Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

En Thomas

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

En Thomas

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Thomas, een van de twaalven, gezegd Didymus, was met hen niet, toen Jezus daar kwam Johannes 20 : 24-27.

Zijn afzondering

Zegt Zijn discipelen en Petrus, had de engel tegen de vrouwen in het graf gezegd. En Petrus! Petrus moest het immers vooral horen, dat Jezus leefde. Boven deze geschiedenis schrijven wij: en Thomas. Ook hij immers ontvangt bijzondere aandacht van Christus. Bijzondere liefdeaandacht.

En Thomas. Opmerkelijk is het, hoe uitvoerig de 'evangelist Johannes hem aanduidt: een van de twaalven, gezegd Didymus. Wellicht zijn er in de kring rond Jezus meer Thomassen geweest. Hij was er een van de twaalven. Hij was een van hen, die bijzonder geroepen waren door Christus. Een nacht lang had Christus verkeerd in gebed, daarna had Hij de twaalven uitgekozen opdat die Zijn Woord zouden verkondigen. Zij mochten behoren tot Zijn discipelkring in engere zin. Alleen Johannes vertelt ons meer van Thomas. Die twee zijn kennelijk nauw verbonden geweest. Ze komen ons beiden ook voor als diepe naturen. Beiden geen mannen, die op de eerste indruk afgingen. Niet opbruisend en spontaan als Petrus. De stroom van hun gemoedsleven vloeide trager, maar schuurde wel dieper de bedding uit. Thomas echter werd daarbij gekenmerkt door een zwaarmoedigheid, waarin hij zich gelaten neer kon leggen bij onoverkomelijke moeilijkheden. Als Jezus naar Judea gaat i.v.m. de ziekte en het sterven van Lazarus, zegt Thomas: Laat ons ook gaan, opdat wij met Hem sterven. Als het niet anders kan, dan moet het maar. Het is toch onvermijdelijk. Zwaarmoedig en gelaten legt Thomas zich bij de feiten neer.

Van deze Thomas nu, lezen we dat hij niet met de discipelen was, toen Jezus daar kwam. Hij wilde kennelijk met zijn verdriet liever alleen zijn. Hij had het wel gezegd: Naar Judea gaan, dat zou voor zijn Meester de dood betekenen. Hij had gelijk gekregen. En het was allemaal nog veel erger geweest, dan hij zich had kunnen voorstellen. Wat een smaad en een schande hadden ze Hem aangedaan. En tenslotte dat kruis, dat schandelijke kruis. En nu was hij zijn Meester kwijt.

Een diep verdriet was in Thomas' hart gezonken. Het lag als een zware steen op zijn ziel. En wat had je er aan om nu bij elkaar te gaan zitten. Dat hielp immers toch niet. Je kon het hoogstens allemaal nog eens ophalen en het verdriet nog erger maken. Thomas bleef maar liever alleen. Thomas kapselde zich helemaal in, in de droefheid van zijn hart. Thomas was onbereikbaar en hij wilde dat eigenlijk zijn ook.

En misschien is daar nog wel een diepe schaamte ook bij gekomen. Want had hij niet gezegd: Wij zullen met Hem sterven. Zwaarmoedig en gelaten had dat geklonken. Maar het had ook gesproken van zijn liefde. Hij wilde immers zijn Meester niet alleen laten. Thomas had niet gezegd: Als U gaat moet U dat zelf weten, wij blijven hier. Nee, hij zou meegaan, hij liet zijn Meester niet alleen. Maar wat was er van terecht gekomen? In de hof waren ze allen gevloden, ook Thomas! Moest Thomas als hij daaraan dacht zich niet diep en diep schamen. Wat was hij zichzelf tegengevallen! En bovenal wat was hij zijn Heere tegengevallen!

Misschien voelen we er iets van aan, hoe het in Thomas' hart gesteld moet zijn geweest. De Heere Jezus kwijt, een smartelijk gemis en daarbij nog een diepe schaamte ook. Immers wat zijn we Hem tegengevallen! Wat hebben we Hem verlaten. Zijn gebod verlaten toen het houden van dat gebod ons geld, onze eer of wat dan ook ging kosten. We kozen de andere w^eg. Misschien hielden we de godsdienstige schijn nog wel op, maar we verlieten onze Meester. En nu Hij ons in het dorre doet wonen, kunnen we onszelf alleen maar beschuldigen.

