Het wonder van de liefde
Het antwoord op Gods liefde
(7)
Nu wij gezien hebben dat de kennis derliefde die uit God is, niet alleen geopenbaard is in Christus, maar ook gekend wordt in het geloof, dat de Heilige Geest in ons hart werkt, vraagt die liefde Gods om een antwoord. Dat antwoord ligt in de gave van Gods liefde, in de uitgestorte liefde Gods al opgesloten. Er is geen sprake van een wettisch moeten liefhebben, maar de liefde wékt liefde, wederliefde wel te verstaan. We hoorden dat liefde gemeenschapsoefening is met God. Tweerichting-verkeer. We kennen allen dat prachtige woord uit de Johannes-brief: Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. God heeft ons eerst liefgehad, maar als iemand dat „ons" op zichzelf mag betrekken, dan weet u dat Gods liefde wat nalaat. Hèt antwoord op Gods liefde is wederliefde, spontaan, hartelijk en ongedwongen. Over dat „wij hebben Hem lief" willen wij nu gaan nadenken. Wederliefde als antwoord op de liefde Gods.
Van nature is er bij ons geen liefde, niet ten aanzien van God, noch ten aanzien van onze naaste. God evenwel, die Liefde is, handhaaft Zijn gebod. Gij zult God liefhebben boven alles en uw naaste als uzelf. Dat is het recht van Zijn liefde. Door God niet lief te hebben onthouden wij Hem waar Hij recht op heeft, ja erger, wij stellen er haat voor in de plaats. In ons hart leeft vijandschap tegen God en de naaste.
Hoe is het nu mogelijk dat zo'n mens als (7) u en ik God en de naaste weer lief gaan hebben? Dat is het wonder van de liefde Gods. Ongevraagd schenkt God Zijn liefde aan vijanden. Een liefde die alle tegenstand overwint, een liefde die de kloof dempt, een liefde die het mensenhart vol maakt, zó vol, dat de mond er van overloopt. Wij hebben Hem lief. Zodra de liefde Gods ook maar in ons hart begint te druppelen ontstaat er liefdesverkeer. De trekkende liefde Gods zorgt er voor dat we de band met de wereld, de zonde en de binding aan ons eigen ik doorsnijden. Jezus spreekt over een haten van zijn eigen leven. Gods zoekende liefde wekt liefde in het hart om de Heere te zoeken. Ook al verschijnt die liefde Gods aanvankelijk nog voor een groot deel in de ontdekkende en ontblotende werking van Woord en Geest, waardoor verbrijzeling onder Gods Wet en verslagenheid over de zonde geleerd wordt, dan heeft de liefde Gods zoveel kracht dat we naar Hèm vragen met ons ganse hart. God stelt Zich voor in de beloften van het evangelie als genadig en rechtvaardig en barmhartig. De verloren zoon maakte van de liefde van zijn vader een pleitgrond. Hij zei: ik zal opstaan en
tot mijn vader gaan. Vader, het noemen van die naam alleen al bewijst dat Hij crediet had op de liefde van de vader, zijn vader, Gods liefde wordt dan tot pleitgrond voor het gebed. Hier bespeuren we al iets van wederliefde, beroepen we ons op Gods liefde. Wie zich op Gods liefde
beroept, doet dat met berouw. Hoe had ik U lief moeten hebben, maar ik deed niet anders dan U haten, Heere, God van barmhartigheid, groot van waarheid en eindeloos goed. U hebt gezegd: Al waren uw zonden als scharlaken, Ik zal ze maken als witte wol; al waren ze rood als karmozijn, ze zullen winter worden dan de sneeuw.
Gods beloften die in Christus Jezus ja en amen zijn, wekken de liefde op. Naar Gods liefde begerig en van Gods liefde niet langer afkerig te zijn, dan heeft ons de liefde Gods op de een of andere manier toch gegrepen. Is het smeken om genade niet een smeken om liefde?
God neemt het heus wel van u aan als u naast de berouwvolle Petrus neerknielt en belijdt: eere, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb. Dan zegt Jezus niet tegen hem: at moet je nu maar eens waar gaan maken. Dat heeft Christus Zelf waar gemaakt toen Hij Petrus aankeek met een blik vol liefde waaronder het hart van deze discipel brak. Zó brak dat Jezus het kon genezen. Wat God in Zijn liefde waarmaakt is geen namaak. Bovendien kan men zeggen dat door het gebed de gemeenschapsoefening der liefde tot God in stand gehouden wordt. Zodra het gebed verslapt, kwijnt het leven der liefde. De wederliefde staat dan als een verdorde en verschrompelde plant op de akker, op sterven na dood. Gedurende ons hele leven kan de Bruidsbede niet wijken: et mij als een zegel op uw hart, en als een zegel op uw arm (Hooglied 8:6).
