Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VASTE VERBOND

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VASTE VERBOND

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Oud en Nieuw Verbond

Bij uitgeverij Ton Bolland in Amsterdam verscheen in 1978 een boek van Prof. Dr. C. Graafland, getiteld „Het vaste Verbond". Welk een belangrijke materie in dit werk aan de orde wordt gesteld blijkt al uit de ondertitel: „Israël en het Oude Testament bij Calvijn en het Gereformeerd Protestantisme". Al lezende komen we echter tot de ontdekking dat het terrein waarop de auteur zich beweegt nog veel ruimer is dan deze ondertitel doet vermoeden. Het gaat niet alleen over de betekenis van het Oude Testament en over de plaats van Israël, maar in verband daarmee komen ook aan de orde de verhouding Oude Testament —Nieuwe Testament, de verhouding Wet en Evangelie en de verhouding belofte en vervulling.

Al deze zaken zijn van zó grote betekenis voor de prediking en voor het geestelijk leven dat we niet via een gewone recensie, maar in enkele wat meer uitgebreide artikelen de aandacht op genoemd werk willen vestigen.

Artikel 25

In de Inleiding constateert Graafland een toenemende belangstelling voor het volk Israël, mede als gevolg van de Tweede Wereldoorlog, maar vooral ook door hernieuwd onderzoek van de Schrift. De vraag is opgekomen en ook herhaaldelijk gesteld: Moet Israël niet een plaats innemen in het belijden van de christelijke Kerk? In de klassieke belijdenisgeschriften uit de tijd van de Reformatie komt Israël niet voor... Is dat een toevalligheid of heeft dit te maken met de struktuur van de Reformatorische theologie? Zo komt de auteur tot de vraag wat binnen de actieradius van de Gereformeerde traditie ligt. Uitgangspunt bij het beantwoorden van die vraag is Artikel 25 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waarin het gaat over „de afschaffing van de Wet en de overeenstemming van het Oude en Nieuwe Testament".

In Hoofdstuk I wordt dit artikel aan een nadere beschouwing onderworpen. Artikel 25 is in vergelijking met andere artikelen van de NGB maar klein en ook minder bekend. Dat komt doordat de inhoud nooit een controversiëel punt is geweest. Bij nieuwere beschouwingen echter is juist dit artikel in het geding. Is het nu een scharnier of een knelpunt in het Gereformeerd belijden? Met andere woorden: is met dit artikel alles gezegd of heeft het aanvulling nodig? De problemen ontstaan als het gaat over toepassing van allerlei Oud-Testamentisch voorschriften. Artikel 25 gebruikt woorden als „afgedaan" en „een einde genomen". Maar wordt daarvan niets teruggenomen als er wordt gesteld: „Intussen maken wij nog gebruik van de getuigenissen uit de wet en de profeten om ons in het Evangelie te bevestigen en ook om ons leven in alle eerbaarheid, tot Gods eer, naar Zijn wil te regelen"? Wat heeft er nu wèl afgedaan en wat niet?

Graafland merkt op dat de eerste complete dogmatiek waarin Israël expliciet aan de orde komt Berkhof's Christelijk Geloof is. Van Ruler heeft een eigen visie op het Oude Testament: „afgedaan" betekent bij hem „volledig van kracht geworden". In de maatschappijkritische theologie staan de wet en de profeten centraal, juist om de oproep tot gerechtigheid die daarin klinkt. Hoe dan ook, de vraag klemt: Hoe lezen we het Oude Testament en geeft de Reformatorische theologie ons de leesregel in handen?

Oud en Nieuw Verbond

Artikel 25 van de NGB heeft een historische achtergrond: het is ontstaan uit reaktie tegen Rome en tegen de Dopers. De Roomse Kerk denkt typisch Oud-Testamentisch, wat onder andere blijkt uit haar eredienst. Voor de Reformatie betekende dat een miskenring van Christus en Zijn werk. De Reformatie is een typisch Nieuw-Testamentische beweging, die het Oude Testament verstaat „van Christus uit". Niet de Wet staat centraal, maar Christus, het heil en het geloof.

