Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zien en geloven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zien en geloven

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarna zeide Hij tot Thomas: reng uw vinger hier, en zie Mijn handen en breng uw hand en steek ze in Mijn zijde . . . Johannes 20 : 27-29.

Zien

Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die de vrede doet horen. Hier is de opgestane Christus Zelf de vredebode. Zijn komst is met vrede Hij spreekt van vrede omdat Hij vrede is, omdat Hij vrede verwierf: vrede bij God door Zijn bloed. Zijn komst is met vrede voor de discipelen en nu ook in het bijzonder voor Thomas. Hoe lieflijk is Hij hier zoals Hij speciaal voor Thomas terugkomt. Hij heeft Thomas gemist. Juist Thomas die in zwaarmoedig ongeloof het hoofd liet hangen komt Hij vertroosen. Wat is dat volkomen onverdiend. Naar recht moest toch Thomas maar gelaten worden waar hij was: in het moeras wantrouwen. Daar moest hij maar wegzinken, het zou zijn eigen schuld zijn. Maar bij Deze vredebode is genade. Ja, Hij is vol van genade. Dat is Zijn liefelijkheid, dat is Zijn heerlijkheid. En de heerlijkheid van die genade straalt hier hoog op. Hij verbreekt het gekrookte riet niet en blust de rokende vlaswiek niet uit. Zo is Hij nu helemaal, zoals Hij hier verschijnt. Zo is Hij nu voor een arme worstelende tobber. Zo is Hij nu voor een ongelovige Thomas als u bent.

Na Zijn vredegroet richt de Heere Jezus zich in het bijzonder tot Thomas. Hij móét dan maar zien. Hij moet dan maar komen en tasten. Wat blijkt hier allereerst, hoe de Heere Jezus Thomas geen ogenblik uit het oog verloren heeft. Hij was er, toen Thomas vertwijfeld en toch ook hoogmoedig zijn eisen stelde. Hij is er altijd geweest. Ook toen Thomas zich helemaal in zijn mismoedigheid en ongeloof inkapselde, toen hij wegzakte in het moeras van zijn eigen ik, toen was Christus bij Thomas. Hij zag hem, Hij hoorde hem, Hij kende hem.

Wat is dat groot, hoe ver zijn kinderen ook van Hem wegdwalen in eigengekozen wegen, hoe ver ze zich ook laten gaan in wantrouwen en ongeloof, hun Herder ziet hen en brengt hen te Zijner tijd weer terug.

Zijn oog is op hen. Hij slaat hun zielen ga. Thomas wordt dus uitgenodigd om zijn hand in de zijde van Christus te leggen. Het teken dat hij gevraagd heeft, wordt hem gegeven. Ook Gideon mocht dat ervaren. De Geest des HEEREN had Gideon aangetogen. Hij mocht staan in de kracht des Allerhoogsten. En toch, ja en toch was er de worsteling. Toch voelde Gideon zich hulpeloos en machteloos al had hij dan 32000 man tot zijn beschikking. Hoe zou het toch moeten als de HEERE niet met hem was. En zo klemt zich Gideon aan de HEERE vast en vraagt om een teken. Dat was zeker geen blijk van een groot en vast geloof, dat was 't van Thomas evenmin. Daar komt zeker ook veel bij, dat te laken valt. En toch, de HEE-RE beschaamt Zijn ellendigen niet. Hij buigt Zich in Zijn onpeilbare liefde laag neer. Zo laag dat zelfs een Thomas krijgt wat hij vraagt. Kom dan maar, zie dan maar, tast dan maar. Dan worden er tekenen gevraagd en tekenen ontvangen, in de worsteling en de aanvechting van het geloof.

De Joden hadden gevraagd: Wat teken toont Gij ons, dat Gij deze dingen doet. In ongeloof en vijandschap daagden ze Christus uit tot een bewijs. Hij moest maar eens laten zien wie en wat Hij was. Die vraag wordt afgewezen. Er blijft hun niet anders over dan de prediking van Christus de kracht Gods en de wijsheid Gods. Zo moeten wij ook maar niet al te gemakkelijk en al te vlot de HEERE om tekenen vragen. We zouden Hem immers kunnen verzoeken.

Gods kind kan in zwakheid en aanvechting een teken vragen, maar komt daar toch altijd ook met schaamte onderuit. Moet altijd belijden: Och HEERE wie ben ik toch, dat ik U niet geloofd heb op Uw Woord. Nooit zult u zich dan op uw tekenen kunnen verheffen of er wat bijzonders mee kunnen worden. De HEERE blijft alleen over in Zijn onbegrijpelijke goedheid.

Die goedheid straalt van Christus af zoals Hij hier Thomas uitnodigt om dan maar te komen. Echter Zijn goedheid is niet zonder ernst. Zijn liefde niet zonder heiligheid. Hoor maar, hoe hij Thomas toch ook vermaant: En wees niet ongelovig, maar gelovig. Christus' liefde verzwijgt de dingen niet.