Zo zonderde Thomas zich af. Petrus, die zelfs zijn Meester verloochende, had toch de kring van discipelen weer opgezocht. Thomas niet. Wat was dat jammer voor Thomas. Door zijn afzondering onthield hij zichzelf de zegen van de eerste Paasdag. Het was jammer voor Thomas, het was ook verkeerd van Thomas. Nooit mogen we ons zo laten meeslepen door onze mismoedigheid en treurigheid, dat we de gemeenschap der heiligen gaan mijden. Zulke afzondering is niet in de weg des HEEREN. Onnodig onthouden we ons dan de vertroostingen Gods.

Door zijn broeders in liefde opgezocht

Met ontroering kunnen we dan verder lezen, hoe de andere discipelen Thomas niet links laten liggen. Ze zoeken hem op. Ze hebben hem gemist in hun samenkomst. De vraag zal geklonken hebben: Waar is Thomas toch.? En als de Paasvreugde hun deel geworden is door de komst van Jezus, willen ze Thomas daarin doen delen. Ze laten hem niet aan zichzelf en aan zijn mismoedigheid over. En zo klinkt de jubelkreet van zijn broeders Thomas tegen: Wij hebben de Heere gezien.

Wat een zegen, als het zo onder ons mag liggen. Dat er in de gemeente een hartelijke verbondenheid is. Dat we elkaar missen. Wat leven we soms langs elkaar heen! Ieder op zichzelf en voor zichzelf, een ander interesseert ons niet. Dat dat in de wereld zo toegaat laat zich verstaan, maar in de gemeente mag dat toch zo nooit zijn. Daarom: missen we elkaar? Vragen we naar elkaar? Zoeken we elkaar op? We mogen elkaar er toch niet voor over hebben. De gemeente zal toch een gemeenschap zijn. We laten elkaar zo gauw liggen. We zeggen: met die kun je toch niet praten, die is zo zwaarmoedig, daar is geen beginnen aan. En dan beginnen we ook maar niet. Maar de apostel zegt toch: Vertroost de kleinmoedigen, ondersteunt de zwakken, zijt lankmoedig jegens allen. Wat een hartelijke broederliefde straalt hier op. Waar liefde woont gebiedt de HEERE Zijn zegen.

Toch blijkt van die zegen eerst nog niet zoveel. Thomas immers heft niet verheugd zijn hoofd omhoog. Zijn ogen lichten niet hoopvol op. Maar somber en haast hard klinkt zijn stem: Indien ik niet zie in Zijn handen het teken der nagelen en mijn vinger steek in het teken der nagelen, en steek mijn handen in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven.

Het blijde woord van de broeders breekt de duisternis in Thomas' hart niet. Dat hart

ligt gebonden in die duisternis. De macht van ongeloof en twijfel regeert. En Thomas kan zichzelf niet uit die macht bevrijden. Het getuigenis van de discipelen is voor hem niet genoeg. Zij mogen dan gezien hebben, hij wil zelf ook zien, dan pas zal hij geloven. Wat een schrijnend getuigenis van twijfel en ongeloof. Daar is niet veel goeds van te zeggen. De Heere zal dat straks niet doen ook. En toch, misschien kunnen we Thomas begrijpen. Was er in zijn hart niet een sterk verlangen naar zijn Meester? O, hij zou wel willen geloven, maar als het dan achteraf toch weer niet waar bleek te zijn? Als het tenslotte toch weer een inbeelding zou blijken? Thomas' twijfel en ongeloof kwamen niet voort uit liefdeloosheid of vijandschap. Zo was dat bij de Farizeeën geweest. Die wilden niet geloven. Thomas zou wel willen geloven, echter hij was maar zo bang voor inbeelding en bedrog. Een diepe honger naar waarheid en waarachtigheid, naar echtheid lag op de bodem van zijn ziel.

