Orgaan-transplantatie
(2)
Zoals gezegd: de onstuimige ontwikkeling van de medische macht en techniek roept vele vragen op. Ook rond de orgaantransplantatie zijn heel wat ethische kanttekeningen te maken. Als zo vaak komen we ook hier niet uit met een simpele zwart-wit tekening. Is deze nieuwe medische ontwikkeling zondermeer te bejubelen als een zegen van God? Toch ook niet zomaar te verdoemen als een satanisch gebeuren? Licht-en schaduwzijden moeten tegen elkaar worden afgewogen. Een genuanceerde benadering van de problematiek kan in zuivere zin nog wel eens principiëler zijn dan een klakkeloos afwijzen. Maar ook een kritiekloos aanvaarden blijft beneden de bijbelse maat.
Om te beginnen zullen we ons moeten trachten in te leven in de situatie van de patiënt die op het ontvangen van een donor-orgaan is aangewezen. Het moet uw eigen kind maar eens zijn! Klampt u zich dan niet vast aan de laatste strohalm? Al moet uw kind voor een operatie naar Amerika reizen, u hebt het er graag voor over. Het is te begrijpen dat iemand die zich dergelijke situaties voor de geest roept, tot de overtuiging komt dat het een daad van christelijke naastenliefde is om orgaan-donor te worden. Als de bekende (en ook nog al eens misbruikte) apostolische vermaning maar niet vergeten wordt: 'een ieder zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd'. Dwang, ook morele dwang dient beslist vermeden te worden. Wat iemand voor zichzelf als de aangewezen weg ziet mag door mede-christenen niet veroordeeld worden. Maar anderzijds mag ook niet als een algemene stelregel worden uitgevaardigd: het past een christen hieraan mee te doen — wie het niet doet schiet in naastenliefde tekort. Dit gaat mijns inziens duidelijk te ver. Toch gaan er wel dergelijke stemmen op. Zo is er bijvoorbeeld gezegd: sterven wordt nu zinvol ten opzichte van de ander. De bereidheid organen af te staan is een vorm van intermenselijke solidariteit, waartoe wij allen en altijd verplicht zijn. Gelukkig worden ook wel meer nuchtere klanken gehoord, bijvoorbeeld de volgende uitspraak: 'Met alle respect voor het belang van de erkenning van intermenselijke verplichtingen in het algemeen, moet ik toch opmerken dat het mij te ver gaat, het sterven op déze wijze hierin te betrekken (mevr. van Till). Ik meen dan ook dat er moet worden vastgehouden aan het zogenaamde toestemmingssysteem, wat inhoudt dat er een uitdrukkelijke wilsverklaring van de overledene of diens direkte familie dient te zijn. Afgewezen moet worden het 'geen-bezwaar systeem' waarbij van de toestemming van de overledene wordt uitgegaan, tenzij er een verklaring van het tegendeel voorhanden is. De persoonlijke beslissing om al dan niet donor te zijn dient in alle opzichten gerespekteerd te worden. De Heere roept ons op de naaste lief te hebben als ons zelf. De rechte zelf-liefde kan er toe leiden dat men met een goed geweten voor God en de naaste tot de beslissing komt niet als donor te willen optreden en dan
ook posthuum geen organen ter beschikking te willen stellen. Niemand mag daarover de staf breken als betrof het een inhumane, ja onchristelijke houding.
Daarmee is dus mijnerzijds geen principieel neen tegen orgaantransplantatie uitgesproken. Wel acht ik kritische waakzaamheid met het oog op dreigende grensoverschrijdingen zeer nodig. Hersentransplantatie bijvoorbeeld zou — indien dat tot de mogelijkheden zou behoren — beslist te ver gaan. Hiermee is immers het unieke van het persoon-zijn gemoeid. Ook bij harttransplantatie zijn dergelijke geluiden gehoord. Zegt de Schrift niet dat uit het hart de uitgangen des levens zijn, is in de bijbel het hart niet het middelpunt van het mens-zijn? Toch moeten we hierbij oppassen dat we niet twee taalvelden door elkaar heen haspelen. Het hart als orgaan is een holle spier, of — zoals ik het op school leerde — een dubbele zuig-perspomp. Het begrip 'hart' heeft een meerwaarde boven het orgaan hart. Ik acht dan ook de bezwaren tegen harttransplantatie niet van dezelfde aard als die tegen een (voorshands onmogelijke) hersentransplantatie. Maar met recht kan de vraag worden gesteld of medisch gezien de tijd al wel rijp was om tot harttransplantatie over te gaan. En of de zucht naar prestige en reputatie bij het uitvoeren van dergelijke operaties niet een al te grote rol speelt? Of de patiënt het psychisch wel verwerken kan dat hij leeft met het hart van een ander? Het zijn allemaal dringende vragen.
