Geloof en bevinding
„Mijn prille jeugd heb ik doorgebracht in een goed rechtzinnige gemeente — zoals mijn vader dat noemde — waar een predikant stond die recht in de leer was. Lateizijn we naar een andere plaats verhuisd en over de dominé die daar stond was mijn vader minder goed te spreken. Hij was wei modern in zijn preek, bracht zowat de hele krant op de preekstoel, maar als jongeren zeiden we dat we die thuis ook wel konden lezen. Later raakte ik wat van de kerk af. Want de rechtzinnige leer alleen had me ergens ook niet veel gedaan. En de krant ben ik inderdaad thuis gaan lezen. Er kwam een grote verandering toen ik onverwacht weer een kerkdienst bij moest wonen. Een oom van me was gestorven. Mijn vader had hem altijd „zwaar" genoemd. Hij heeft aan de rechtzinnigheid niet genoeg, zei hij dan. Overigens waren ze wel goed met elkaar. En toen hij gestorven was ging onze hele familie mee om „de rouw in de kerk te "brengen". U zult als predikant wel begrijpen wat daarmee bedoeld wordt. Toen hoorde ik voor het eerst een „bonder" preken. Eigenlijk was dat thuis bij ons een „vies" woord. Dat woord „bonder" werd altijd wat verachtelijk uitgesproken. „Bonders" dat waren dominees aan de zelfkant van de kerk, die beter naar buiten gewipt konden worden. Ze waren eigenlijk niet hervormd, want ze spraken niet alleen van „geloof", maar ook van „bevinding". En de reformatie — zo zei mijn vader altijd — had ons geleerd dat we „alleen door het geloof rechtvaardig voor God zijn". Daar hoeft geen bevinding meer bij te pas te komen. Maar ik heb die preek van toen nooit meer kunnen vergeten. Tot clan was het eigenlijk vanzelfsprekend voor me geweest dat ik wel in de hemel zou komen. Ik ging wel niet meer naar de kerk, maar het zat toch ook niet in het kerkgaan. De Heere Jezus had toch alles voor ons volbracht cn wanneer we dat maar geloofden was het immers goed. Die morgen echter kreeg het woord „zondaar" een heel andere klank voor me dan voorheen. Ik voelde dat het om mij ging in die preek en dat ik die zondaar was. Ik voelde iets van mijn grote schuld. En het woord „geloof" kreeg ook een heel andere betekenis voor me, want ik voelde dat mijn „geloof" dat het allemaal wel goed zat omdat de Heere Jezus alles gedaan had, maar aan de buitenkant van mijn leven zat en dat het geen geloof was „met het hart". Sindsdien ben ik een prediking gaan zoeken — want van toenaf ging ik weer naar de kerk — die het geloof als een werk Van de Heilige Geest beklemtoonde, als een hartezaak ook, als iets dat werkelijk deel uitmaakte van je leven. Ik voelde dat de prediking mijn hart moest raken. Geloof gaat wel niet buiten je verstand om, maar het is tenslotte toch een hartezaak. Maar hoe komt het nu dat er zoveel predikanten zijn die weliswaar rechtzinnig zijn in de leer, maar die niet spreken over het werk van de Heilige Geest. Ik krijg wel eens de indruk dat ze ons niet alleen willen bewegen tot het geloof, zoals Paulus het uitdrukt, maar dat ze ook menen dat we uit onszelf wel kunnen geloven. Misschien heb ik het helemaal mis, maar ik denk wel eens: maakt u de eis tot geloof niet
tot een soort wet, die we moeten volbrengen waardoor we rechtvaardig zijn voor God, zodat het toch ons eigen werk is. Maar wanneer ik dan met zo'n dominé praat — dat heb ik enkele keren geprobeerd, maar het is me niet erg goed gelukt om tot een werkelijk gesprek te komen — dan wordt dit beslist ontkend en dan wordt wel gesteld dat het geloof een werk is van de Heilige Geest, maar ik merk er zo weinig van in de prediking en het werk van de Heilige Geest functioneert daar zo weinig in. Voor mij is de vraag of bij het geloof de bevinding niet moet komen...? "
We hebben dit brede citaat uit deze brief doorgegeven, omdat hier inderdaad belangrijke dingen worden aangeroerd. Toch willen we duidelijk terstond de verkeerde gedachte wegnemen, alsof er bij het „geloof" iets extra's moet komen, dat wc dan „bevinding" noemen. Waarachtig levend geloof, waardoor we met Christus in een nauwe levensgemeenschap staan, is tegelijk bevinding. De bevinding hoort als 't ware bij het wezen van het geloof. Zonder te willen zeggen dat geloof en bevinding samenvallen, zullen we het nauwe verband tussen deze twee nooit mogen loslaten.