De Dopers daarentegen achtten het Oude Testament minderwaardig, het was hun te aards, te stoffelijk. Vandaar de zinsnede in Artikel 25 dat het Oude Testament toch niet geheel heeft afgedaan.

In de Verbondsbeschouwing van Calvijn spelen het Oude Testament en Israël wel degelijk een grote rol, zo stelt Graafland contra Berkhof. De verhouding van God tot Zijn volk is een Verbondsrelatie. God openbaart Zich, schenkt Zijn heil weg als een genadig God in Christus aan een volk dat Hij heeft uitverkoren en dat Hij Zijn volk wil noemen en dat Hem z'n God mag noemen. Wanneer in latere foederaal-theologie het Verbond een allesbeheersende rol gaat spelen (bijvoorbeeld bij Coccejus), dan zijn de wortels van die Verbondsbeschouwing toch al bij Calvijn te vinden. De Verbondsscholastiek echter is niet van Calvijn. Het is zelfs de vraag of Calvijn het „werkverbond" heeft geleerd, en het probleem of Christus Hoofd of Middelaar van het Verbond is (later een zeer controversiëel punt in de Afgescheiden kerken) kent Calvijn ook niet.

Het Verbond is bij Calvijn expliciet-Christogisch gevuld. Vandaar uit kan hij ook zo sterk de eenheid van Oud en Nieuw Testament benadrukken. Alle gelovigen van het Oude Testament zijn met Christus gestorven en leven ook met Hem. Het motief voor de eenheid van Oud en Nieuw Testament vindt Calvijn voornamelijk in de onveranderlijkheid van God: Hij is gisteren en heden Dezelfde.

De vraag kan-gesteld worden of hierdoor het heilshandelen van God in de tijd nie.t in de knel komt. Bij Calvijn is er een spanningsverhouding, waarin echter het eeuwigheidsdenken en het historisch denken nog bij elkaar wordt gehouden. De polarisatie ontstond pas tussen Voetianen en Coccejanen. De laatsten dachten zuiver historisch en kwamen daardoor tot ontkenning van

de eenheid tussen Oud en Nieuw Testament. De Voetianen dachten vanuit de besluiten Gods in de eeuwigheid. Ondanks de latere synthese tussen Voetianen en Coccejanen is er binnen de Gereformeerde traditie nog steeds een zekere tweesporigheid.

Hoe kan nu Calvijn, als hij zó sterk de eenheid van Oud en Nieuw Testament accentueer, die twee nog onderscheiden? Graafland antwoordt daarop dat het O.T. bij Calvijn vooral paedagogische betekenis heeft: het leidt naar Christus.

Wet en Evangelie

Hoofdstuk III is gewijd aan de verhouding Wet en Evangelie. Calvijn maakt onderscheid tussen die beide, en sluit daarin aan bij Luther, hoewel de tegenstelling in de (latere) Lutherse theologie scherper is dan bij Calvijn.

Calvijn kan op twee manieren spreken over Wet en Evangelie. Soms verstaat hij er gewoon onder: Oud en Nieuw Verbond. Het oude is dan de tijd van de Wet, het nieuwe de tijd van het Evangelie. Inhoudelijk is er dan nauwelijks verschil tussen die twee. De Wet is de Oud-Testamentische en het Evangelie de Nieuw-Testamentische bedeling van het Verbond, maar beide hebben tot inhoud Christus.

Calvijn gebruikt echter de begrippen Wet en Evangelie ook in andere zin, waarbij Wet en Evangelie meer tegenover elkaar komen te staan. De Wet heeft dan tot taak ons af te brengen van onze gerechtigheid en ons te leiden naar de gerechtigheid van Christus. Dit is een oneigenlijk gebruik van de Wet, want de Wet, die gegeven is ten leven, heeft hier een dodende functie. Toch is ook dan de Wet gericht op Christus en staat zij in het kader van het heilshandelen van God.

