Verblijden om lijden
, , Die mij nu verblijde in mijn lijden voor u en vervulle in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus, voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente; welker dienaar ik geworden ben, naaide bedeling van God, die mij gegeven is aan u, om te vervullen het Woord Gods; namelijk de verborgenheid, die verborgen is geiveest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen." Colossensen 1 : 24—26.
Lijden voor en om Christus
De apostel sluit hoofdstuk 1 af met een uitweiding over zijn dienst als apostel. Vers 23 sloot hij af met de woorden: „...van welk Evangelie ik Paulus een dienaar geworden ben". En dan loopt de zin in vers 24 eigenlijk gewoon door. In de meeste bijbels is dat niet meer te zien, omdat overal met vers 24 een nieuw gedeelte wordt ingezet. Maar eigenlijk spreekt Paulus gewoon door. „Van welk Evangelie ik Paulus een dienaar geworden ben, die mij nu verblijd in mijn lijden voor u..." ja, een dienaar geworden en nu in lijden. Dat hoort voor de apostel kennelijk bij elkaar. Althans, zo was zijn ervaring in de Evangeliedienst: lijden!
Maar heb niet te doen met hem. Dat stelt hij allerminst op prijs. „Die mij nu verblijde in mijn lijden..." Blijdschap kent de apostel om dat lijden.. Is dat geen afwijking van deze man? Dat is toch abnormaal? Het hangt er maar van af welke norm u stelt, om ab-normaal te vinden waarover Paulus zich hier verblijdt. Sterk leefde in Paulus' dagen
het besef dat het Evangelie en het lijden bij elkaar hoorden. Maar ook dat men daar vreugde over kende. Men weet zich verwaardigd, men vindt het een hele eer om voor Christus te mogen lijden. Vandaar de blijdschap in het lijden. Nu geldt ook hier het gezegde dat we niet hebben te staan naar „zwaarheid, maar naar klaarheid". Maar als God de „zwaarheid" geeft, om Zijns Naams wil, hebben we dat te aanvaarden met dankbaarheid. „Die mij nu verblijde in mijn lijden". Die vreugde is er ook omdat Paulus daarin een bevestiging ziet van zijn apostelschap. Tegen Ananias zegt de Heere: Want Ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet om Mijn Naam" (Hand. 9 : 16). Paulus overkomt niets vreemds in het lijden. Het hoort voor hem bij het apostelschap, dat zonder lijden niet bestaan kan.
Intussen is dat lijden niet zinloos. Immers, er staat „...in mijn lijden voor u..." Voor u, ten bate van u, ten nutte van u. W 7 at voor nut heeft de gemeente in Colosse van liet lijden dat Paulus elders overkomt? Om dat nader toe te lichten, nemen we er de rest van de tekst (vs. 24) bij, waar staat „...en vervulle in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus, voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente". We hebben hier te doen met één van de moeilijkste teksten van het Nieuwe Testament. De Nieuw r e Vertaling heeft het zelfs nog moeilijker gemaakt door te vertalen „...en vul ik in mijn vlees aan wat ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus ten behoeve van zijn lichaam, dat is de gemeente". Dit roept direct de gedachte op dat er aan het lijden van Christus iets zou ontbreken wat door de gelovigen zou moeten worden aangevuld. Dat kan onmogelijk waar zijn. Het is immers volbracht, klonk het uit de stervende lippen van onze gezegende Zaligmaker. En wat Hij volbracht heeft, dat is volbracht. En de Vader heeft er op de Paasmorgen Zijn eeuwige goedkeuring aan gehecht, door Christus op te wekken uit het graf. Nee, die richting moeten we niet uitgaan in ons verstaan van deze woorden.
Ook niet de uitleg die er in de Rooms-Katholieke Kerk altijd aan gegeven is en wordt. Het lijden van bijzondere christenen, martelaren, heiligen heeft daar een verdienstelijk karakter. Dat lijden wordt als het ware „opgespaard" in de schat der kerk, waaruit anderen geholpen kunnen worden om mede verzoening te ontvangen met God in het oordeel (zie hierover Calvijns scherpe polemiek met Rome op dit punt in zijn commentaar op vers 24).
