KLEINE KRONIEK
Carnaval
Een lezer heeft me een brief geschreven waarin de vraag voorkomt waarom ik niet over carnaval geschreven heb in mijn rubriek. Nu zou ik daarop kunnen antwoorden dat men niet over alle dingen tegelijk kan schrijven en dat het vieren van carnaval zover buiten ons gezichtsveld ligt, dat het de lezers van ons blad niet zal interesseren omdat immers in reformatorische kringen het carnaval zeer beslist wordt afgewezen. Maar wanneer men dit denkt, dan moet ik u toch een illusie ontnemen. Mijn briefschrijver heeft een gesprek gehad met een ouderling van een kerk van gereformeerde belijdenis en die had er geen enkel bezwaar tegen dat men carnaval vierde, maar dat was voor de bewoners van ons land beneden de grote rivieren, die daarin hun levengevoel konden uiten. Wie zou er bezwaar tegen kunnen maken, aldus deze ouderling, dat mensen zich eens spontaan uitleefden?
Dat hoorde nu eenmaal bij het menselijk bestaan, dat was wel eens noodzakelijk om het leven aan te kunnen. Er waren immers zoveel ernstige dingen in een mensenleven, dat er ook plaats moest zijn voor „de leut en de zotheid" van het carnaval. Alleen had deze broeder ouderling er bezwaar tegen dat men het feest van de „zuidelijken" ook boven de grote rivieren ging brengen. En nu vroeg mijn briefschrijver wat ik daar nu wel van dacht. Hij had overigens ook nog een foto uit een krant geknipt waarop zelfs „ministers" en „andere hoogwaardigheidsbekleders" rondzwierden in een „boevenpak" en „zo hun hoge ambt te grabbelen gooiden". Hoe onze lezer erover denkt die mij de brief heeft geschreven is dus wel duidelijk. En ik vermoed dat hij ook wel weet hoe ik erover denk. Maar hij wil het nog eens bevestigd hebben in ons blad. En bovendien zat hem die verplaatsing van carnaval naar het noorden van ons land ook wat dwars. Het is weer een nieuwe verzoeking voor onze kinderen, die toch al zo gemakkelijk zeggen: Waarom zouden we daar niet aan mee mogen doen? ik kan me helemaal bij mijn briefschrijver aansluiten. De opmerkingen die hij maakt onderschrijf ik volkomen. Carnaval hoort in de levensstijl van een christen niet thuis. Die kent een andere „vrolijkheid", geen vrolijkheid in het vlees, maar vrolijkheid in de Heere. Ik kan het dan ook beslist niet eens zijn met een schrijver in het Hervormd Weekblad van de confessionelen. Hij schrijft over „het zuiden dat carnaval viert". En de mensen uit het zuiden stellen volgens hem vragen aan de „noorderlingen" die uit de calvinistische traditie zijn voortgekomen:
„Ze hebben te maken met de „moed tot echte vrolijkheid", de moed om het leven uitbundig te „vieren" op zijn tijd, de andere omgang met elkaar, waar het carnaval enkele positieve signalen van geeft. Niet dat ik het carnaval voor één en ander model wil laten staan. Het driedaags feest behoort critisch bekeken te worden, waar het zijn eigen leven gaat leven, omgeven door een hele pret-en vermaaksindustrie. Maar het geeft óók voorbeelden te over van een eerlijke bevrijdende vrolijkheid, een samen leven van het leven in zijn volle volheid. Dan is het feest geen verderf en worden vrolijkheid en ernst zijde en keerzijde van dezelfde zaak. „Nooit worden zoveel ernstige gesprekken gevoerd en zoveel bekentenissen gedaan als in de carnavalstijd" — zo schreef Fleinrich Böll eens.
