Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

ARTIKEL I (vervolg)

„...een enig en eenvoudig geestelijk wezen, hetwelk wij God noemen..." Even kan het gebeuren, dat we terugschrikken voor deze woorden: een wezen, dat wij God noemen. Spreekt hier de mens van zichzelf? Wordt hier vanaf de aarde een omschrijving van de levende God gegeven? Kunnen mensenwoorden het wezen van God omvatten, alsof een emmer al het water van de oceanen zou kunnen bevatten? Nee, hier wordt geloofd en beleden wat gehóórd is, wat de levende God van zichzelf geopenbaard heeft, dat is: met de mond belijden de Heere Jezus, en met het hart geloven, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt. Want zo heeft God zichzelf geopenbaard: in de Zoon van Zijn liefde weten we Wie Hij is. In de opstanding van Jezus Christus uit de doden weten we pas werkelijk dat Hij een God van levenden is, en niet van doden!

Van deze God geloven en belijden wij dat Hij is een enig wezen. Enig, in de zin van: uniek, volstrekt uniek! Er bestaat er maar één van! Vanzelf, zeggen we verwonderd, vanzelf bestaat er maar één God. Vele goden, dat kan niet. Dat is heidens. Dat noemen we: polytheïstisch. Natuurlijk belijden wij het monotheïsme. Er is maar één God. Ja, maar — als het hart hier maar spreekt, wanneer het de woorden gehoord heeft: „Hoor, Israël, de HEERE, onze God, is een enig HEERE!" Een enig HEERE, en dat wil zeggen vanuit het geloof van Israël: niet de andere goden, maar de ene God van Israël. Een enig wezen, want: Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben! God is enig, zo volstrekt uniek, dat ik de afgoden, die niet bestaan, en die er toch zijn, geen blik waardig keur. Enig! Dit woord heeft hier die geheel bijzondere klank, waarmee de bruid spreekt over haar bruidegom, wanneer de ware liefde van het hart de mond doet overvloeien: geen andere goden, er is er maar één...

Van deze God geloven en belijden wij dat Hij is een eenvoudig wezen. Eenvoudig, hier niet in de betekenis van: ewoon, nederig, arm, simpel. Maar de belijdenis van de eenvoud van God horen wc klinken vooral in verband met de belijdenis van de drieëenheid van God. Dat is drie-goden-dom, riepen de tegenstanders van de leer der drieeenheid. Drie Personen — Vader, Zoon en Heilige Geest — zo beleed de Kerk, maar één wezen. Eén goddelijk wezen. En zo geloven wij en belijden wij de eenvoudigheid van God. En van hier uit mogen wij dan zeggen: e eenvoud zelf, dat is God! Diè eenvoud hebben wij nu op aarde niet. De absolute, ongedeelde eenvoud: et hart volmaakt verenigd tot de vreze van Gods Naam. God is de eenvoud zelve! Geen verwarrende hoeveelheid, maar drie onderscheiden Personen, meer niet, en tegelijk: e eeuwige eenvoud, de ongedeeldheid. En daarom is ons hart onrustig, totdat het rust vindt in deze God, in deze eenvoud zelf. Deze eenvoud van God, waarin wij schepselen nooit zullen delen, ook in de nieuwe schepping niet, maar die wij zullen aanbidden, vanuit het samengevoegde, ongedeelde hart, verenigd tot de vreze van Gods heilige Naam. Van deze God geloven en belijden wij dat Hij is een geestelijk wezen. God is een Geest. Hij is niet stoffelijk, niet lichamelijk, denken we daarbij. Voor een kind betekent dit: od is niet te zien, zoals de wind daarbuiten, die wel te voelen, ook te horen is, maar niet te zien. „God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid" (Joh. 4 : 24). Dr. J. Koopmans heeft er op gewezen, dat in dit verband geestelijk bedoeld is als tegenstelling vooral met: leselijk. God is niet onderworpen aan het vlees. Vlees, in de bijbelse betekenis van: nderworpen aan zonde en verderf, aan vergankelijkheid en beperktheid. Wanneer wij belijden dat God geestelijk is, dan bedoelen wij dit in de zin van het tweede gebod, Wij kunnen en mogen God niet afbeelden in gesneden beelden, ook niet in beelden, die in onze gedachten leven. God is geestelijk: ij is niet te bevatten in onze voorstellingen, we kunnen God nooit opsluiten in onze beelden. God is een geestelijk wezen! Daarin gelooft het hart, en daarin belijdt de mond de vrijheid, die God wezenlijk eigen is. God is volkomen vrij ten opzichte van ons, zijn schepselen. Hoe zou ook in ons hart, in ons verstand, in onze gedachten de levende God besloten kunnen zijn! Het geloof hoort hier klinken met name de belijdenis van de derde Persoon in het goddelijk wezen, de Heilige Geest. „De Heere nu is de Geest, en waar de Geest des Hecren is, aldaar is vrijheid" (2 Cor. 3:17).

