Wereldgelijkvormigheid
Een brief
Naar aanleiding van het slot van mijn artikel „Twee Unie's" (Ger. Weekblad van 2 febr.) ontving ik een sympathieke brief uit Staphorst, waarin ik word uitgenodigd nogeens uiteen te zetten wat ik nu eigenlijk bedoelde met mijn waarschuwing tegen „wereldgelijkvormigheid".
Om dan eerst de zaak waarom het ging nogeens in de herinnering terug te roepen: ik had de vraag gesteld wat wij gedaan hebben om het Reformatorisch erfgoed te bewaren, zowel op het terrein van de staat als op dat van het onderwijs. Wanneer wij terecht protesteren tegen de geest van de tijd, zijn wij dan altijd op een „geestelijke" of dikwijls ook op een „vleselijke" en „wereldse" manier bezig? Als voorbeelden noemde ik de akties die gevoerd zijn om de bede weer te doen opnemen in de Troonrede, de protesten tegen legalisering van de abortus en het oprichten van „reformatorische" scholen. Gaat het ons ook bij dit laatste erom dat de beginselen van de Reformatie zullen doorwerken in het onderwijs, of zijn het alleen uiterlijke kenmerken die de toon aangeven? Zó ongeveer was de strekking van mijn verhaal. En toen kwam de bewuste zin: „Dan zijn we in ieder geval bezig aardig wereldgelijkvormig te worden".
Nu lees ik in de brief uit Staphorst het volgende:
„Ik begrijp wel uw vraag die eraan voorafgaat, waarmee u m.i. op het gevaar van het verabsoluteren van bepaalde uiterlijke kenmerken wijst. Maar hoe legt u het verband naar „wereldgelijkvormigheid"? Omdat ik over deze zaak zelf ook niet ben uitgedacht verneem ik gaarne uw antwoord..."
Wellicht hebben meerdere lezers met deze passage moeite gehad. Vandaar dat ik de brief uit Staphorst niet persoonlijk beantwoord, maar liever in ons blad nogeens op deze vraag wil terugkomen.
Het schema van de wereld
Het woord „wereldgelijkvormigheid" is ontleend aan Romeinen 12 : 2, waar de apostel Paulus schrijft: En wordt dezer wewereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw gemoed". Deze vermaning, die gericht is aan heidenen die christen geworden waren, moeten we — zoals trouwens elke tekst! — lezen in het verband waarin hij staat. Aan dit apostolisch vermaan gaan namelijk deze woorden vooraf: ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst".
Nadat Paulus in het voorafgaande van de brief uitvoerig heeft gehandeld over de rechtvaardiging van de goddeloze, stelt hij nu het leven van de heiliging aan de orde. De vergeving der zonden en de vernieuwing van het leven zijn immers onlosmakelijk met elkaar verbonden? Om het met de woorden van onze Catechismus te zeggen: het is onmogelijk dat iemand die Christus door een waar geloof is ingeplant, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid.
Met een beroep op de „ontfermingen Gods" — waardoor de Romeinen immers de vergeving der zonden ten deel gevallen is, en niet door het onderhouden van de Wet — spoort Paulus hen aan om hun lichamen aan God ten offer te wijden, dat wil zeggen heel hun leven in Zijn dienst te stellen.
En daarop volgt dan de vermaning: „wordt dezer wereld niet gelijkvormig". In het Griekse werkwoord dat Paulus gebruikt zit ons woord 'schema', terwijl het woord dat 'door 'wereld' is vertaald (aeoon) de betekenis heeft van 'tijd, tijdgeest'. Letterlijk zou men dus kunnen vertalen: „laat je het schema van de tijdgeest niet opdringen".
Nu wordt ons enigszins duidelijk wat Paulus bedoelt. De christenen in Rome, die door Christus verlost en door Zijn Geest vernieuwd zijn, mogen zich niet meer inpassen in het schema van de tijdgeest. En om te weten wat hij onder die tijdgeest verstaat behoeven we slechts het eerste hoofdstuk van de Romeinenbrief op te slaan...
