Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nehemia's smeekgebed

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nehemia's smeekgebed

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Och IIEERE, laat toch Uw oor opmerkende zijn op het gebed Uws knechts, en op het gebed Uwer knechten, die lust hebben Uw Naam te vrezen; en doe het toch Uw knecht heden wel gelukken, en geef hem barmhartigheid voor het aangezicht van deze man. Nehemia 1 : 11.

Hoe Nehemia tot zijn gebed kwam

Het zijn donkere tijden waarin het Bijbelboek Nehemia ons verplaatst. Het is 445 jaar voor Christus' geboorte. De heidense koningen van Perzië beheersen bijna geheel de toenmalige bekende wereld. Arthahsasta bezet in deze jaren de troon. Niet een man van een vast en hoogstaand karakter, maar van willekeur en wispelturigheid, zeer beïnvloedbaar door vrouwen en gunstelingen. Voor het volk des HEEREN is het de tijd na de ballingschap. Wel mocht dat volk onder de Perzische koningen een zeker herstel vinden, maar er was nog zoveel over van de breuk der dochter Sions. We lezen ervan in ons teksgedeelte.

In het twintigste jaar van koning Arthahsasta komt een gezelschap uit Juda te Susan, de Perzische zomerresidentie aan. Daar is ook Nehemia. Hij is de schenker van de koning, een hoog en eervol ambt. Hij hoort van het gezelschap en informeert naarstig naar de toestanden in Jeruzalem.

Kennelijk is hij ondanks zijn hoge ambt zijn volk niet vergeten. Dat had zo licht gekund! Hoe vaak komt het niet voor, dat mensen, hoog in eer en staat verheven worden en hun afkomst van vrome godzalige ouders vergeten.

Zo is het echter met Nehemia niet. De liefde tot zijn volk brandt in zijn hart. Hebben wij ook zo'n hartelijke liefde en belangstelling voor het volk en de kerk des HEE-REN? ^

Het is geen moedgevend antwoord, dat Nehemia van Hanani, de leider van het gezelschap, krijgt. Het volk is in grote ellende en versmaadheid. En het ergste van alles is: de muur en de poorten van Jeruzalem liggen nog steeds verwoest. Ongeveer 13 jaar geleden had Ezra toestemming gekregen van de koning om naar Jeruzalem terug te keren. Hij had veel mogen doen voor het geestelijke herstel van Israël. Maar zijn pogingen tot opbouw van Jeruzalems muur zijn mislukt. We lezen ervan in Ezra 4. Rehum, de kanselier had zodra hij er iets van merkte, een verdachtmakende brief geschreven naar de koning die onmiddellijk een streng bevel deed uitgaan, dat de muur nooit mocht worden hersteld. Sinds die tijd lag de muur nog steeds verwoest.

Dit treurige bericht grijpt Nehemia hevig aan. Hij kon zijn werk niet meer doen, zo is hij er van onder de indruk. „Ik zat neder en weende en bedreef rouw; en ik was vastende en biddende voor het aangezicht van de God des hemels", schrijft hij er zelf van. Nu zou iemand kunnen vragen: „Waarom maakt Nehemia zich zo druk. Is die muur dan van zo groot belang? " Wel, die muur is wel degelijk van belang. Hij is er om Jeruzalem te verdedigen en te beschermen. Achter de muur vonden de stadsbewoners veiligheid voor hun leven. Die muur was echter bovenal van belang voor de geestelijke veiligheid van het volk. Zolang Jeruzalem daar maar open en bloot lag voor een ieder, was het gevaar van vermenging veel groter, dan wanneer er een muur om de stad zou zijn. Ten diepste gaat het bij de herbouw van de muur om de bewaring en de verdediging van de zuivere dienst des HEEREN. Alles vermengde zich in die dagen, Grieken, Perzen en Romeinen en met de volken vermengden zich hun goden. Maar dat mocht met Israël nooit gebeuren, dat mocht met de God van Israël nooit gebeuren.

Daarom die muur en daarom de grote verslagenheid van Nehemia over het verval daarvan. Zou er vandaag aan de dag ook geen plaats zijn voor een dergelijke gemoedsgesteldheid? Het gevaar van vermenging is niet minder groot. Groter in ieder geval dan het wel eens geweest is. Hoe vaak hoor je niet beweren, dat het wat de godsdienst betreft eigenlijk toch allemaal op hetzelfde neerkomt. En hoe is het met de muur van de kerk? En met de wachters op Sions muren? Zouden we ook maar niet wenen en rouwen? Wat is de verslagenheid van Nehemia diep en groot. Wij klagen ook nog wel eens over het verval der kerk. We spreken er gewichtig en ernstig over, maar we eten er geen boterham minder om, we laten er niets voor staan. Nehemia laat er alles voor staan. Hij is er zo van onder de indruk, dat hij niet werken en niet eten kan. Hij kan alleen maar rouwen en klagen. Zijn nood klagen voor het aangezicht Gods.