We moeten ook hier denken aan de veel voorkomende gedachte in de brieven van Paulus dat het lijden van Christus zich voortzet in het lijden van Zijn volgelingen. Als hij schrijft dat hij „altijd de doding van de Heere Jezus in het lichaam omdraagt", bedoelt hij daar o.a. mee dat hij steeds in doodsgevaar en in lijden is. Zo volgt hij Jezus op Zijn lijdens-en stervensweg. Even verder zegt hij dan ook: „Want wij die leven, worden altijd in de dood overgegeven om Jezus' wil..." (2 Cor. 4, 10 — 11).
Toch zit er nog meer in onze tekst. Hij vervult in zijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus. Er is in dat lijden van Jezus iets wat om aanvulling, om voortzetting vraagt. Niet dat er aan het verzoenend lijden en sterven iets zou ontbreken. Wel, „omdat het nu eenmaal Jezus' bedoeling was dat Zijn lijden een voortzetting zou vinden in dat van de discipelen" (C. H. Lindijer, Het lijden in het N. Testament, 1956, pg 39 v). De verdrukkingen van Christus kunnen we ook opvatten als een soort vaste term voor de verdrukkingen van de christenen. Verdrukkingen zoals Hij ze ook heeft meegemaakt. We ondervinden in dat lijden iets van wat Hij ook heeft ondervonden. Vooral de haat die op Christus zich heeft uitgeleefd, wordt eveneens uitgeleefd op die bij Christus horen (zie Joh. 15 : 18— 21). Christus kan niet meer vervolgd worden. Het Kind is weggerukt tot God en Zijn troon (Openb. 12, 5). Maar de vrouw (= de gemeente des Heeren) is in de woestijn gevlucht en ondervindt daar de woede van de draak.
Zo vervult de gemeente van Christus de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus. Paulus zegt elders dat hij de littekenen van de Heere Jezus in zijn lichaam draagt (Gal. 6, 17). Zoals Jezus kon zeggen na de opstanding: zie de tekenen van de nagelen in Mijn vlees, zo kan ook Zijn dienaar Paulus de littekenen tonen. Littekenen van de Heere Jezus. Om Jezus' wil.
Wat wordt dan bedoeld met „de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus"? En wat wil het zeggen dat hij die vervult „voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente"? Daar zijn verschillende uitleggingen over bekend. Misschien bedoelt hij te zeggen dat er nog het een en ander ontbreekt aan het lijden om Christus' wil dat God voor hem heeft bedoeld. Hij is dan bezig zijn eigen lijdensweg af te leggen. „Ook is het mogelijk dat hij niet denkt aan wat er nog aan het eigen lijden ontbreekt, maar aan wat er nog te doorlijden is van de hele hoeveelheid lijden, die de Christenen samen hebben door te maken. Hij bedoelt dan dus: ik ben bezig een deel te dragen van al het lijden, dat nog door Christenen gedragen moet worden" (C. H. Lindijer a.w.). Sommigen hebben daar zelfs de gedachte aan verbonden dat er door de christenheid eerst een bepaalde hoeveelheid lijden moet zijn doorgemaakt, wil het Koninkrijk Gods zelfs kunnen komen. En daarom verblijdt Paulus zich er in, want door zijn lijden kan
ti mag hij er aan mee helpen dat Rijk zo iel mogelijk te laten komen. Zo dient hij 3ch de gemeente, ook al zit hij gevangen 1 kan hij niet preken.
Toch ligt het meer voor de hand aan te emen, wat Paulus in de brief aan de Filipensen zegt, dat wat , , aan hem is geschied, ïeer tot bevordering van het Evangelie geomen is" (Fil. 1, 12). Zijn lijden bevordert e Evangelieprediking. De naam van Chrisiis wordt er nog meer door verbreid en beend gemaakt. En als Paulus zoveel moed rijgt om voor de rechter en zelfs de keizer 2 getuigen van Christus en het heil in Hem, an krijgen daardoor ook andere broeders loed en kracht om te volharden en blijvend e getuigen.