De wederliefde moet van gegeef leven, leven van: omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. Dat eerste is niet alleen voorheen, maar telkens moet de Heere de Eerste zijn, wil ook de Eerste zijn. Het liefdegebed kan niet ontbreken in het leven des geloofs. Als de Bruid bidt om de gemeenschap der liefde, dan vertolkt zij hoe zij in die liefde bewaard en bevestigd wenst te blijven. Zij motiveert haar bede met er op te wijzen: want de liefde is sterk als de dood, en haar ijver hard als het graf. Haar kolen zijn vurige kolen, vlammen des Heeren. Vele wateren zouden die liefde niet kunnen uitblussen; ja, de rivieren zouden ze niet verdrinken; al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem ten enenmale verachten.
Sterk als de dood is de liefde, hard als het graf is haar ijver. Dat zijn heel sterke beelden, die willen zeggen dat gelijk de dood en het graf nooit hun prooi loslaten, zomin laat de liefde los wat zij ooit heeft vastgegrepen. Dit beeld voor de huwelijksliefde gaat helemaal op voor de liefde tussen Christus en Zijn gemeente. Liefde verlangt naar liefde, bidt om liefde, vermaakt zich in de liefde. Zo is het met Christus en de gemeente. Hij is de Eerste die liefheeft, de Eeuwige, die vrijwillig liefheeft, die de Zijnen zoekt en in hun harten de liefde uitstort. En het is genade alleen wanneer Zijn schoonheid uitstraalt in hen. „Het is ook genade, wanneer in Zijn kerk, de bruid Zijn genegenheid gaande maakt tot haar." (prof. L. H. van der Meiden). Hoe maakt dan de Bruid de genegenheid van haar Bruidegom gaande? Door biddend in het geloof zich op Zijn liefde te beroepen. Dat gaat niet ten koste van de spontaniteit van de liefde Gods, waar we reeds eerder op gewezen hebben. Gods liefde wordt niet bewogen door haar voorwerp. Ik doe het niet om uwentwil, o huis Israëls, het zij u bekend — als wil de Heere zeggen, dat weet u toch wel — maar om mijns groten Naams wil. God wordt door Zijn eigen liefde bewogen om lief te hebben. Het liefde-zijn van God is het geheim van Zijn liefhebben.
Om het spontane van de liefde Gods nog eens naar voren te halen wijs ik u op een ander woord uit Hooglied 8, tevens een ander beeld aan de huwelijksliefde ontleend. In vers 4 van Hooglied 8 lezen we dat de bruid zegt: k bezweer u, gij dochters van Jeruzalem, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt totdat het dezelve lust. Iets dergelijks lezen we ook in Hooglied 2 : 7.
Wat bedoelt zij daarmee? Kijk, als in een huwelijk de liefde kunstmatig moet opgewekt worden, dan is dat geen echte liefde. De spontaniteit is er uit verdwenen. Dat geldt nu ook voor de liefde Gods. De liefde Gods, uitgestort door de Heilige Geest in het hart, kan niet op kunstmatige wijze worden geboren of verwekt. Spontane liefde neemt elke belemmering weg en de liefde wordt zo innig en diep doorleefd, dat de Bruid persoonlijk zich geheel aan Christus kan overgeven. „Dat is het hoogtepunt van haar leven der liefde. Christus leert, Hij ondersteunt haar zwakke schreden; Hij omhelst in liefde en Zijn genegenheid is tot haar. Spontane liefde spreekt, belijdt en jubelt hier" (van der Meiden). U hebt nu wel begrepen dat het gebed onmisbaar is om in de liefde Gods te mogen delen en om er in te volharden. Wij hebben Hem lief!
Behalve het gebed als antwoord op de liefde Gods kunnen we ook noemen de overdenking van de liefde Gods. De zondaar die het voorwerp is van Gods liefde, begenadigd is in de Geliefde, kan niet nalaten te antwoorden: Ik zal U hartelijk liefhebben, Heere mijn Sterkte. Wederliefde is ook dat onze gedachten bij Hem zijn, Die ons tevoren zo uitnemend heeft liefgehad. Het antwoord op de liefde Gods is liefde tot God en... liefde tot de naaste.
Liefde tot God!
God het voorwerp van onze liefde! Nu moeten we hier oppassen voor een soort liefdesbeleving, die heel diepzinnig lijkt, maar met de echte liefde tot God niets heeft uit te staan. Als de liefde Gods in onze harten wordt uitgestort, als we ervaren dat God ons eerst heeft liefgehad, dan worden we niet vergeestelijkt noch minder vergoddelijkt. We blijven mensen en smelten niet op in God, of gaan niet onder in God. Te allen tijde heeft men dat wel gedacht, geleerd en gepropageerd als het echte, het ware. Men vereenzelvigt dan de verborgen omgang met God met een soort van mysticisme, dat eerder in het Boedhisme of andere mysterieuse religies thuishoort, dan dat het ook maar één haar met het christelijk geloof heeft uit te staan. Paulus heeft er in zijn tijd al tegen moeten vechten, in Kolosse, in Efeze, in Corinthe. De reformatoren hebben zich er met hand en tand tegen verzet (Doperdom en Schwarmerei) maar het schijnt wel een onuitroeibaar kwaad. Een woekerplant die het echte geestelijke leven dooddrukt, 't Woord opzij zet, en volop ingang vindt ten koste van die liefde, die zich openbaart in het evangelie als rechtvaardiging van de goddeloze.