Worden ze onder ons gevonden? Mensen, die over Sions breuk in het verborgene de HEERE zoeken. Die met de klacht daarover geen indruk willen maken bij mensen, maar die in verbrokenheid voor de HEERE brengen. Zo doet Nehemia en hij doet dat vastend, als uiting van rouw en verslagenheid. Er kunnen toch tijden zijn in het leven, dat eten en drinken en werken op de tweede plaats komen. Voor Nehemia weegt op dit moment alleen maar dat Jeruzalem verbroken ligt, haar muren vervallen en haar poorten verbrand.

De inhoud van Nehemia's gebed

1) In ootmoed belijden

Nehemia bidt dan een aangrijpend gebed. Eerst noemt hij de Naam des HEEREN. Zijn verbondsnaam, waarop hij straks pleiten zal. Die verbonds-God is echter tegelijkertijd ook een grote en vreselijke God, de God des hemels. Daar heeft Nehemia wat van geleerd in Gods oordelen over Israël. Voordat we al te gemoedelijk en al te gemakkelijk met de HEERE omgaan, hebben we te beseffen dat Hij heilig is en geducht.

Daarom buigt Nehemia zich voor Hem ook diep in het stof met de belijdenis van zonde en schuld. Dat het volk in grote ellende en versmaadheid is, is alleen maar recht. Nehemia kan de FIEERE daarin alleen maar billfjken.

Zo zal het toch leven in iedere waarachtige bidder. Die zal met ootmoed smekend komen. We kunnen ten diepste de HEERE alleen maar gelijk geven, als Hij niet naar ons om ziet. Wat menen we anders een rechten te hebben! God heeft het ons maar te geven en als we niet op onze wenken worden bediend, dan denken we het volste recht te hebben Hem af te zweren. Aldus de dwaasheid en de hoogmoed van

ons vlees! Nehemia echter beseft: We hebben het verdiend, dat er nooit meer naar ons wordt omgezien.

En dan is het opmerkelijk, dat hij zichzelf niet vrijspreekt. Hij heeft het maar niet alleen over de zonden van het volk, ook over zijn zonden! Ook ik en mijns vaders huis, wij hebben gezondigd. Hij sluit zichzelf erbij in. Wij willen het nog wel eens over de kerk hebben en over de kerkmensen. Watdoen die allemaal niet verkeerd. Verschrikkelijk! En heimelijk denken we erbij: Waren ze allemaal maar zoals ik. Nehemia echter belijdt: „Ik heb het er niet beter afgebracht."

Wat rijk toch als een mens zich zo met de gemeente in de schuld mag stellen voor-God. Wat een heerlijke blijk van genade. Genade maakt immers klein. Genade leert toch ook de ander uitnemender te achten dan zichzelf.

Zo mag Nehemia zich vernederen voor zijn God. Daar begint het nu altijd. Bent u er ook begonnen? Het is geen gemakkelijke plaats voor ons vlees, het is wel een goede plaats. Het is de plaats waar Gods genade wordt gevonden. In het dal der ootmoed bloeit de mirte.

2) In nederigheid, pleiten

Toch laat Nehemia de HEERE in zijn gebed niet los. Hij zou Hem wel moeten loslaten vanwege zijn zonde en de zonde van het volk, maar het kan niet. En zo klemt hij zich pleitend aan het Woord en het verbond Gods vast. Nehemia haalt in zijn gebed aan de woorden uit Deut. 30, niet letterlijk, maar wel naar de inhoud. De HEERE had toch alles door de mond van Mozes al gesproken. Het oordeel van de ballingschap was lang te voren voorzegd, maar ook dat het volk zich tot de HEERE zou bekeren en dat Hij dan opnieuw Zich over Zijn volk zou ontfermen. Israël was immers Zijn volk. De HEERE had ze toch door Zijn sterke arm verlost uit de slavernij van Egypte. Hij had dat volk Zich toch ten eigendom verkoren! De voornaamste pleitgrond van Nehemia ligt in de genadige verkiezing Gods. In de vrije gunst, waarmee Hij Zich eeuwig over hen bewoog. Dat is het laatste en het diepste. Met verdiensten van het volk kan hij niets beginnen. Hun trouw was alleen maar ontrouw gebleken. Maar de HEERE had ze toch ook niet verkoren om iets in hen zelf. Het was bij Hem toch alleen maar geweest verkiezende liefde, genade. En juist daarom kan en mag Nehemia nu hopen. Diezelfde verkiezende liefde is er toch nog. De HEERE is immers getrouw. Indien wij ontrouw zijn, God is getrouw. Zo nadert hij nederig pleitend tot de God des eeds en de God des verbonds: Ze zijn toch Uw knechten en Uw volk!

