Het wonder van de liefde
De liefde de meeste
We lieten aan het slot van het vorig artikel het woordje „tenslotte" vallen. Tenslotte, zo schreven we, verdraagt de liefde alle dingen., Toch was dit niet helemaal juist. Je kunt bij de liq£de niet spreken van een „tenslotte". De liefde zelf kent geen slot. Er is aan de liefde geen einde. Dat gclclt van Gods liefde, die is van eeuwigheid tot eeuwigheid. Niet minder geldt het van de liefde Gods in onze harten uitgestort. Paulus wijst daar ook op. Hij bereikt de hoogste toon in het hooglied der liefde door van haar te zingen: de liefde vergaat nimmermeer. Het werkwoord betekent eigenlijk vallen. De liefde valt niet ondersteboven en je valt er niet mee ondersteboven. Wat vergaat de liefde bestaat, houdt stand. Zij is eeuwig als God zelf, heeft iemand ergens gezegd. Zij is verbonden met geloven en hopen zo hebben wij gezien, maar ze blijkt er nog boven uit te stijgen ook.
Ze kan alles verdragen, ook het leed, het onrecht, totdat de heerlijke dag van Christus komt. Zij houdt het uit in de stormen. Ze kan ook het lijden verdragen. Ja zelfs lees ik dat de Heere kastijdt die Hij liefheeft en geselt een iegelijk zoon die Hij aanneemt. O machtige liefde, die nimmermeer vergaat. Die de vuurproef van het lijden weet te doorstaan en daarin zelfs gelouterd wordt. Die ons juist door die vuurproef heen dichter brengt bij en nauwer bindt aan het vaderhart Gods. „
Hebt u dat wel eens ervaren, hoe zwaarder de druk hoe rijker Gods liefde. Hoe feller de smart hoe dichter bij God. Nee dat is allemaal niet vanzelfsprekend en automatisch, het gaat door de diepten heen. Diepten waarin we dreigen alles te verliezen, geloof en hoop, maar toch niet de liefde. Want zouden ze ons daar vragen, wat hebt u liever, wie hebt u lief, dan klinkt het toch welbewust: Heere Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik u liefheb. Hieruit blijkt dat de God der liefde ons niet loslaat, en dat de liefde Gods ons bewaart. De houdgreep van Gods liefde is zo stevig dat niemand ons van de liefde Gods kan scheiden. Dan kan aan het liefhebben van God en het geliefd worden door God zelfs het martelaarschap verbonden wezen. Maar wat hindert dat als we van Hèm zijn? De liefde verstaat de kunst om alles te overleven. Zo te wandelen in de liefde, dat is leven in de heiligmaking. Zijn we dan volmaakt? Bij lange na niet. Als we eerlijk de spiegel der liefde ons laten voorhouden dan constateren we gebrek aan liefde. Niet maar in het algemeen. Want dat hoor je nog al eens. Er is geen liefde meer zeggen dc mensen dan. Ze bedoelen: we krijgen geen liefde meer. Zeker, we beleven tijden dat dc liefde van velen zal verkouden. Dat zelfs , de natuurlijke liefde al" langer hoe schaarser wordt. In de laatste dagen zullen de mensen zonder natuurlijke liefde zijn.
U ziet het voor uw ogen, de liefdeloosheid maakt zich breed, op elk levensterrein. Maar nog erger dan geen liefde te ontvangen is dat we zelf geen liefde geven. Waarom niet? Is het omdat we persoonlijk de liefde niet kennen? Dan is het nog niet hopeloos. U kunt de liefde nog krijgen. Want al is het enerzijds waar dat de liefde een schaars artikel aan het worden is, anderzijds is ze er nog volop, en om niet geeft God ze nog weg. Ook is waar dat zij nimmermeer vergaat. En zo gaat zij door het leven, gedragen in de harten die als fakkels branden, aangestoken aan het vuur, van de liefde Gods en brandend gehouden aan de liefdevlammen van Golgotha's kruis, aangewakkerd door de kracht van Christus' opstanding en door het nooit te blussen vuur van de Geest.
Want de vrucht des Geestes is liefde uit een rein hart. Zo gaat zij door het leven en doet wèl zonder om te zien, gedachtig aan het Woord van de Liefhebber onzer zielen: ij hebt gehoord dat er gezegd is: ij zult uw naaste liefhebben als uzelf en uw vijand zult gij haten. Maar Ik zeg u: ebt uw vijanden lief; zegent ze die u vervloeken; doet wel degenen die u geweld aandoen, bidt voor hen die u vervolgen, opdat gij moogt zijn kinderen uws Vaders die in de hemelen is... Want indien gij liefhebt die uw liefhebben, w r at loon hebt gij? Doen niet de tollenaars hetzelfde? En indien gij uw broeders alleen groet, wat doet gij boven anderen? Doen niet de tollenaars alzo? Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is volmaakt is (Matth. 5 : 44v.v.)