Zo kan het toch liggen in een mensenhart! Dat hart schrijnt van verlangen naar Christus en Zijn gerechtigheid. En toch om ons nu daarin te verheugen! Het Woord van Zijn genade was er en is er in ons leven. Maar als we ons eens bedriegen! We kunnen wel blij gaan doen, maar als het tenslotte toch nog één grote schijnvertoning blijkt te zijn geweest. En zo liggen we gebonden terneer. Met een zwaar hart gaan we door het leven. Het woord van Pasen stuit bij ons af op een pantser van zwaarmoedigheid cn ongeloof. En we zijn niet bij machte het te breken.

Wat een schrijnend getuigenis van twijfel en ongeloof. Wel te begrijpen, maar toch niet goed te keuren. En let er dan op hoezeer Thomas daarbij ook gebonden ligt aan zijn eigen ik. Indien ik niet zie. Hij vertrouwt zichzelf meer dan zijn broeders, meer dan hun getuigenis.

Het is zeker goed als we de nadruk leggen op een persoonlijke beleving van het geloof. We kunnen dat niet genoeg doen. Op een ander kunnen we toch niet afgaan. Maar er liggen ook gevaren. We kunnen zó op onszelf gericht zijn, dat we in onszelf verstrikt raken. Dat we onszelf niet meer kwijt raken. Niet meer kwijt kunnen raken en niet kwijt willen raken.

Hebt u dat eigen ik ook nog zo lief? Acht u het zo hoog? U zegt: Als ik mij maar niet bedrieg! Maar bedriegen wij ons zelf dan niet altijd? Wij zijn toch van onze vader, de vader der leugen van den beginne. Wij zijn de waarheid toch niet! Dat is Christus toch, dat is Zijn Woord toch! Laat dat „Indien ik niet" van Thomas u toch ontdekken en beschamen, om uw lieve ik te verliezen aan Hem en aan Zijn Woord.

In zijn ongeloof stelt Thomas zijn voorwaarden: Hij wil zien en voelen. Hij schrijft de Heere de weg voor. Zo zal het moeten en anders gelooft hij, Thomas, niet. Zeker, het waren geen voorwaarden die hij zelf had verzonnen. De Heere Jezus had toch ook aan de discipelen Zijn handen en Zijn zijde laten zien, maar daarom had Thomas het recht nog niet te denken dat de Heere ook met hem zo zou handelen, laat staan dat te eisen. U toch ook niet. U hebt gelezen van Paulus' bekering en nu wilt u het precies zo. Of u hebt gelezen van de weg van Timotheüs, en u denkt: dat past mij wel. Maar wie zijn wij dat wij de HEERE de weg zouden voorschrijven, dat wij eisen, voorwaarden zouden stellen. Wij kunnen toch alleen maar onszelf verfoeien in stof en as.

Wat heeft het ongeloof toch een macht, ja een verblindende macht. We zien niet eens, hoe schandelijk en hoogmoedig we ons eigenlijk gedragen. Hoezeer we onszelf verheffen voor de HEERE. Wij, die toch niet anders dan nietig stof zijn voor Gods aangezicht.

W T eggezakt in de poel mistrouwen, verstrikt in zijn eigen ik en ook hoogmoedig stelt Thomas zo zijn eisen. En hij gaat daarbij steeds verder. Eerst moet hij zien en dan tasten. Eerst tasten met zijn vinger en dan met zijn hele hand. Ja, wat kunnen we dat pad ook aflopen. Steeds verder. Altijd maar nieuwe voorwaarden. Als het het één niet is dan is het het ander wel. De bloedzuiger van het ongeloof, ook die van het vrornc ongeloof zegt: Geef, geef, geef! Hij heeft nooit genoeg.

Wat moet dat antwoord voor Thomas' broeders ontnuchterend zijn geweest, teleurstellend ook. Hoe ze erop gereageerd hebben vermeldt ons Johannes niet. Hebben ze zich mee laten trekken door Thomas' ongeloof? Dat gebeurt zo gemakkelijk immers. Als iemand de domper zet op onze vreugde, dan bezwijken we daar zo gemakkelijk onder. Hébben we ons ook niet bedrogen? Hebben we het ook niet te gemakkelijk geloofd? Reken maar dat de duivel alles doet om onze blijdschap weg te nemen.

