Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vijfentwintig jaar na de watersnood

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vijfentwintig jaar na de watersnood

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Volgende week zal het vijfentwintig jaar geleden zijn dat de grootste watersnood, die de laatste eeuwen onder ons heeft plaatsgevonden, ons land trof. Nauwelijks hersteld van de zware slagen van de oorlog, trof ons deze ramp, toen in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953 de dijken, de trots van Nederland, doorbraken en grote stukken van ons land door de ziedende golven bedekt werden en daarmee een spoor van dood en vernieling trokken, in het bijzonder op de Zuidhollandse en Zeeuwse eilanden. Toen de berichten van die ramp tot ons begonnen door te dringen, zaten we verslagen terneer. We hadden het immers na de oorlog weer zo goed voor elkaar gekregen, Nederland was herbouw T d en met behulp van Amerika sterker en rijker dan ooit geworden. We konden toen zelfs Amerika weer missen, ja, wat nog veel erger is, we konden God ook best missen. In de oorlogsjaren waren er wel gebeden opgezonden uit de angst en benauwdheid van die verschrikkelijke tijd, maar nu konden we onszelf weer redden, nu konden we het best weer zonder God stellen.

En dan komt onverwacht die grote ramp waardoor duizenden gezinnen dakloos werden en honderden mannen en vrouwen en kinderen het leven verloren doordat ze omkwamen in de kolkende golven. In één ogenblik stortte het trotse gebouw dat we in eigen kracht hadden opgebouwd ineen. En verslagen stonden we erbij, want dit was duidelijk Gods vinger.

Toen we kort na de ramp door bijzondere omstandigheden het eiland Goeree-Overflakkee bezochten en onze geboorteplaats Middelharnis, was het water wel stil geworden, maar het bedekte nog grote delen van het eiland en het stond nog in veel straten van de dorpen. De kadavers van de verdronken beesten lagen nog overal tegen de dijken en langs de wegen. Het was een bijzonder triest beeld, dat nog lang in onze herinnering is gebleven. Maar dat is alles nu voorbij. Wanneer we nu de getroffen eilanden bezoeken kan men niet zoveel sporen meer terugvinden van die grote ramp, die ons land een kwart eeuw geleden trof. Het leven heeft zijn gewone gang hernomen en nog slechts weinigen praten over die verschrikkelijke dagen van de watersnood. Alleen de massagraven op de kerkhoven getuigen er nog van hoeveel mensen toen het leven hebben verloren. En in veler harten knaagt nog het verdriet om familieleden, om ouders en kinderen, om broers en zusters die toen verdronken zijn, verrast als ze waren door het geweld van het water. Men had er immers niet op gerekend. De dijken zouden zeker wel voldoende bescherming bieden tegen de zware storm die op die zaterdag was opgestoken. Maar de dijken hielden het niet. Overal werden er gaten geslagen in de beschermende muren en zo werden velen door de dood verrast.

Ook in die dagen waren er ook in de kerk verschillende theologen, die er niet van wilden weten dat we hier te maken hadden met een gericht en oordeel Gods. Men sprak van een toevallige samenloop van omstandigheden, van een natuurramp die eenmaal plaats moest vinden door de loop der gebeurtenissen. En hoewel deze theologen menigmaal de profeet Amos citeren om hun maatschappij-kritische beschouwingen te onderstrepen, wierp men het woord van die profeet ver weg waar hij zegt: „Zal er een kwaad in de stad zijn dat de Heere niet doet? "

Er is trouwens een duidelijke verharding over ons volk gekomen in de na-oorlogse jaren. En in dit verband willen we die profeet Amos nog weer naar voren halen waar hij in het vierde hoofdstuk opsomt wat er aan rampen en oordelen over Israël is gekomen en die daarbij telkens herhaalt: „Nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de Heere!" En datzelfde kan van ons eigen volk gezegd worden. Er is nog maar een klein deel van ons volk dat de Heere wil dienen en in Zijn wegen wil wandelen. Ons volk is ontstaan als natie in de tijd van de reformatie, toen ons volk goed en bloed geofferd heeft om de Heere te mogen dienen overeenkomstig Zijn Woord. Overheid en volk hielden destijds rekening met God en Zijn Woord. Neen, we willen de vroegere tijden niet verheerlijken alsof toen alles goed was. Maar overheid en volk beseften wel dat alleen een wandel in de wegen des Heeren tot zegen kon leiden. Maar in onze dagen heeft Nederland zich in grote meerderheid van de Heere en Zijn dienst afgekeerd. En in het openbare leven is er niet zoveel meer van te zien dat ons volk eenmaal een gedoopte natie is geweest, waarbij sechts enkelen niet tot een kerk behoorden. Bij het opstellen en handhaven van de wetten houdt men geen rekening meer met de Heere, maar de mens is helemaal in het middelpunt gekomen. Wat de meerderheid van de mensen wil, dat komt in de wet te staan en niet wat de Heere van ons vraagt.