Volmaakt? Hier steigeren we, hier zeggen we: dat kan niet. Wie kan er nu volmaakt liefhebben? Heeft niet de allerheiligste in dit leven een klein beginsel van de ware gehoorzaamheid? Ja zeker, doch alzo dat hij een hartelijke lust en liefde heeft om niet alleen naar sommigen, maar naar alle geboden Gods te willen leven. En die volmaaktheid dan? Gij zijt in Hem volmaakt. Wie dat gelooft die verstaat wat het zeggen wil, dat het geloof door de liefde werkende is, werkzaam is. Inderdaad, de liefde is de meeste.
De liefde stijgt boven gaven uit. De liefde gaat boven geloven en hopen zelfs uit. Waar landen we aan met de liefde? We landen aan in God. Hoor maar het slot van het lied der liefde, dat niet het slot van de liefde is. En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie, doch de meeste van deze is de liefde.
Ongetwijfeld komen we hier voor een van de bekendste en tegelijk moeilijkste uitspraken van de Schrift te staan. Ik ga u niet vermoeien met wat hier in de loop der tijden aan exegetische „oplossingen" in het midden is gebracht. Het is bijzonder moeilijk om na te gaan wat de apostel hier precies heeft bedoeld. Hij heeft het voortdurend over de liefde gehad, en nu zou u verwachten dat hij dit hooglied in de aria der liefde zou laten eindigen. Hoog, hoog is hij gestegen door te stellen: de liefde vergaat nimmermeer. Maar nu wordt het juist ingewikkeld doordat Paulus er het geloof en de hoop bij gaat betrekken. Bovendien zegt hij van het geloof, de hoop en de liefde, dat zij alle drie blijven. Dit blijven staat dan tegenover de andere gaven van de Geest die zullen ophouden. Terstond vragen we ons nu af, hoe lang duurt dit blijven van geloof, hoop en liefde. Gaan ze mee naar de overkant van het graf en de dood, zullen ze nog bestaan als het volmaakte zal gekomen zijn, als het koninkrijk van Christus zal doorbreken in volle kracht? En als wij hierop bevestigend moeten antwoorden, hoe zit het dan met andere uitspraken van de apostel, als hij stelt dat wij hier wandelen door het geloof en niet door aanschouwen en als met de komst van Christus in heerlijkheid de hoop in vervulling is gegaan? Dan valt er toch niet meer te geloven, dan is het hopend verlangen immers voldaan. Heeft dan de kerk het altijd mis gehad als zij sprak van geloof dat overgaat in aanschouwen en hoop die eindigt in de vervulling? Hoe kan dan Paulus zeggen dat zij blijven, en nog wel samen met de liefde. Men heeft er op willen wijzen, en dat is meen ik ook de intentie van Calvijn, dat we hier het woord geloof moeten opvatten als de kennis van de wil Gods, of ook wel de betrekking waarin de mens tot God staat. Dat is een relatie van vertrouwen, en van vertrouwelijke omgang met God.
Eveneens geldt dan van de hoop, die een anker der ziel is, die een levende hoop is, dat zij tot in eeuwigheid ons zekerheid verschaft dat alles zo blijven zal als het thans is; en in deze hoop verblijden zich de zaligen.
Ik heb hier in grote lijnen de mening van dr. F. W. Grosheide weergegeven. Ik vraag me wel af of we op die manier de moeilijkheden niet wegexegetiseren. Dan moet men wel een heel algemene betekenis aan de woorden geloof en hoop geven. Een iets andere gedachtengang vertolkt Herman Ridderbos door er op te wijzen dat geloof en hoop het wezen van het nieuwe leven vormen, en dat daarin ten principale het menselijk aansluiten ligt bij de grote daden Gods in Jezus Christus gedaan. Dan mogen we inderdaad zeggen, dat het wezen van het nieuwe leven niet zal ophouden, niet buiten werking gesteld zal worden. Voorzichtig laat hij dan de wijze waarop geloof en hoop in de eeuwige toekomst zullen functioneren in het midden. Dat kan niet anders, en daarom komt Ridderbos ook niet verder dan te zeggen dat in geloof en hoop de band aan Christus vast ligt, welke, hoe dan ook, gewijzigd naar de maat der eeuwigheid, of naar de maat van het eeuwige leven, dezelfde blijft als in deze onvolmaakte aardse bedeling en niet vergaat. Op die manier handhaven we wel met grote voorzichtigheid wat de apostel hier letterlijk zegt. Geloven en hopen ais de door God geschonken nieuwe levenswijze vergaan niet. En toch is er ook de andere kant, dat geloven aanschouwen wordt en hopen wordt vervuld. Daar zit een spanning in die we dunkt mij er nooit helemaal uit kunnen halen. Dat brengt anderen er weer toe om te zeggen dat Paulus in zijn enorme levendige en gespannen manier van zeggen, niet nauwkeurig de puntjes op de i zet, alsof we in het eeuwig rijk der heerlijkheid nog moeten geloven en ho-
pen (van Ruler). Terwijl de ander zegt — en dat is ook waar— dat geloven en hopen gezien kunnen worden als gestalten van het liefhebben in een nog onverloste wereld (F. J. Pop).