Zijn ze aan het redetwisten geslagen, zoals Kohlbrugge veronderstelt? Om zichzelf en hun Paasgeloof te verdedigen? Of hebben ze niets van hun blijde zekerheid afdoende, Thomas opgedragen aan de troon van Gods genade? Dat is misschien nog het beste in zo'n geval. Maar we w r eten het niet, en we laten het maar. De discipelen hebben in ieder geval ervaren dat het geloof zich niet aan laat praten. De HEERE moet er aan te pas komen en Hij komt er ook aan te pas. Dat is het allerrijkste van deze geschiedenis.

Door Jezus in liefde opgezocht

Hoe teleurgesteld de medediscipelen bij Thomas misschien ook zijn weggegaan, ze mogen toch bemerken dat hun blijde woord wat heeft uitgewerkt. Immers hij blijft niet langer thuis. De volgende week zijn ze weer bijeen en dan is Thomas er ook. De cirkel van zijn eigen ik, waarin hij zat opgesloten, is toch al een beetje aan het opengaan. Dat is toch al groot als we merken mogen, dat er ondanks blijvend ongeloof, toch weer nieuwer en sterker verlangen komt naar de gemeenschap der heiligen en naar het Woord. Waar er twee of drie in Zijn Naam vergaderd zijn daar wil Hij immers in het midden zijn. En Hij breekt de band van het ongeloof. Dat kunnen wij niet doen, dat hoeven wij ook niet te doen. Dat doet Hij. En wat is dat groot. Hij wil het doen. Hij wil nog eens apart voor Thomas terugkomen. En Thomas. Ja, ook Thomas krijgt een aparte behandeling.

De Heere Jezus heeft Thomas de vorige keer gemist. Niet alleen maar de discipelen, de Meester zelf! En Hij heeft niet bij zichzelf gedacht: Dan moet Thomas het zelf ook maar weten. Hij heeft zichzelf buiten de weg gesteld. Hij volhardt in zijn ongeloof. Hij moet daar maar eeuwig in omkomen ook. Och, wij hadden niet anders verdiend. Het is alleen maar genade als we zalig worden. En die genade is er bij de HEERE. Ja, bij de HEERE is goedertierenheid en bij Hem is veel verlossing.

De Heere Jezus is de goede Herder. Hij vraagt naar Zijn schapen. Hij zoekt ze op. Ook dat ene schaap dat door eigen ongeloof en eigenzinnigheid in het moeras wantrouwen is terechtgekomen. Hij zoekt het verlorene en het weggedrevene brengt Hij terug, het gebrokene verbindt Hij, het kranke sterkt Hij. Hij weet van die schapen dat ze mensen zijn, zwak van moed en klein van krachten, en bovendien nog eigenwijs en dwaas ook. Maar dat is voor Hem geen verhindering om lief te hebben, om tot het einde toe lief te hebben.

In die allesgevende liefde is Christus gestorven. In diezelfde allesgevende liefde is Hij opgestaan en leeft Hij.

Wat is dat een rijk en heerlijk Paasevangelie. U zucht: Ik ben toch zo'n ongelukkig en onmogelijk mens. Ik met mijn hoogmoedige ongeloof, waar ik mezelf maar niet uit loswerken kan en misschien nog niet eens uit loswerken wil ook. Naar mij zal de HEERE toch wel nooit meer willen omzien. O, maar die conclusie trekt u te gauw. Hij zocht zelfs Thomas op. En Petrus, en Thomas en... Ja, vult u toch uw naam maar in. Het kan, het mag op kosten van deze liefde. Hoor maar van Johannes, hoe Hij opnieuw binnenkomt, apart voor Thomas, extra voor Thomas. Nog zitten de deuren op slot. Maar ook nu laat Hij zich niet buiten sluiten. Niet door houten deuren. Niet door geestelijke deuren van ongeloof. Hij komt, en Hij komt opnieuw met vrede. Ook met vrede voor Thomas.

Schoon 'k arm ben en ellendig, denkt God aan mij bestendig. Gij zijt mijn hulp, mijn kracht, mijn Redder, o mijn God, Bestierder van mijn lot, vertoef niet, hoor mijn klacht.

A.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 april 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

En Thomas

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 april 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's