Wat ligt hier een rijke pleitgrond voor Gods Kerk. Wie zalig werd van eigen geloof en eigen deugd houdt tenslotte niets over. Maar wie zalig mocht worden uit Gods eeuwig welbehagen in de Heere Jezus Christus, die houdt altijd nog genade over. Dan zegt de HEERE: Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, ofschoon deze vergate, zo zal Ik u toch niet vergeten. Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd; uw muren zijn steeds voor Mij." Dan mogen we de HEERE herinneren aan Zijn genade, die vastligt in dat verbond, dat van geen wankelen weet. Wie van genade leerde leven, mag altijd weer pleiten op die genade en zal altijd ook weer genade vinden om geholpen te worden ter bekwamer tijd.

Behalve deze pleitgrond is er nog iets. Dat komt op de tweede plaats, maar het is er wel. De HEERE had door Mozes gesproken, dat het volk zich zou bekeren en dat Hij dan Zich ontfermen zou. Bij het begin van zijn gebed heeft Nehemia de HEERE genoemd de God, Die de goedertierenheid houdt die, die Hem liefhebben. Nu dat mocht er nu toch zijn. Neen, het kan nooit Nehemia's voornaamste pleitgrond zijn, want er mankeert nog van alles aan, maar toch: Er is toch de lust om Gods Naam te vrezen in zijn leven en in het leven van de anderen, die met hem de HEERE aanriepen om het behoud van Israël. Let er op hoe bescheiden Nehemia zich hier uitdrukt in vers 11. Hij durft niet te zeggen, dat ze de Naam des HEEREN vrezen. Wel mag hij spreken van de begeerte daartoe. En dan liggen er toch de beloften Gods!

Toen het volk de afgoden nahoereerde, hoefde het niet te rekenen op de hulp en de gunst des HEEREN, maar nu mocht het toch pleiten op de belofte dat de HEERE gedenken wil, die Hem vrezen. Neen, dan is er geen sprake van dat er wat te verdienen zou zijn voor Gods aangezicht, maar mag er gepleit worden op Gods eigen Woord en genade. We gaan dan onszelf niet verheffen, dat wij zo bekeerd zijn en zo vroom en daarom wel recht hebben op Gods gunst, maar van uit de liefde tot Gods Woord en wet vragen we nederig of de HEERE ons gedenken wil.

3) In eerbiedig vragen

Na zijn belijdenis en pleiten op het Woord des HEEREN, komt Nehemia tenslotte met zijn vraag naar voren. Dat komt helemaal aan het eind. Wij hebben onze vragen vaak voorop staan. We vallen met de deur in huis bij de HEERE. Nehemia wacht tot het laatste en brengt dan eerbiedig zijn zaak onder de aandacht des HEEREN. Hij is van plan om naar de koning te gaan en te vragen of hij naar Jeruzalem mag om daar orde op zaken te stellen. Hij beseft daarbij goed dat 't erg van belang is hoe dat zal vallen bij de koning. Veel heeft Nehemia daarin tegen. Immers de koning had de herbouw van de muur laten stopzetten, daarop zou hij toch niet zo maar terugkomen. Het Joodse volk stond immers als een opstandig volk bekend. Toch wil Nehemia proberen wat bij de koning gedaan te krijgen. Daarbij vertrouwt hij niet op zichzelf en zijn eigen handigheid. Hij bidt eerbiedig of de HEERE hem barmhartigheid wil geven voor het aangezicht van de koning. De HEERE neigt immers dc harten van de koningen als waterbeken. Als Hij meekomt, dan kan alles. Van de zegen des HEEREN is alles afhankelijk. Nehemia kan en wil niets beginnen zonder dat hij de HEERE heeft gezocht. Wij ook niet? Er zijn zoveel dingen, die we zelf denken te kunnen. Wc menen de HEERE niet nodig te hebben. De oprechte vreze Gods maakt ons in alles van Hem afhankelijk in het kleine en het grote en leert Hem in alles nodig hebben.

Zo brengt Nehemia dan eerbiedig zijn verlangen voor de troon van Gods genade tot behoud van Israël, tot eer van Gods eigen Naam.

Gods offers zijn een gans verbroken geest, Door schuldbesef getroffen en verslagen; Dit offer kan alleen Uw heilig oog behagen; 't Is nooit, o God, van U veracht geweest. Doe Sion wel, laat om mijn zware val Uw goedheid niet van zijne burg'ren wijken; Bouw Salem op, laat nooit zijn muur en wal, Door Uwe straf voor 's vijands macht

[bezwijken.

A.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Nehemia's smeekgebed

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's