Hoe het ook zij, helemaal doorzichtig zullen we deze uitspraak van de apostel wel nooit kunnen maken, en met stelligheid te zeggen: zo is het, zal wel niemand gelukken. Maar waar vooral de nadruk op vallen moet is dat toch het slot van zijn liefdeshymne luidt, doch de meeste van deze is de liefde. En dat zal dan in elk geval niet anders kunnen betekenen dat de liefde fundamenteel is, dat de liefde ook het hoge doel is van heel het werk Gods, dat de liefde het eerste en het laatste woord zal hebben en de boventoon zal blijven voeren in Gods verlossingswerk.
De liefde draagt elke verhouding, ook die van geloven en hopen, uit de liefde volgt alles en zij bepaalt het leven. Zonder de liefde kan men niet eens een kind van God zijn, zonder de liefde niet in de hemel komen, zonder de liefde ook niet in de hemel wezen. Je vraagt je in den gemoede wel eens af wat mensen die nooit een greintje liefde hebben, die altijd een zuur gezicht zetten, die iedereen afkraken, in de hemel moeten doen. Daar zouden ze het nog geen seconde uithouden. De liefde gebiedt echter ook voor deze zure mensen te blijven hopen, te blijven bidden, opdat hen ooit de liefde nog eens te sterk worden zal. De meeste van deze is de liefde. Zij torent hoog boven alle genade uit, omdat zij er het fundament van vormt. Dat zal wat zijn als men alléén maar kan liefhebben, als het beeld Gods zó volmaakt hersteld is dat we Christus gelijkvormig zijn in de liefde, hetgeen zeggen wil dat we op de wijze van God en Christus eeuwig kunnen liefhebben. Als die liefde af en toe in ons hart druppelt dan moeten we hier al zeggen: dat is eeuwigheidswerk. Niets is daar meer ten dele, ook de liefde is er zonder gebrek. God die in strikte zin alleen maar liefhebben kan, heeft ons zo uitnemend liefgehad in de Zoon van Zijn liefde, dat zondaars die in de Zoon leren geloven en wedergeboren zijn tot een levende hoop, eeuwig mogen gaan leven in de liefde.
En nu ten besluite nog één ding. Deze liefde wordt op aarde gevierd. Waar? In de genade van onze Heere Jezus Christus, in de liefde Gods en in de gemeenschap des Heiligen Geesters. Daarvan hebben we hier op aarde pand, teken en zegel in de maaltijd des Heeren. De christenen hadden in hun eerste tijd de zogenaamde liefdemaaltijd, de agapè-vieringen. Dan zat men in liefde bijeen, en dan werd die onderlinge broederlijke liefde bekrachtigd met aan het einde de viering van het Avondmaal, de heerlijke gedachtenis van de bittere dood van Hem die ons zo uitnemend heeft liefgehad. Nog heden is de Tafel des Heeren, een van de hoogtepunten in het geestelijk leven van Gods kerk. Daar wordt het ervaren, de meeste van de drie is de liefde. Het kan niet buiten geloven en hopen om. Maar de meeste is toch de liefde.
Hebt u ooit aangezeten aan de Dis des Verbonds waar het opwelde in uw ziel: Nu zal ik mijn Beminde een lied mijns liefsten zingen. Hier het vette van uw Huis gesmaakt, een volle beek van wellust maakt, Hier elk in liefde dronken?
Dan stroomt de liefde neer. Dan vloeit de liefde naar alle kanten. Eén brood is het, zo zijn wij dan velen ook één lichaam, dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn. Want gelijk uit vele graankorrels één meel gemalen en één brood gebakken wordt, en uit vele bezieën samengeperst zijnde één wijn en drank vliet en zich onder een vermengd, alzo zullen wij allen, die door het geloof Christus ingelijfd zijn, door broederlijke liefde, om Christus', onzes lieven Zaligmakers wille, die ons tevoren zo uitnemend heeft liefgehad, allen tezamen één lichaam zijn, en zulks niet alleen met woorden, maar ook met de daad jegens elkander bewijzen.
Daar proeven we de voorsmaken van de liefde die de meeste is. Zo gaan we voort van maaltijd tot maaltijd tot aan de Bruiloft des Lams. „Dan is het zalig ogenblik daar, dat in de armen van de liefde, eens een uit het paradijs verdreven ziel in het Paradijs Gods wordt binnengeleid; en bij de gouden harptonen weerklinkt eeuwig zonder wanklank, zonder smet het lied: „God heb ik lief."
Deze liefde is niet te koop, zij is kosteloos verkrijgbaar voor allen die met een lege kruik komen en putten uit de fonteinen des heils.
De liefde is de meeste omdat God Zelf Liefde wordt genoemd en geloof en hoop het middel zijn en de weg om in de liefde Gods te leven en in de liefde Gods te wandelen. Liefde van God tot ons en liefde van ons tot God en de naaste.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 april 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 april 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's