Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zicht op Israël

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zicht op Israël

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Het calvinisme wist in Israël het voorbeeld te hebben van het volk Gods en dat was een trekkersvolk op weg naar de toekomst des Heeren. Dat is de achtergrond van de theocratische gedachten van deze tak der Reformatie, die het mensenbestaan in de wereld opnieuw heeft gelegitimeerd van de toekomst uit. Het is wellicht de grootste gave, die de Hervorming aan de mens kon schenken."

Dr. R. B. Evenhuis citeert in zijn boeken „Ook dat was Amsterdam" deze uitspraak van prof. C. W. Mönnich. Inderdaad is met trekkersvolk wel een typering gegeven van de gang van het volk Israël in de geschiedenis. Met Abraham uitgeleid uit Ur. Verplaatst naar Egypte. Uitgeleid naar het beloofde land, maar daar niet dan na veel omzwervingen aangekomen. In ballingschap. Teruggekeerd in het land. Verstrooid onder de volkeren. Verstrooid als as. Is van één volk de gang door de geschiedenis zo treffend als van dit volk?

Wat het verleden betreft is het duidelijk, dat het volk Israël bij uitstek het volk was waarmee God als de God van Abraham, Izak en Jacob optrok. Zó, zoals God met Israël handelde, wilde Hij met geen volkeren handelen. Die moesten Zijn verbondsgeheimen missen. De vraag is: oe gaat God nü verder met dit volk naar de toekomst? Mogen we ook nü niet verwachting hebben als we lezen, dat tien mannen uit de heidenen de slip van een Joodse man zullen grijpen, omdat gezien wordt dat God met hem is (Zach. 8 : 23)?

In het heden

We kunnen over Israël spreken vanuit het bijbels verleden. We kunnen ook over Israël spreken met het oog op de toekomst. Maar tussen verleden en toekomst ligt het heden. Nemen we dit heden in zo breed mogelijke zin — zèg onze eeuw — dan wordt de bijzondere plaats van Israël wel duidelijk gemarkeerd door het bijzondere lijden. Israël heeft het ervaren wat het betekent op de weg te komen van een man, die zich de door de Voorzienigheid verkorene waande om de macht, op z'n minst over het vaste land van Europa, te krijgen. Op die weg past geen volk, waarvan gezegd wordt, dat zij „aangaande de verkiezing" beminden om der vaderen wil zijn. Ligt in de ergernis aangaande die verkiezing niet de wortel van alle antisemitisme? Misschien moet gezegd worden dat in het antisemitisme de tegenpode van de theocratie op het duidelijkst zichtbaar wordt. Is vijandschap tegen Israël niet een onbewuste vijandschap tegen de God van Israël?

Zou intussen ook de staat Israël niet een teken in het heden zijn? Ook al beseffen we dat deze staat ook dóór en dóór seculair is, we mogen niet uitsluiten dat de bijeen vergadering van de Joden uit de volkeren een indrukwekkend teken is in het heden, van God, die opnieuw ruimte maakt voor dit volk.

Petrus Curtenius zegt in een preek, geti-

teld „De bekering der Joden" dat de Joden „het enige volk op de aardbodem zijn, dat na zoveel verstrooiing en ballingschap als een afgezonderde natie staande blijft, zonder vermengd te worden met andere volken."

En Curtenius zegt dan: „Heeft de Heere hen tot hiertoe op zulk een wonderlijke wijze willen behouden, wat kunnen wij anders dan daaruit opmaken of God moet met dit alles iets bijzonders voor hebben." Moest Curtenius nog zeggen „of de bekering van de Joden gepaard zal gaan met een wederbrenging in hun land, dit en andere zaken blijven onzeker" — wij mogen twee eeuwen later zien, dat het volk zijn land in ieder geval weer herkregen heeft. Wij menen dat van christenen solidariteit met de staat Israël mag worden gevraagd. Niet alleen vanwege de zware schuld, die het (christelijke) westen door de eeuwen heen, maar in deze eeuw in het bijzonder, aan Israël heeft gekregen, maar ook omdat de terugkeer van het volk naar het land een bijzondere betekenis zou kunnen hebben, in de gang, die God ook nu en in de toekomst met dit volk wil gaan.

Wij zullen aan Israël niet kunnen goedmaken wat onherstelbaar kapot is gemaakt; en de vervulling van de belofte aan Israël kan langs heel andere wegen gaan dan wij nu vermoeden; maar elke distantie van Israël in zijn huidige gestalte zou kunnen leiden tot een nieuw antisemitisme. Nu de anti-Israël stemmen toenemen, willen wij duidelijk uitspreken dat solidariteit met Israël christelijke eis is.