Ze is niet versluierend, maar ontdekkend. Wij willen nog wel eens denken, dat liefde betekent er altijd maar over zwijgen, er maar niet over praten. Maar heeft dat niet meer met slapheid dan met liefde te maken? Hebben we er soms de moeite niet voor over. Christus doet niet net alsof er niets aan de hand is geweest. Dat doet Hij nooit. Hij stelt de zonden aan de orde. Maar zo geneest Hij dan ook. In de ontdekking draagt Hij, redt en zegent Hij. Hij is het immers Zelf die vermaant. Hij, Die de zonde gedragen heeft op het vloekhout der schande. Hij verheft zich niet hoogmoedig boven de zonde, ook niet boven de zonde van het ongeloof. Hij heeft die immers op Golgotha bedekt en verzoend. Zo vermaant Hij Thomas, zo vermaant Hij u en mij. En wees niet ongelovig. De Heere Jezus verzwijgt Thomas' zonde niet. Hij praat haar ook niet goed. Wij willen dat soms proberen. Vooral ook met de zonde van het ongeloof. We willen dan wegschuilen achter onze onmacht. En die onmacht is er in het leven van Gods kinderen, maar nooit als een excuus, wel als schuld en als oorzaak van diep verdriet.

Christus vermaant Thomas vanwege zijn ongeloof. En niet slechts omdat hij dit of dat niet geloofde, maar vanwege zijn ongelovige houding, zijn ongelovige gezindheid. Inplaats van die innerlijke afgeslotenheid moet er openheid komen, overgave. Hij moet gelovig zijn. Hij moet zelf geen bepalingen stellen, maar zich laten bepalen, afhankelijk als een kind. Het gelovig gemoed is immers een afhankelijk en open gemoed. Een gemoed, dat open staat naar God toe en naar Zijn Woord toe. Het ongeloof trekt ons leven dicht, het sluit ons leven op in onze eigen gezichtskring. En of die gezichtskring dan goddeloos of godsdienstig is maakt eigenlijk niet zoveel uit. Het geloof breekt ons hart en leven open naar de wijde ruimte van God en van Zijn Christus. Christus vermaant daartoe Thomas.

Dat mag Hij doen. Niet omdat Thomas nu zelf dat gelovig zijn zal kunnen opbrengen. Hij zal de gebondenheid van zijn bestaan

niet breken. Hij heft de zwaartekracht, die zijn hart naar beneden trekt niet op. Dat ondervond u toch wel, die de HEERE vreest? En toch kan Christus Thomas vermanen tot geloof, omdat Hij zelf geeft wat Hij beveelt. Hij, Die hier tegenwoordig is in Zijn wondervolle genade en liefde: Hij beveelt. En Zijn Woord breekt de ban in Thomas' leven. Zo mag ook Gods dienaar vanuit de prediking van Christus het bevel tot geloof doen uitgaan. Niet omdat die arme zondaar nu zelf geloven moet. Waar dat gesuggereerd wordt is de prediking arm en krachteloos. Maar omdat de prediking van Christus onder de belofte staat van Zijn tegenwoordigheid door de Geest. De genade wordt door de vermaningen van het Evangelie meegedeeld. Wat is dat groot. Wij worden niet op ons zelf teruggeworpen. Wij worden geworpen op die God, Die roept en die het ook doet.

Geloven

Christus' woord breekt de ban in Thomas' leven. We geloven niet dat Thomas nog getast heeft. Hij roept het alleen maar uit: Mijn Heere en mijn God. Dat kon het woord van de discipelen niet teweeg brengen. Dat kon Thomas zelf niet opbrengen, dat doet nu het woord van Christus. Het woord van Christus' liefde. En wat valt het dan heerlijk open. We denken aan Jakob, die in Bethel op zijn knieën valt en het uitroept: Dit is niet dan een huis Gods, dit is de poort des hemels. Ja, dan mag het onder de bediening van Christus ervaren worden: En zij zagen niemand dan Jezus alleen. De banden geslaakt. De nevels opgeklaard. Omringd met vrolijke gezangen van bevrijding. De zondelast weggenomen, geworpen in de zee der eeuwige vergetelheid. En de stamelende belijdenis: Mijn Heere en mijn God.

Thomas valt met zijn belijdenis helemaal weg in Christus. Van zijn eisen is niets meer overgebleven. Van dat hele eigen ik van Thomas is niets meer overgebleven. Hij heeft alleen maar Zijn Heere over. Zijn Heere. Ja, dat is Christus. Thomas onderwerpt zich met deze belijdenis gans en al aan de Heere Jezus. Hij is Zijn Heere. Niemand anders wil Hij dienen en liefhebben, want niemand anders heeft zoveel macht als Hij. En boven alles: niemand anders heeft zo een macht als Hij. Zijn macht is immers een macht van liefde. Liefde zelfs voor een ongelovige Thomas. Mijn Heere en mijn God. Ja, dan gaat zijn belijdenis zelfs verder dan tot nog toe van een van dc discipelen. Mijn God. Gij zijt mijn God, U zal ik loven. Gij zijt bekleed met goddelijke majesteit. Gij hebt immers de macht van de dood ontbonden. Gij hebt getriomfeerd over hel en graf. Gij zijt de eeuwig levende, die leeft ook voor mij.