In de zedenleer van het Middeleeuwse tijdvak wordt de „tristitia", de droefheid, als de achtste hoofdzonde genoemd. De theologen hebben haar bepaald om haar te veroordelen. Zij noemen ook de „remedia tristitiae" waartoe men zijn toevlucht moet nemen als men een melancholieke bui heeft. Régine Pernoud zegt in haar boek „Lumière du Moyen Age": „De glans der Middeleeuwen", dat in de geschiedenis der mensheid de Middeleeuwen kunnen gekenschetst als een tijdperk van vreugde. Haar hoofdstuk over de plaats van de Kerk in het Middeleeuwse leven besluit ze met een opmerking van Drieu la Rochelle: „Het is niet ondanks, maar door het Christendom, dat de vreugde om te leven, de vreugde een lichaam te hebben, een ziel in dat lichaam te hebben, kortom de vreugde te bestaan, zich zo overduidelijk aan ons voordoet."
Dat in onze protestantse levensstijl die vreugde van het christen-leven soms in hele gebieden gewoon te weinig naar buiten treedt: niet opbloeien kan uit een door een te eenzijdig „zondebesef" verzuurde bodem, is een gegeven dat om bezinning roept." —
Ik vraag me toch werkelijk af wanneer ik het bovenstaande lees, wat bedoeld wordt met die „vreugde van het christen-leven". Wanneer die zich zou uiten in het carnavalsfeest, dan vraag ik me toch wei af of ik niet een heel andere voorstelling heb van een „christen-leven". Heeft de Heere Jezus niet gezegd dat een christen zijn kruis op zich moet nemen, zichzelf moet verloochenen en Hem moet navolgen? En ik denk aan de berijming van Psalm 4: „Gij hebt m' in 't hart meer vreugd gegeven, dan and'ren smaken in een tijd, als zij door aards geluk verheven, bij koorn en most wellustig leven, in hunne overvloed verblijd."
Evangelieverspreiding in België
In België is een actieve groep christenen bezig met het evangelisatiewerk. Ik heb er behoefte aan om daar eens de aandacht op te vestigen in mijn kroniek. Onlangs heeft men huis aan huis in Vlaanderen het evangelie van Markus verspreid. En nu gaat men het evangelie van Johannes huis aan huis brengen. Een miljoen exemplaren van een speciaal nummer van De Kruisbanier zijn daartoe
gedrukt. Een grote en een grootse operatie om het evangelie van Johannes huis aan huis in Vlaanderen te bezorgen. Ik lees daarover:
„Reeds lang vulde het grote plan hoofden en harten van velen. Het is niet de eerste maal dat een evangelisatienummer op nationale schaal gedrukt en verspreid wordt. Wij noemen hier vooral het Marcus-evangelie op 1.537.000 ex.
Niet alleen ónze hoofden en harten moeten vervuld zijn door deze onderneming, maar ook deze van alle Vlaamse Reformatorische christenen. En het gebeurt! In deze dagen weet ieder in Vlaanderen wat er op stapel staat. Maar dit alles is ook nodig, omdat het grote plan door heel kleine groepen moet uitgevoerd worden. Een kostenuitgave van méér dan 100.000 gld. en een verspreiding in alle provincies is iets dat alle krachten van betrekkelijk kleine groepen vraagt. Daarom dat ook Nederland in deze voorbereiding betrokken wordt. Bovendien zullen ook in Zeeuws-Vlaanderen en andere delen van Nederland oplagen van dit nummer verspreid worden. Ook dit vraagt veel voorbereiding van de Nederlandse broeders en zusters, die zich tot deze taak begeven. En wat zal er veel te doen zijn voor ons blad 'Dc Kruisbanier', dat de verantwoordelijkheid voor het financiële aspect draagt! Wilt u, lezers en lezeressen, kerkelijke gemeenten en evangelisatie-commissies, dit alles in uw voorbede gedenken? " —
Vooraanstaande personen uit de gereformeerde gezindte in Nederland hebben deze aktie hartelijk aanbevolen:
„De arbeid om op 1.000.000 ex. het evangelie van Johannes te drukken en te verspreiden in Vlaanderen werd ons bekend gemaakt. De bedoeling is dat dit Evangelie in tijdschriftvorm wordt gedrukt door het blad 'De Kruisbanier' en dat het volkomen gratis zal bezorgd worden bij alle huizen in Vlaanderen. Wij willen ons geheel achter deze onderneming stellen. Wij willen u vragen om te bidden om de gunst des Heeren en door uw geldelijke steun in rijke mate te helpen voorzien in de onkosten." —
Voor de verspreiding van het miljoen Johannesevangeliën wordt ook hulp uit Nederland gevraagd. Het is een goede zaak dat het evangelie in Vlaanderen wordt verbreid. En het gebed mag wel vermenigvuldigd worden dat de Heere door Zijn Woord en Geest de lezers mag leiden en trekken tot Zijn dienst.