Met verwachting

In het heden mag met verwachting voor de toekomst van Israël worden geleefd. Wij menen dat we het natuurlijke Israël weer in de Bijbel zullen moeten (herontdekken. Het Woord kwam via Israël tot ons. Het hele Oude Testament is in en rondom dit volk geschreven. De verhalen gaan over het konkrete Israël. De profetieën waren profetieën binnen Israël. Zou Israël dan Nieuw Testamentisch opeens verdwenen zijn? Wij menen dat de Kerk in het verleden teveel op de weg van interpretatie van Israël als het geestelijk Israël is gegaan. In die duiding zit ongetwijfeld een legitiem element. Wat voor het gelovige Israël gold mag nu gelden voor de nieuw-testamentische gemeente. Maar we zullen niet mogen vergeten, dat als Simeon van Christus zingt, hij spreekt over een licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van „Uw volk Israël". Met andere woorden: Israël en de volkeren worden dan samen en apart genoemd.

Welke verwachting?

Wie zal het laatste woord spreken als het gaat om Gods bedoelingen met Israël? Wanneer Paulus daarover spreekt in de hoofdstukken Romeinen 9 — 11, is het als het ware één worsteling voor Gods Aangezicht. „Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre..."

Een doorgaande lijn in de Schrift is, dat

Israël inderdaad het verkoren volk is. Maar niet zodra verheft Israël zich op zijn verkorenheid, met als consequentie verbondsbreking en het dienen van vreemde goden, of God komt met Zijn oordelen en dreigt met verwerping. Zó, dat Jeremia in vertwijfeling vraagt: Hebt Gij dan Juda ganselijk verworpen? " (Jer. 14 : 19). Maar bij God is er ook het nochtans, het toch nog. „Ik ben tot Jeruzalem wedergekeerd met ontfermingen... Want de Heere zal Sion nóg troosten en Hij zal Jeruzalem nóg verkiezen" (Zach. 1 : 16, 17). En zo kan van Jeruzalem toch (nog) worden gezegd dat het zal worden gesteld tot een lof op aarde (Jes. 62).

De verkiezing vindt overigens in Israël telkens een concentratie. De concentratie bij uitstek is er in de Ebed Jahweh, de Knecht des Heeren, de Verkorene bij uitstek, in Israël geboren. En juist omdat die verkiezing in Christus haar centrum, haar concentratie krijgt, zal deze Knecht des Heeren niet losgemaakt mogen worden van het volk Israël en zal het volk Israël niet losgemaakt mogen worden van deze Knecht des Heeren, de verwachte Messias die gekomen is.

Het Nieuwe Testament

Het Nieuwe Testament staat intussen tussen de christenheid en het joodse volk. In het Nieuwe Testament, in de komst van Christus, kreeg de oud-testamentische profetie haar vervulling. We beseffen evenwel dat er in de oud-testamentische profetie een nietvervulde rest is, een niet-vervulde rest óók, die in Israël om vervulling vraagt. Maar het is een hachelijke zaak deze rest al te konkreet te duiden. Spreken we over verwachting voor Israël dan is het beter die nieuwtestamentische gegevens te bezien, die direct op Israël slaan.

Dan moet allereerst gezegd worden dat Israël de gekomen Knecht des Heeren verwerpt. Hij is gekomen tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Israël heeft niet gezien dat de theocratie zich toespitste in de Christocratie, toen Christus namelijk op het kruis de machten te schande maakte, over deze triumfeerde. Zal dan nü de verwerping definitief zijn? We lezen in 1 Thess. 2 : 16 dat Paulus van de Joden zegt: welke ook gedood hebben de Heere Jezus en hun eigen profeten en ons hebben vervolgd... en verhinderen ons te spreken tot de heidenen, dat zij zalig moeten worden... De toorn is over hen gekomen tot het einde."

Maar als die toorn tot het einde inderdaad verstaan zou moeten worden als definitief, is dan de worsteling van Paulus in de Romeinenbrief nog wel te verklaren? Het heil gaat inderdaad naar de heidenen, zelfs door de verharding van Israël, zegt Paulus. Maar op het hoogtepunt van zijn overwegingen zegt Paulus dan toch maar: Ik wil niet dat u deze verborgenheid onbekend zij, dat de verharding voor een deel over Israël is gekomen totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn en alzo zal geheel Israël zalig worden" (Rom. 11 : 25). Zoals het heil van Israël naar de volkeren ging, zo komt het ook weer terug naar Israël, op de wijze

van het geloof in Jezus Christus. „Want de genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk... Want God heeft hen allen onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij hun allen zou barmhartig zijn."