Ook voor mij mag Thomas belijden. Mijn Heere en mijn God. Thomas mag hier , , mijnen". Wat kunnen we daar een strijd en worsteling mee hebben. Is het wel voor mij? Zou Hij ook wel mijn Heere en mijn God willen zijn? Ik ben het toch niet waardig. Een natuurlijk mens stapt met een redenering over deze worsteling heen. Maar Gods kind ligt er in gebonden. We begeren niet anders, maar zijn we het niet onwaardig! En toch. Hij wil die band verbreken door de levende bediening van Zijn Woord. Daar wint Christus het arme zondaarshart in en neemt het mee, vervoerd door Zijn liefde. Dan kan het ook niet anders meer. Dan moet het er uit! Mijn Heere en mijn God. Of het mag of niet is onze zaak niet meer. Dat is Zijn zaak geworden. En Hij heeft alles volbracht. Hij heeft een volkomen gerechtigheid aangebracht. Daarom verwacht de HEERE in al uw klachten, in al uw strijd. Hij zal de ziel van Zijn tortelduif niet overgeven, en de hoop van Zijn ellendigen niet vergeten.

Niet zien en toch geloven

Het: laatste woord is niet aan Thomas. Het is aan Christus. Hij neemt dat woord om zalig te spreken degenen die niet zullen gezien en nochtans zullen hebben geloofd.

Wat is dat groot: De Heere Jezus ziet verder dan Thomas. Hij weet van de eeuwen kerkgeschiedenis, die te komen staan. Als straks de 40 dagen van Zijn verschijningen voorbij zullen zijn dan zal Hij verhoogd worden aan de rechterhand Zijns Vaders. Dan zal Hij niet meer verschijnen, althans niet meer zoals nu. Maar ook dan zal er een kerk zijn, een volk van gelovigen. In Zijn hogepriesterlijk gebed had Hij al voor hen gebeden: Ik bid u niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen, die door hun woord in Mij geloven zullen. Dat zal immers hun gang zijn. Door het woord van apostelen en profeten in Hem geloven en daarin zullen ze zalig zijn. Dat geloof is een bewijs der zaken, die men niet ziet. Het hangt aan Gods mond. En Gods mond is het woord, dat zich goddelijk en majesteitelijk verheft boven alles wat voor handen is. En door de Geest trekt dat Woord en geloof mee en doet leven uit het nochtans. Niet gezien hebben en nochtans geloofd. Wat zitten we vaak verstrikt in dat zien! We willen zien, dat God leeft. We willen zien dat Zijn Woord waar is. We willen de resultaten ervan waarnemen in de wereld, in de ge meente in ons eigen leven. We willen zien ervaren, gevoelen, maar zo vinden we de zaligheid nooit. Er blijft de onrust, de kramp, de spanning van de eisen die wij stellen. En laten we vooral op onze hoede zijn, dat we geen gronden gaan zoeken in gezichten, gestalten en gevoelens. Zalig zijn ze die niet gezien hebben en nochtans geloofd. Dan gaat het door de dood heen. Het was nacht voor Abraham, toen de HEERE zei: Ga heen, neem uw zoon Izak en offer hem. Nochtans mocht hij geloven op hoop tegen hoop. De HEERE kon van Zijn Woord toch niet af. Niet zien en toch geloven. Dat is je ziel en zaligheid neerleggen op het woord en de belofte Gods met dc psalmdichter: HEERE op Uw Woord heb ik gehoopt, maak mij niet beschaamd.

Zalig zijn ze, zegt de Heere Jezus. Niet dat dat altijd zo ervaren wordt. Wat een spanning immers en ons hart wil altijd maar weer aan de verkeerde kant beginnen. En toch zalig, want vol van vreugde. In Hem mag Gods Kerk, hoewel Hem niet ziende, zich verheugen met een onuitsprekelijke vreugde. En toch zalig, want vol van vrede en vol van hoop. Zalig, omdat de hoop niet beschaamt. Daar wordt hier het beginsel van gesmaakt, ja, gesmaakt maar dan op het geloof. En daar wordt straks de volheid van gevonden. Het geloven wordt aanschouwen. De bedekselen vallen dan weg. Wij zullen Hem zien gelijk Hij is. Uw ogen zullen de Koning zien in Zijn schoonheid. De schaduwen zullen volkomen vlieden. Nu nog niet zien en toch geloven. Straks volkomen zien en eeuwig loven. Daarom mag nu de Kerk ook het lied van hoop en verlangen zingen:

Maar, blij vooruitzicht dat mij streelt, ik zal ontwaakt, Uw lof ontvouwen, U in gerechtigheid aanschouwen, verzadigd met Uw godd'lijk beeld.

A.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Zien en geloven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's