Om nader toe te lichten wat de bedoeling is, kan ik het beste Paulus als voorbeeld nemen. In 2 Corinthe 12 blijkt dat hij te maken had met tegenstanders die zo overgeestelijk waren, dat zij beweerden langs de ladder van visioenen en gezichten op te kunnen stijgen tot God. Daar maakten ze dan dingen mee, die slechts diep ingeleiden konden meemaken. In de prediking vergastten zij hun hoorders op die „hemelse" kost. En de mensen vonden het geweldig! Paulus was er maar een „lettterknecht" bij. Paulus doorziet wat ik het vals mysticisme zou willen noemen, bestrijdt de kwaal met zijn eigen puur geestelijke ervaring. Verhaalt hoe God hem heeft verwaardigd pure zaligheid te smaken, door hem op te trekken in de derde hemel. Daar heeft hij onuitsprekelijke dingen gezien en gehoord. Paulus zegt dus, het kan, het komt voor dat in de verborgen omgang met God er iets van de hemelse zaligheid zich aan ons openbaart. Dat is geen opstijgen van de ziel tot God, maar dat is opgetrokken worden door God en delen in pure liefde en zaligheid. Maar nu gaat hij niet verder. Hij kan trouwens ook niet verder. Hij mag niet verder. Hij duidt het even aan, en verder... het is mij niet geoorloofd daarover me uit te spreken, zo zegt hij.
Nergens beweert hij hier, zover moet het met u komen om de liefde Gods te smaken op zulk een wijze als ik. Voor het geval dat hij er toe zou kunnen komen om zoiets dwaas te poneren krijgt hij een scherpe doorn in het vlees, en een engel des satans mee op zijn levenspad. Die doet hem zwijgen over zijn bijzondere ervaring — die heel wat echter is dan die van zijn tegenstanders — opdat hij zou roemen in zwakheden èn in de kracht, èn in de genade en aldus in de liefde van Christus. Mijn genade is u genoeg! Want de liefde Gods die de goddeloze barmhartigheid bewijst die wekt wederliefde tot God. En die wederliefde tot God is niet bespreekbaar, net zo min als zij verklaarbaar ds.
Niet genoeg kan men hier oproepen tot matigheid, nuchterheid, voorzichtigheid. We zijn zomaar de grens over en het klinkt zo mooi, zo diep, terwijl het zo oppervlakkig is als het maar zijn kan. Het is niet een zich verlustigen in God, maar een zich vermaken in zichzelf. Een stuk geestelijke nuchterheid zou ons in deze geen kwaad kunnen doen. We schrijven dit ook met het oog op de praktijk en we moeten constateren dat wat er soms beweerd wordt, en wat dan voor „ervaring" van de liefde Gods doorgaans aan de man gebracht wordt, niet zo heel veel met die verborgen omgang met God te maken heeft. Het is meer geknoei in eigen ziele-diep dan opgenomen worden in de wateren waar men in zwemmen moet. Ik moet zeggen: natuurlijk doen zulke dingen het, hetzij op of onder de kansel. Men loopt er
mee weg. Men loopt er voor onder de eenvoudige bediening van het Woord weg.
Wederliefde is toch iets anders dan sommige mystieken beweren, namelijk levend begraven worden... in God (Tauler); „als de geest de Geest aanschouwt" (Clemens van Alexandrië) „en de ziel zonder zelf onbewust te worden, eer bovenbewust wordt" (Bernhard van Clairvaux).
Men spreekt dan over een aanschouwen Gods en ik ben geneigd om te zeggen luister eens naar Paulus. Het is mij niet geoorloofd uit te spreken. Anders zou hij de grens van het betamelijke overschrijden. En de geschiedenis van de kerk is er om te bewijzen dat waar het hart uit het evangelie wordt gesneden, namelijk de rechtvaardiging van de goddeloze, daar juist de valse mystiek welig kan tieren, vatbaar als mensen zijn voor het bizarre en het „bijzondere". Dan dient de zaak die scheef gegroeid is weer geleid te worden in de rechte banen van de klare verkondiging van het evangelie der liefde Gods.
Niemand trekke uit het bovenstaande de conclusie dat wij iets van echte mystiek, die ik ervaring van het mysterie der onuitsprekelijke liefde Gods zou willen noemen, wil ontkennen. Wij wensen deze ervaring wèl te onderwerpen aan de Schrift, opdat niemand wijs zij boven hetgeen hij behoort wijs te zijn.
Paulus' ervaring waarover hij schrijft in 2 Corinthe 12 was een mystieke eivaring, maar hij werd daardoor geen god, smolt niet weg in God, maar werd door de doorn in zijn vlees en de engel des satans zo nuchter gehouden dat hij maar één begeerte overhield: van genade, van Gods liefde tot het einde te leven en die eeuwig te loven. N. Tonge. H. V.
. H. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's