...hetwelk wij God noemen... Uit het gegeven verband gerukt, kunnen deze woorden oneerbiedig klinken, maar de betekenis is: wij geven dit wezen de naam „God". „God", dat is geen begrip onder vele andere begrippen, maar: een Naam. En dus: er is er maar één van! Er is er maar één, die deze naam draagt. God is er niet een van een bepaalde soort, waarvan er meerdere bestaan. We spreken wel in het meervoud over goden, maar dan met een kleine letter geschreven. Het zijn de velen, die willen voorgeven dat zij God zijn, maar zij zijn het niet. Af-goden zijn het. Er is maar één God, en het hart weet dit aan de Naam. Dit is in de Schriftopenbaring het beslissende: Gods wezen wordt ons geopenbaard in zijn Naam. Wat in de Naam van God ons gegeven wordt, mag ons werkelijk voldoende zijn. En daarom zullen we de Naam van de levende God niet ijdel gebruiken, maar deze in diepe eerbied hoog houden: die Naam, zo heilig, groot en goed!

Een enig en eenvoudig geestelijk wezen — hoe kan nu het hart het geloof belijden door middel van de mond? Omdat God zelf zich heeft geopenbaard! En dan horen we in de Schrift het wezen van God omschreven in de vele „eigenschappen" van God. Als de vele stralen van de ene zon, als stromen uit de ene bron. Het wezen van God is voor ons kenbaar inzoverre wij de eigenschappen van God mogen leren kennen. Deze eigenschappen, dat zijn de deugden van God, op grond waarvan wij Hem loven en prijzen. Hem vrezen en liefhebben.

In onze Geloofsbelijdenis worden deze eigenschappen van God nu opgesomd als een keten van negen deugden, afgesloten in de samenvatting, dat God een zeer overvloedige fontein van alle goederen is. Deze fontein doet negen stromen voortkomen: God is eeuwig, onbegrijpelijk, onzienlijk... Elk van deze negen deugden mogen we niet verstaan als een deel van God, in de zin: God is, wat zijn wezen betreft, voor een deel eeuwig, voor een ander deel onbegrijpelijk, en zo vullen de delen elkaar aan. Nee, in elke deugd afzonderlijk ontmoeten wij God geheel, zijn gehele wezen. Gods gehele wezen is eeuwig, en Gods gehele wezen is onbegrijpelijk. We volgen nu deze opsomming gedeeltelijk aan de hand van de bijbelteksten, die Dr. J. Koopmans vermeldt bij elk van de negen deugden, en zien daarbij de vermelding van de deugden van God uitlopen op de lofprijzing van zijn goedheid, die het al te boven gaat.

God is eeuwig — „Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God" (Psalm 90 : 2). Zover wij kunnen terugzien, het begin van hemel en aarde, daarvoor was God. Zover wij kunnen vooruitzien, het begin van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, daar is God. Wij mensen leven in de tijd, in de opeenvolging der dingen, we worden ouder, en niemand kan de stroom van de tijd tegenhouden. Wij zijn mensen van de dag, en wij vergaan als een bloem op het veld, als een voorbijgaande morgenwolk. God is eeuwig, ontheven aan de tijd, en wanneer de eeuwigheid neerdaalt in de tijd, wanneer God als de Eeuwige zich openbaart, dan leren wij deze deugd van de eeuwigheid van God prijzen in ongekende vreugde. Dan leren wij onze dagen tellen alzo, dat wij een wijs hart bekomen. Door de eeuwigheid van God is het, dat wij onze dagen leren tellen, en daarin een wijs hart ontvangen. Wijs, door God als de Eeuwige te aanbidden, en onszelf als tijdelijk te'ervaren en te leren aanvaarden. Totdat God onze tijd in zijn eeuwigheid zal opnemen in de ruimte van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.

God is onbegrijpelijk — „Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet..." (Job 36 : 26). Job heeft geworsteld met deze deugd van God. Heel de onbegrijpelijkheid van Gods wezen. Wie kan God begrijpen, als deze onbegrijpelijkheid Gods neerdaalt in ons leven, als we er werkelijk mee te maken krijgen, en dat juist ook in de openbaring van God in Jezus Christus, als God zo onbegrijpelijk is in zijn verkiezende liefde, die haar sporen zo ontzagwekkend diep trekt door deze wereld, als in deze zee onze gedachten verzinken, al dieper en dieper wegzinken, zonder houvast in iets zichtbaars? De worsteling van Job! Welke diepgaande sporen worden in ons leven getrokken, wanneer we voor de onbegrijpelijke God gesteld wor-

den. „O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen." Er valt met Paulus dan alleen te eindigen in de lofprijzing, in de verheerlijking van de deugd van Gods onbegrijpelijkheid: ..Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in eeuwigheid. Amen."

God is onzienlijk — „Die alleen onsterfelijkheid heeft, en een ontoegankelijk licht bewoont; Die geen mens gezien heeft, noch zien kan..." (1 Tim. 6 : 16). Niemand heeft " ooit God gezien! En dat in een eeuw, waarin wij dagelijks leven bij het zichtbare. Onze ogen drinken de ganse dag de indrukken van deze zichtbare wereld in. We moeten zien,

anders kunnen we niet geloven. Niemand heeft ooit God gezien. Probeer in de zon te zien, te blijven zien: en onvergelijkbaar sterker licht, eeuwig licht, het Licht zelf is God. W T ie zou God kunnen zien, en leven? Daarom prijzen wij deze deugd van God het meest, wanneer wij dagelijks wandelen door geloof, door het land van het geloof, dat is de woestijn tussen Egypte en Israël, wanneer we leven bij het gegeven Woord en de enkele zichtbare tekenen van doop en avondmaal, en dit ons onderweg genoeg is: Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard" (Joh. 1 : 18).

E.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1979

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1979

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's