Mogen we niet zeggen dat het „tot het einde" van 1 Thess. 2 verband houdt met het „totdat" uit Rom. 11, zodat we mogen zeggen dat de toorn inderdaad over Israël is gekomen, maar tot het door God bepaalde einde? Zou de sleutel tot het verstaan van Rom. 9 — 11 niet kunnen liggen in het woord — totdat —, alsmede in het woord — verborgenheid — ? („...ik wil niet dat u deze verborgenheid onbekend zij".) Wanneer over verborgenheid (mysterie) gesproken wordt, zou dat dan niet slaan op iets dat om onthulling, om openbaarmaking vraagt? Zou Israël in Rom. 9 — 11 slechts het geestelijk Israël zijn, dan zou immers van geen verborgenheid gesproken behoeven te worden. Want het was in Paulus' dagen openbaar dat heidenen tot geloof kwamen. We beseffen dat hier een moeilijke vraag ligt in het verstaan van Romeinen 9—11, een vraag die zich toespitst op de betekenis van het woord mysterie in de totaliteit van het Nieuwe Testament.

Curtenius zegt dat het hier om het volk Israël, de beminden om der vaderen wil, gaat. Wanneer het tot de Heere bekeerd zal zijn wordt het deksel weggenomen (2 Kor. 3 : 16). Curtenius wijst in dit verband ook op een verrassend sprekende tekst uit Deuteronomium, waar Mozes over het laatste der dagen spreekt en dan tot Israël zegt „dat de Israëlieten in het laatste der dagen tot de Heere hun God zullen wederkeren". Vele teksten uit de profetiëen noemt Curtenius dan, waaraan wij in dit kort bestek niet allemaal aandacht kunnen besteden. Te wijzen is nog slechts op Hos. 3:5 — „Daarna zullen de kinderen Israëls zich bekeren en zoeken de Heere hun God en David (de ware David, de Messias, Davids Zoon en tegenbeeld, zegt Curtenius) hun Koning; en zij zullen vrezende komen tot de Heere en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen." Curtenius kiest dan verder als het gaat om gans Israël voor de letterlijke betekenis: et hele volk. „Want God heeft ze allen onder de gehoorzaamheid besloten, opdat Hij ze allen zou barmhartig zijn."

Van de verborgenheid zegt Curtenius dan verder, dat dit verborgene ook de reden schijnt te zijn waarom men in de Openbaringen aan Johannes geen onderscheiden melding maakt van het zalig worden van gans Israël, dan alleen in die zin, dat zij vervat is onder „de verborgenheid Gods". En dan wijst hij op Openb. 10 .:7, waar gezegd w r ordt dat in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer deze bazuinen zal, de verborgenheid Gods vervuld zal worden, gelijk Hij Zijn dienstknechten de profeten verkondigd heeft. Curtenius laat verder in het midden of bij een bekering van gans Israël er niet één Jood onbekeerd zal blijven, maar de Heere zal wonderen doen als in de dagen dat ze uit Egypte wegtrokken. En we beseffen dat in de bekering van één enkele Jood de trouw Gods aan Israël haar vervulling vindt.

Geen twee wegen

Intussen blijft centraal staan dat verwachting voor Israël nooit een verwachting kan zijn los van de Christus, die al gekomen is. In allerlei stromingen van onze tijd, of het nu chiliastische of judaïstische zijn, loopt het gevaar van twee wegen tot het heil, een weg voor Joden en een weg voor christenen. We hebben echter allen nodig door het bloed van Christus reiniging te vinden.

Paulus spreekt geen onduidelijke taal als hij bij het uiteengaan van de nieuw-testamentische gemeente en de synagoge zegt: „Maar nu is de gerechtigheid Gods openbaar zonder de wet... door het geloof ir Jezus Christus." En zou hij twee wegen vooi het heii hebben gezien, hij zou niet zo geworsteld hebben om het behoud van zijn volk in Romeinen 9—11.

God zal intussen Zelf Zijn geschiedenis met dit volk schrijven. Moge het zijn dat we in een vernieuwing van kerk en Israël beleven de al eerder aangehaalde profetie, dal tien mannen uit de heidenen de slip grijper van een Joodse man. Samengekomen om d( Messias, die al gekomen is.

Dan zullen kerk en Israël optrekken naai de toekomst des Heeren, naar het nieuwt Jeruzalem, waar de eer en heerlijkheid var de volkeren (de heidenen en Israël) zal wor den ingedragen en w 7 aarvan geldt, dat slecht: diegenen daar inkomen, wier namen geschre

ven zijn in het boek van het Leven van het Lam.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1978

Gereformeerd Weekblad | 14 Pagina's

Zicht op Israël

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1978

Gereformeerd Weekblad | 14 Pagina's