Eerherstel voor ds. Hendrik de Cock
Nu ik nog enige ruimte in mijn kroniek heb wil ik ook nog ingaan op een brief, die handelt over de Afscheiding en in het bijzonder over Hendrik de Cock, die destijds is afgezet als predikant. Die brief ligt al enkele maanden op mijn bureau. De schrijver zegt dat men in de vorige eeuw verkeerd gehandeld heeft tegen de „Afgescheidenen". Niemand zal dit willen ontkennen. En op het verzoek van mijn briefschrijver wil ik graag overnemen wat in het knipsel staat:
„De hervormde synode heeft al in 1947 uitgesproken, dat de Hervormde Kerk in 1834 mis geweest is.
Gelijk wij meedeelden, heeft prof. dr. G. C. van Niftrik in het oktobernummer van Kerk en Theologie ervoor gepleit dat de Hervormde Kerk vanuit de situatie van 1960 alsnog schuld zou belijden ten aanzien van 1834 en 1886 (Afscheiding en Doleantie).
Het hervormd persbureau wijst er nu op, dat de hervormde synode dat, voor wat de Afscheiding betreft, al in 1947 gedaan heeft.
De synode had toen te maken met een verzoek tot posthume rehabilitatie van ds. Hendrik de Cock, ingediend door dr. M. H. van der Valk te Rotterdam, ds. J. Fokkema te Delft, ds. B. Sluiter te Midlum, dr. W. Volger te Amsterdam en mr. W. F. Schokking te Amsterdam en een gelijkluidend schrijven van mr. A. B. Roosjen te Amsterdam.
De synode sprak toen onder meer uit, 'dat in de kerkelijke procedure tegen ds. De Cock ernstige rechterlijke fouten zijn begaan en de toenmalige reglementen uitzonderlijk partijdig zijn gehanteerd, terwijl geen gehoor werd gegeven aan zijn beroep op de Heilige Schrift en de belijdenis der Kerk'.
Verdere citaten uit dit antwoord van de hervormde synode in 1947:
'Met beschaamdheid erkent de generale synode, dat de Hervormde Kerk meermalen gehandeld heeft in strijd met het wezen der kerk van Christus'.
'In gehoorzaamheid des geloofs zoekt zij naar wegen en middelen om ook met deze kerken te komen tot gemeenschappelijk schuldbesef en tot gemeenschappelijke bekering'.
Of met bovenstaande uitspraak het vonnis over Hendrik de Cock expressis verbis ingetrokken is, is er niet duidelijk in te lezen, maar het oordeel over de gang van zaken in 1834, dat in 1947 door de hervormde synode is gegeven mag toch wel gezien worden als een zekere rehabilitatie van deze bij vonnis van Het Provinciaal Kerkbestuur d.d. 20 januari 1835, namens de Algemeene Synode, afgezette getrouwe dienaar des Woords.
Waar wellicht niet iedereen (meer) op de hoogte is van de uitspraak door de generale synode dei-Hervormde Kerk in Nederland, moge deze nog eens in herinnering worden gebracht." —
Hoewel mijn briefschrijver meent dat „de weg van de scheiding" geen oplossing heeft gebracht voor het kerkelijk vraagstuk in Nederland, meent hij toch dat er geen verkeerde voorstelling mag bestaan over de „afgescheidenen". Vandaar dat hij het verzoek heeft gedaan het bovenstaande in ons blad op te nemen. Nu, aan zijn verzoek heb ik graag voldaan.
Kroniekschrijver.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's