Hier kan weer een verschil met Luther worden gesignaleerd, want bij Luther is het aanklagende werk van de Wet meer een voorbereidend werk dat aan de genade voorafgaat. Niet zozeer bij Luther zelf als wel in de latere Lutherse theologie is dit voorbereidende werk geheel verzelfstandigd, zodat het los komt te staan van het eigenlijke heilshandelen van God.

Graafland vindt hier terecht aanleiding om te waarschuwen voor twee gevaren die vandaag de kerk, de prediking en het geestelijk leven bedreigen. Het eerste gevaar is dat de Wet in haar aanklagende veroordelende functie niet meer ter sprake komt. Met andere w T oorden: het stuk der ellende wordt eenvoudig overgeslagen. Men beroept zich daarvoor ten onrechte op Calvijn. Bij hem staat de dodende functie van de Wet wel in het kader van Gods heilswerk in Christus, maar die functie wordt door hem dan toch volledig gehonoreerd. Genade kan alleen verkondigd worden aan schuldige mensen en vergeving is er alleen voor wie zijn zonde kent en belijdt. Anders wordt de Wet een soort moraal.

Het tweede gevaar is dat het ontdekkende werk van de Wet gezien wordt als een voorbereiding, als een fase die aan het geloof voorafgaat. Zondekennis komt dan te staan buiten de zaligmakende kennis van Christus. Soms gaat men daarin zó ver dat men pas van geloot f wil spreken wanneer Christus bewust wordt toegeëigend. In de prediking wordt dan alle aandacht besteed aan de noodzaak van zondekennis, zo zelfs dat het Evangelie in de verdrukking komt. Het gevolg is wéér wetticisme, dat in vorm wel verschilt met bovengenoemd wetticisme, maar qua inhoud niet. Men ziet dan de Wet niet als opgenomen in het heilshandelen van God, zodat ze los van Christus komt te staan. De Wet komt echter pas tot haar recht wanneer ze gebruikt wordt om de wil van God te kennen en daarnaar te leven.

Eigenlijk, zegt Graafland, hoort de Wet bij Calvijn meer thuis in het stuk van de dankbaarheid dan in het stuk van de ellende. „Het pleit dan ook voor het calvijnse karakter van de Heidelbergse Catechismus wanneer ook daarin de Wet pas voluit genoemd en ter sprake gebracht wordt in het derde deel ervan, in het stuk van de dankbaarheid en niet in het eerste deel, in het stuk van de ellende. Daar wordt het, in echt-calvijnse trant, slechts in het voorbijgaan behandeld. Maar dat voorbijgaand karakter moeten wij niet vertalen als oppervlakkig of gebrekkig. Nee, de Wet wordt daar juist in haar volle scherpte en ontdekkende en veroordelende kracht gepredikt. Maar zij komt daar toch niet in haar eigenlijke gedaante voor de dag. Zij wordt dan ook niet voluit weergegeven, maar alleen in haar geconcentreerde vorm van de samenvatting, die echter des te ontdekkender werkt omdat zij de eis Gods tot liefde zo radicaal doet horen. Terwijl, als de Catechismus dit doet, zij ook weer, echt calvijns, dit niet doet zonder de naam van Christus erbij te vermelden. Daarom geeft l zij op de vraag, wat de Wet van God van ons eist, als antwoord: dat leert Christus ons".

Met opzet heb ik vrij lang bij dit gedeelte van het boek stilgestaan. Ik ben namelijk van mening dat ook in onze kringen het ontdekkende en veroordelende karakter van de Wet teveel wordt gezien — en ook gepreekt? — als een fase die voorafgaat aan het geloof, maar die met het geloof als zodanig niet veel te maken heeft. Dat is dan, zegt Graafland mijns inziens terecht, „meer geinspireerd vanuit de lutherse dan vanuit de calvijnse lijn der Reformatie. Calvijn heeft hierover iets genuanceerder gedacht en onze Catechismus doet dit ook. Ik meen dat op laatste wijze meer wordt recht gedaan aan de rijkdom van het getuigenis van de Schrift".

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 1979

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

HET VASTE VERBOND

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 1979

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's