De leden van de gemeente in Rome mogen dus niet denken zoals de heidenen om hen heen denken; niet spreken zoals de mensen van hun tijd spreken en niet handelen zoals zij handelen die buiten God en zonder Christus leven. Christenen passen niet meer in het schema van deze tegenwoordige wereld, ze mogen zich ook niet door de geest van de tijd en van de wereld laten regeren. In een andere brief (1 Cor. 7 : 31) heeft Paulus geschreven: de gedaan-
te (het schema) van deze wereld gaat voorbij". Daarom moeten zij die van Christus zijn zich niet richten op deze wereld, maar op de toekomende. Vandaar dat hij op zijn vermaning laat volgen: „maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw gemoed", letterlijk: „ondergaat een metamorfose, een gedaanteverandering".
Het denken en spreken en handelen van christenen moet gericht zijn op de heerlijke toekomst van Christus. Daarom moeten ze hier en nu naar Zijn Beeld van gedaante veranderd worden, van dag tot dag.
Het kwaad zit dieper
Met opzet ben ik wat uitvoerig geweest over deze Paulinische vermaning en over het verband waarin ze voorkomt om te laten zien dat „wereldgelijkvormigheid" in de bijbel heel wat méér omvat dan wat wij er gewoonlijk onder verstaan. Men treft nogal eens kerkmensen aan die van mening zijn dat er weinig gewaarschuwd wordt tegen de „wereldgelijkvormigheid" en daarin hebben ze ongetwijfeld gelijk. Het leven van christenen moet elke keer weer genormeerd worden aan Gods heilige Wet, en de prediking van het leven der heiliging is niet de sterkste kant in onze Gereformeerde gezindte. Maar als men dan navraag doet wat de mensen nu concreet bedoelen met „wereldgelijkvormig-' heid", dan blijkt vaak dat ze die alleen maar in uiterlijke dingen zoeken. Dan vinden ze dat er gewaarschuwd moet worden tegen de sport, tegen de mode, tegen het dragen van mannenkleding door vrouwen en meisjes, tegen het bezitten van radio en televisie, enz., enz. Men kan de lijst net zo lang maken als men zelf wil.
Nu zal ik de laatste zijn die alle genoemde zaken goedpraat. Een christen, iemand die bij het Woord leeft, zal ook in al die dingen iets zien en iets proeven van de geest van deze tijd, en gereserveerd dienen te staan tegenover alle uitingen van deze tijdgeest. Maar als het daarbij blijft is het mij toch véél te oppervlakkig. Want de infiltratie door de tijdgeest gaat veel dieper! Ook al lopen onze vrouwen en meisjes niet in een lange broek en al hebben we geen radio of televisie, dan nog kunnen we volop wereldgelijkvormig zijn. We denken aan het zakenleven, waarin mensen die de mond vol hebben over „wereldgelijkvormigheid", soms een ruim geweten blijken te hebben, we denken aan de besteding van het inkomen, aan de manier waarop we onze vakantie of vrije tijd doorbrengen, aan het bezit van een tweede auto, een tweede woning, enz., waarmee men elkaar vaak overtroeft, en aan de overdaad in eten en drinken, genot en luxe, die ook onze gezinnen in z'n greep heeft. En dan hebben we het nog steeds over „uiterlijke" zaken!
Wereldgelijkvormig of Christus-gelijkvormig
Wereldgelijkvormig zijn we en blijven we, zolang we niet vernieuwd zijn door het Woord en de Geest van Christus. Dan behoren we nog helemaal tot déze aeoon, tot deze tegenwoordige tijd. Dan worden we ook volledig door de geest van deze tijd geleid en beheerst en geregeerd, ook al houden we misschien allerlei uiterlijke, en op zichzelf goede vormen in stand en al protesteren we tegen allerlei uitingen van een verworden cultuur.