Maar we willen allereerst ingaan op de prediking. In de prediking moet dc eis des geloofs duidelijk naar voren komen. Die prediking moet natuurlijk prediking van het Woord zijn. Het volle V/oorcl Gods moet gepredikt worden, de ellende van de mens dient duidelijk getekend te worden, het werk van verlossing cn verzoening door het bloed van Christus Jezus moet aan de gemeente zo worden voorgesteld, dat ze het Lam Gods gaat zien dat de zonde der wereld wegneemt. En de roep tot bekering en tot een wandel in heiligmaking mag niet achterwege blijven. Daarbij hebben we niet te vergeten dat in de prediking het werk van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest aan de orde gesteld dient te worden overeenkomstig de Schriften. Niet de krant hoort op de preekstoel, maar het Woord Gods. En dat verwacht men tenslotte ook van een dominé. Prof. Quispei vertelt ergens: „Amsterdam, een stad die meer ontkerstend is dan Moskou. Maar in Amsterdam hebben zich vooral onder kinderen van buitenkerkelijke mensen, groepen gevormd, die zich intens interesseren voor Oosterse mystiek, Zen, het Tibetaanse dodenboek e.a. Enige jaren geleden, toen het kerstfeest naderde, zeiden deze jonge mensen tegen elkaar: „Nu wordt het kerstfeest, nu moeten we toch ook eens een dominee uitnodigen." Zij nodigden toen een Amsterdamse dominee uit, van het bekende soort, die de bekende preek hield: Biafra, Vietnam en dergelijke dingen meer. Na afloop waren deze jonge mensen diep teleurgesteld en zeiden tegen hem: „Dominee, wat u daar zei, dat wisten we al, want we zijn hier allemaal links, maar van een dominee verwachten we toch nog iets anders te horen."
Dat laatste is natuurlijk helemaal waar. Een dominee staat in dienst van zijn Zender. Hij moet een ambassadeur van Christus zijn, hij moet de boodschap van 't evangelie overbrengen aan de mensen, aan jong en oud. Hij heeft het Woord Gods neer te leggen en te verklaren onder de mensen. En wanneer hij dat niet doet is hij een valse leraar, waarnaar men niet moet horen. Het volle Woord Gods dient verkondigd te worden, ellende cn verlossing en dankbaarheid dient gepredikt te worden, om in de lijn van de Catechismus te blijven. Het werk van de Drieenige God moet uitgedragen worden in de gehele wereld en aan alle volkeren. Daarbij willen we niet vergeten dat wij wel kunnen planten en natmaken, maar dat God de wasdom geven moet.
Het werk van de Heilige Geest is onmisbaar. En dat werk gaat door, zoals ook de prediking door moet gaan. Want het geloof wordt niet alleen gewerkt door de Heilige Geest in onze harten, maar we moeten ook opgroeien in het geloof. De band die ons aan Christus bindt, die band des geloofs, moet aangehaald worden, moet verstevigd worden. We moeten steeds meer en steeds beter leren, dat wij in onszelf slechts ellendige zondaren zijn, maar dat in Christus een volkomen verzoening en vergeving te vinden
is, zodat we aan de ene kant wel moeten klagen dat we zulke ellendige mensen zijn — ik ellendig mens, wie zal me toch verlossen van het lichaam dezes doods. Terwijl we aan de andere kant van vreugde opspringen in Hem, Die alles volbracht heeft, die een volkomen Zaligmaker is, Wiens bloed reinigt van alle zonde — ik dank God door Jezus Christus, mijn Heere!
