heeft hij met dit alles ook maar één schaap van Christus uit Zijn hand gerukt?

Iemand zegt: „Heeft hij met zijn schennende hand ook maar één keer het eigenlijke werk Gods, in wedergeboorte en bekering, in geloof en hoop, in strijd en voleinding, kunnen verderven of zelfs aanraken? Neen, zijn arm is tekort om bij Gods werk te kunnen komen''.

Wat heeft de duivel bereikt ook als hij als instrument in Gods hand ons levensschip aan zijn helse sleepboot zoekt vast te maken? Dit bereikt hij, dat het anker der hoop nog dieper hecht in het binnenste heiligdom, en dat de duivelsketting breekt. En wilt u deze beeldspraak vanuit de praktijk toegelicht hebben? Welnu, de bewijzen liggen voor het grijpen.

Jesaja zegt: Ik dank U, Heere, dat Gij toornig op mij geweest zijt, maar Uw toorn is afgekeerd en Gij troost mij. Job komt weer boven water met zijn: Ik weet mijn Verlosser leeft. In Psalm 119 wordt gezongen: 't Is goed voor mij verdrukt te zijn geweest. Petrus ligt wel op de zeef van satan, maar daarbij is ook gevoegd het gebed van Christus: Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude. Paulus kan het onder de vuistslagen van satan niet meer uithouden, maar vindt rust in Gods spreken: Mijn genade is u genoeg en mijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Hij vindt rust en komt tot roem, zo zal ik dan veel liever roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone.

Uit dit alles blijkt dat strijden in de hoop ten nauwste verbonden is met lijden. We kunnen gerust stellen dat het lijden zijn bijzondere aanvechtingen voor de hoop met zich meebrengt. Een levende hoop is een strijdende en een lijdende hoop. De hoop brengt kruisdragen met zich mee." De gelovigen moeten hun hele leven door een zee van rampen heen" (Calvijn). Het hopende leven is een leven van kruisdragen achter Christus aan. Het heeft ten doel ons voor te bereiden op de komende heerlijkheid, en te hopen op die dag dat God eens alle tranen van onze ogen zal afwissen. Plet lijden kan een zeer persoonlijk karakter dragen en niemand wordt het bespaard. De weg naar de volkomenheid van het Godsrijk staat onder de wet dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods (Hand. 14 : 22).

Het lijden draagt het stempel van vaderlijke kastijding, en voert Gods kinderen in de gemeenschap met de lijdende Christus. Paulus spreekt in de brief aan de Filippenzen over de gemeenschap van Christus' lijden en het gelijkvormig worden aan zijn dood.

Het lijden is niet zinloos. Ten eerste niet omdat de Heere ons kastijdt tot ons nut, opdat wij de heiligheid van Christus zouden deelachtig worden. In het lijden zit een stuk sterven, maar dan zo dat we temidden van het lijden opgewekt worden met het woord: erblijdt u in de hoop, zijt geduldig in de verdrukking, volhardt in het gebed (Rom. 12 : 12).

Verblijdt u in de hoop. In deze hoop dat

het lijden dienstbaar is om te sterven aan de oude mens en God op deze wijze bezig is om Zijn evenbeeld in ons te herstellen. „Het afsterven van de gelovigen is, om zo te zeggen de schaduw, waaraan hun nieuw-worden zichtbaar wordt" (I. Kievit).

Verblijdt u in de hoop! De Heere doet hopen, hoe het ook moge tegenlopen, dat we er niet slechter maar beter van worden, en meer en meer de gemeenschap met Christus gaan maken. Het lijden heeft een uitwendige en een inwendige kant. Uitwendig in de vorm van kruis en druk. Paulus spreekt over het verdorven worden van de uitwendige mens. Maar dit uitwendig verdorven worden brengt onder de vaderlijke kastijding mee dat we inwendig sterven. Wie de doding van de Heere Jezus in het lichaam omdraagt (2 Kor. 4 : 10) beseft tegelijk dat het sterfelijke van dit leven verslonden wordt. Komt onder die druk terecht bij het inwendig sterven." Christus heeft ons verheven tot de gemeenschap met Hem onder voorwaarde, dat wij deel zouden hebben aan Zijn leven, wanneer wij ons in de wereld laten welgevallen om met Hem te sterven" (Calvijn).

Het lijden is niet zinloos, in de tweede plaats niet omdat het kruis de weg is naar de kroon.

N. Tonge.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De onwankelbare belijdenis der hoop

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's