Destijds hebben we nog meegeholpen aan de opvang van mensen uit de getroffen gebieden die tijdelijk ergens moesten worden ondergebracht. Ontroerende verhalen kon men toen horen. Verhalen die de dankbaarheid beklemtoonden, omdat de Heere zo wonderlijk gered en verlost had. Een meisje van twaalf jaar vertelde me hoe ze bij de vlucht voor het water nog even teruggegaan was in huis om haar bijbeltje te pakken. Ze drong er erg op aan dat ik mijn naam zou schrijven in dat bijbeltje omdat ik dominee was. Haar moeder kwam zelfs te hulp, zodat ik voor hun verzoeken bezweken ben. Maar eigenlijk hoorde mijn naam niet in dat bijbeltje. Datvheb ik nog nadrukkelijk gezegd toen ik afscheid van hen nam. Immers in de Bijbel hebben we één Naam tot zaligheid, dat is de naam van de Heere Jezus. Niet een mens, maar Hij moet het middelpunt zijn van ons leven. Toch vond ik het ontroerend dat dit meisje intuitief begreep dat ze zonder Gods Woord niet door het leven kon en dat ze daarom haar leven waagde om haar bijbeltje te halen. Daarin moet ze een voorbeeld zijn voor ons allen. We kunnen immers in dit leven beter alles van deze wereld missen dan dat we de Heere God moeten missen. Maar wat is het erg wanneer we door de oordelen en gerichten heengegaan en uitgered zijn en wanneer we toch weer onbekeerd verder geleefd hebben. Ons volk is door de oorlog en door de watersnood heengegaan: „Nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de Heere."

Dat is wat anders dan we lezen bij de profeet Jesaja: „Want wanneer Uw gerichten op de aarde zijn, zo leren de inwoners der wereld gerechtigheid." Dat geldt echter alleen van hen, die zich tot de Heere wenden met belijdenis van zonde en schuld en met een bede om genade. En die hebben we ook wel gesproken, mensen die juist doorhet oordeel en gericht van de watersnood heen gerechtigheid hebben geleerd, die hebben leren buigen voor Gods heilig recht en die het goedgekeurd hebben. En die van Gods genade hebben leren leven, en die daarom in de voetstappen van de Heere Jezus Christus hebben leren wandelen.

Na vijfentwintig jaar staan we nog weer even stil bij die verschrikkelijke ramp die destijds vooral het zuid-westen van ons land trof. Toch heeft heel ons volk toen meegeleefd en meegeleden. Maar wat is er van overgebleven? Telkens weer merken we op dat Gods gerichten op de aarde zijn, nu eens hier en dan weer daar, oorlogen en geruchten van oorlogen, aardbevingen en pestilentiën. Merken we er op, hebben we er erg in, willen we er ons door laten leren, willen we gerechtigheid leren? Dat zijn

vragen die we als volk en ook ieder persoonlijk onszelf wel mogen stellen nu we herinnerd worden aan één van de bangste dingen die we hebben meegemaakt. En we zouden het woord van de profeet Jeremia aan u willen doorgeven: „O land, land, land, hoort des Heeren Woord!"

En bij het herdenken van de watersnood na vijfentwintg jaar willen we ook hen niet vergeten, die nog verdriet en smart hebben, die het nog steeds moeilijk hebben omdat ze treuren over het verlies van hen die hen lief waren. Maar ook voor hen is er tenslotte maar één weg en één toevlucht en één Naam. Daar mogen we elkaar op wijzen. En Hij heelt de wonden en Hij geneest de smart. En dan kunnen we nog wel eens danken voor de verdrukkingen. Danken voor de gerichten Gods die op de aarde zijn. En met de profeet Jesaja zeggen: „Wij hebben ook in de weg Uwer gerichten, U, o Heere ver: wacht."

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Vijfentwintig jaar na de watersnood

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's