Want het is van tweeën één: óf we zijn wereldgelijkvormig — op een goddeloze of op een godsdienstige wijze — óf we zijn Christus gelijkvormig. In het eerste geval doen we „de wil van het vlees en der gedachten", bedenken we „de dingen die van beneden zijn". In het tweede geval vertonen we het Beeld van Christus, ook al zuchten we zelf nog zo dikwijls over onze verdorvenheid en al moeten we klagen dat, wanneer we het goede willen doen het kwade ons bijligt. Maar dan leren we toch de strijd te voeren tegen de zonde en we leren leven van Gods genade. Dan zijn we op reis naar een beter vaderland en verlangen we van het lichaam der zonde en des doods verlost te worden.
Dat zijn de twee wegen die het Woord ons wijst. En een tussenweg bestaat niet. Hiermee wil natuurlijk niet gezegd zijn dat we, wanneer we (nog) niet „vernieuwd zijn in de geest van ons gemoed", nu maar mee moeten denken en mee moeten doen met de wereld. Hiermee wil juist gezegd zijn dat we de wereldgelijkvormigheid pas goed leren kennen en leren bestrijden — en dan allereerst in ons eigen hart en leven — wanneer de Geest van God in ons woont en werkt. Anders blijft het toch allemaal maar godsdienst van eigen fabrikaat, die uiteindelijk alleen maar dient tot meerdere glorie van onszelf.
Onverdraagzaamheid
Terug nu naar ons uitgangspunt en naar de vraag die ons tot deze overpeinzingen heeft geleid. Wanneer we het kwaad alléén zoeken in allerlei uiterlijkheden, zonder innerlijke vernieuwing van het hart, dan zijn we wereldgelijkvormig. Dan lijken we, naar het woord van Christus, op de witgepleisterde graven, die van buiten wel mooi zijn, maar van binnen vol van doodsbeenderen.
Daar komt nog iets bij. De tijdgeest is hoogst-intolerant (onverdraagzaam). Men moet denken wat iedereen denkt, en er vooral geen afwijkende meningen op na houden. Deze intolerante geest infiltreert ons dagelijks door middel van de communicatiemedia, die het hele Nederlandse volk een voortdurende hersenspoeling doen ondergaan. En wee degene die het anders ziet, en daarvoor uit durft te komen, want die staat binnen de kortste keren aan de schandpaal.
Gaat deze geest van onverdraagzaamheid aan de kerk(en) voorbij? Ik vrees van niet. Ook aan de rechterzijde van de Gereformeerde gezindte laat men weinig ruimte voor geringe afwijkingen van het normale patroon, zelfs niet als het gaat over wat onze vaderen „middelmatige dingen" noemden.
„Eenheid in het noodzakelijke, vrijheid in het niet-noodzakelijke, en in beide de broederlijke liefde" was de zinspreuk van de grote theoloog Herman Witsius. Als ik het echter goed zie is er ook onder ons weinig bereidheid elkaar bedoelde vrijheid' in nietnoodzakelijke dingen te gunnen en zijn dikwijls ook liefde en verdraagzaamheid vèr zoek. Een geest van onverdraagzaamheid, die wereldgelijkvormigheid verraadt.
De Geest Die Christus verheerlijkt en ons gelijk maakt aan Zijn Beeld, leert ons de ander uitnemender te achten dan onszelf. „Want dat gevoelen (die .gezindheid) zij onder u, die ook in Christus Jezus was, Die in de gestalte Gods zijnde, geen roof heeft geacht Gode evengelijk te zijn, maar heeft Zichzelf vernietigd, de gestalte van een dienstknecht (van een slaaf!) aangenomen hebbende" (Fil. 2:5-7).
En alleen door deze Geest van Christus kunnen we strijden tegen de tijdgeest en tegen de wereldgelijkvormigheid.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's