Ook rijst rondom het vraagstuk van de orgaantransplantatie de bedenking: zou er voor het leven van de donor nog wel ten volle gevochten worden? Als men met smart op het toegezegde orgaan zit te wachten, is dan de verleiding niet groot om zich niet al te zeer meer in te zetten voor de stervende begunstiger? In de praktijk zal dit gevaar alleen dan kunnen worden tegengegaan, wanneer verschillende artsen of artsenteams zich onafhankelijk van elkaar voor de gever en voor de ontvanger inzetten. Aan deze 'randvoorwaarde' zal zondermeer voldaan moeten worden.
Intussen ontveins ik mij niet dat meer dan één geneigd is een strakker standpunt tegenover orgaantransplantatie in te nemen. Sommigen achten het alleen verantwoord binnen één en hetzelfde gezin, anderen wijzen het over de gehele linie van de hand. Het lichaam is toch een tempel van God? Mag je dat dan verminken? . Is het geoorloofd zomaar organen te verwijderen uit een dood lichaam? Is dat wel in overéénstemming met het verschuldigde respekt voor de overledene. En welk licht valt er op dit vraagstuk vanuit de belijdenis: 'ik geloof de wederopstanding des vleses'? Dat wil toch op z'n minst zeggen dat het lichaam na de dood geen neutraal materiaal is geworden. Het keert weer tot stof, maar dan toch stof dat de Heere weer ter hand zal nemen in de dag van de wederopstanding. Dit alles zijn reële opmerkingen en bedenkingen. Wanneer Gods Woord ons voorhoudt dat het lichaam een tempel behoort te zijn, moet ons dat waarschuwen voor een lichtvaardig verminken van dat lichaam. Maar niemand zal van daaruit bezwaar maken tegen een noodzakelijke amputatie bij bijvoorbeeld een ernstige ziekte in een been.
En wanneer het nu eens levensnoodzakelijk is voor onze naaste? Dan kan men toch zeker niet meer van lichtvaardige motieven spreken! De christelijke hoop over dood en graf heen leidt inderdaad tot een piëteitvolle benadering van het lichaam na de dood. Ik zou er dan ook bepaald meer moeite mee hebben het binnen het raam van de christelijke ethiek te plaatsen dat het lichaam beschikbaar wordt gesteld voor de snijzaal (al zal dat ook wel voor de medici noodzakelijk zijn) dan dat een orgaan voor transplantatie wordt afgestaan. In het laatste geval gaat het om een veel minder ingrijpende behandeling van het lichaam. Overigens zal geen christen er aan twijfelen dat ook hij of zij die als doorsnee een orgaan afstond door de wondere macht van God met een ongeschonden lichaam zal kunnen opstaan op de jongste dag. Graag wil ik nog eens onderstrepen dat met deze overwegingen niet alles gezegd is. Voortgaande bezinning in bijbels licht is daarbij beslist nodig. Wel dient daarbij een oppervlakkig schermen met teksten te worden vermeden. Dat het beter is met één oog in te gaan in Gods Koninkrijk dan met twee ogen er buiten te blijven, is een schriftuurlijke waarheid — maar daarmee nog geen argument tegen hoornvliestransplantatie. Evenmin houdt de belijdenis van de oprechte christen dat zonder zijn hemelse Vader geen haar van zijn hoofd vallen kan in dat hij geen orgaan beschikbaar mag stellen voor transplantatie. Hij zou het immers voor zichzelf als de wil van zijn hemelse Vader hebben kunnen leren zien om dat juist wèl te doen.
Tenslotte wil ik nog op één ding wijzen.
Naar mijn inzicht is het vanuit het christelijk geloof nooit goed te keuren, wanneer voor een orgaan dat wordt afgestaan geld wordt gevraagd. Een dame in Zuid-Afrika die in het bezit is van drie nieren schijnt één daarvan ter transplantatie aangeboden te hebben a raison van ƒ 50.000, — plus de onkosten verbonden aan het wegwerken van het litteken. Wie zo koophandel gaat drijven met zijn eigen lichaam, is blijkbaar alle besef van het rentmeesterschap kwijt. Ons lichaam is niet allereerst van onszelf, maar allereerst van de Heere. Het is dan ook een gelukkig besluit van het nederlandse Rode Kruis om ook bij het afstaan van bloed geen geldelijke blijk van waardering te geven. Het menselijke lichaam is ten principale een zaak die buiten de handel moet blijven.
G.
J. H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's