De grote reformator Calvijn omschrijft het geloof aldus: „Het is een vaste en zekere kennis van Gods welwillendheid jegens ons, welke gegrond op de waarheid van Zijn genadige belofte in Christus, door de Heilige Geest aan ons verstand wordt geopenbaard en in ons hart wordt verzegeld." Geloven is niet een zaak van verstandelijk aannemen alleen, maar het is vooral ook een zaak van het hart. Want de kennis des geloofs is een geestelijke kennis. En die kennis kan ons hart verblijden en verheugen, kan ons een grote blijdschap geven, kan ons van vreugde doen opspringen in de Heere, kan ons zo nauw verbonden doen zijn met Christus, dat er haast geen woorden voor te vinden zijn om het goed uit te drukken.
Nu behoeven we niet allemaal dezelfde „bevindingen" te hebben, maar wanneer we echt door een waar geloof met Christus verbonden zijn, kan het toch niet anders dan dat we Zijn aanwezigheid ervaren, Zijn liefde en Zijn trouw ondervinden en dat we al onze vreugde en al onze blijdschap in Hem hebben, omdat we voor tijd en eeuwigheid in Hem geborgen zijn. Theodorus a Brakel vertelt in een samenspraak tussen „vader" en „zoon" — Ds. A. Moerkerken haalt het ergens aan — welke geestelijke oefeningen hij genieten mocht wanneer hij zich nauw verbonden wist met de Heere:
„Op een andere tijd wederom is 't mij gebeurd, dat ik zeer vurig dag en nacht zocht om Gods genade meerder te genieten en Hem vuriger te dienen; en op zekere nacht, eer ik te bedde ging Hem alzo vurig gezocht hebbende ging ik te bedde, en als ik sliep kwam mij in 't zin de plaatse: Hij kusse mij met de kusse Zijns monds, en terstond gevoelde ik daar meteen bij in mijn harte en ziele, dat mijn liefste mij kusse met de kusse Zijner liefde en dat met zulke kracht en levendigheid mijne ziele doordringende ende met zulken zoeten gevoelen en Hemelsche vreugde, met zulken zoeten gerustheid en blijdschap en gevoelen van zijne liefde, en met zulken klaren gezigte der ziele alsof ik bij mijn God en Bruidegom Christus was en of ik Hem klaar zag met mijn ligchamelijke ogen, dat het niet te verhalen is hoe Goddelijk dat het was, en ik was terstond wakker met zulken Goddelijken wakkermakinge en gevoelen van die genade, met een vrolijke ziele zoo opgetogen; ende alzoo bleef ik die nacht, de volgende dag en nog langer; ik wandelde vrolijk met mijn God en mijne droefheid was verdwenen; maar allengskens verminderde het wederom: dit hebbe ik met woorden zoo wat gezocht uit te drukken, doch zij verdonkeren het maar, naar dat het waarlijk was..."
Natuurlijk hebben we te waken dat we niet in de strikken van een vals mysticisme vallen. Die gevaren zijn inderdaad aanwezig, wanneer we de Schriften loslaten, wanneer we menen zelf iets te zijn, wanneer we van onszelf iets verwachten. Maar daar waar we geleerd hebben van onze zonde en schuld en daar waar we vergeving en verzoening gevonden hebben in het bloed van de Heere Jezus Christus, waar we door een waar geloof Hem ingelijfd zijn, leven we van Zijn genade, en zullen we ook ondervinden hoe goed de Heere is voor een slecht mens. Daarbij zal de ware gelovige nooit vergeten dat het Gods genade is in Christus Jezus en dat we niets in onszelf, maar alles in Christus hebben.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1978
Gereformeerd Weekblad | 11 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1978
Gereformeerd Weekblad | 11 Pagina's