Lijden om Christus' wil. Wij kennen dat i eigen land eigenlijk nauwelijks. Op niet il te verre afstand echter wordt er wel gesden. Lichamelijk en geestelijk. Wel kan !e tijd kortbij zijn dat het ook ons deel ; aat worden. Als we maar niet vergeten dat , géén-lijden-kennen-om-Christus' wil" volgens het Nieuwe Testament abnormaal is. En wel lijden om Zijn Naam normaal, naar le norm van Christus is. Dat blijkt ook uit le vrucht. Een gemeente in verdrukking )loeit meer, dan een gemeente in rust en veelde. Gewicht aan de klok kan niet gemist vorden. En de verdrukkingen van Christus metten zich voort in de Zijnen. Ze leren geneenschap beoefenen met Zijn lijden. Ze •vorden zo gans en al één met Hem, dat ze iets gaan meevoelen en meebeleven met Hem L'an het lijden van deze tegenwoordige wereld. Maar Hoofd en lichaam zijn dan ook zo één, dat waar ze met Hem lijden ze onnogelijk anders dan ook met Hem verheerlijkt kunnen worden. Dat doet het volhouden. Dat is de lijdzaamheid als vrucht op de verdrukking. In die verdrukking wordt geroemd (Rom. 5, 3). In dat lijden kent Paulus verblijden. Het mag, Hij keurt het mij waardig Zijn verdrukkingen in mijn vlees te vervullen. In mijn vlees. Dat doet pijn. Maar Hij giet balsem in de wonden die de vijand slaat. Het Hoofd is immers boven. En van Boven giet Hij Zijn Geest van vertroosting steeds door uit. Zo is het om vol te houden. De hoop wordt erdoor verlevendigd. Hopen op Zijn beloftewoord: waar Ik ben, zult gij ook zijn. Weldra is het zover. Houdt intussen moed, Godvruchte schaar. Hij is getrouw 7 , de Bron van alle goed. De verdrukking duurt maar tien dagen. Het is nu een weinig tijds lijden. Straks wordt het eeuwig verblijden.
dienaar van de gemeente
„Welker dienaar ik geworden ben, naar de bedeling van God, die mij gegeven is aan u..." Paulus lijdt met blijdschap ten bate van gemeente. Waarom dan? Omdat hij van die gemeente een dienaar is. De gemeente is er niet voor hem. Maar hij is er voor de gemeente. Een dienaar. Een diaken, staat er letterlijk. „Om te preken" (Calvijn). Deze wijst er op dat de apostel in verschillende betekenissen zich een dienaar noemt. Plij noemt zich een dienaar van God en van Christus. Elders een dienaar van het Evangelie. Hier een dienaar van de gemeente. Maar het een bestaat niet zonder het ander, je kan het één niet wezen, zonder tegelijk ook niet het andere te zijn. Wie waarlijk het Evangelie bedient, doet dat omdat hij daarin God cn Christus maar tevens de gemeente wil dienen. Hoe het ook zij: dienaar-zijn! Meer niet. Dat is alles. We hebben in het ambt slechts te dienen. Maar dat is dan ook niet gering. Dat dat mag! Dat'God ons daartoe verwaardigt. En dat Hij ons na al ons wangedrag geen ontslag geeft. Flet is zich dagelijks dienend verwonderen. En verwonderend dienen. Naar de bedeling van God.
Dienaar worden is geen onderdeel van een vakkenpakket, waaruit je zelf kiezen kan. Daar word je van Godswege toe uitgekozen. Hij deelt ons dat toe, staat er. Die mij gegeven is. Het ambt is een gave. Geen erebaantje. Geen kwestie van promotie maken. Geen zaak van „ik, ik", maar van „Hij, Hij". Naar de bedeling van God, die mij gegeven is. Zo ervoer Paulus zijn apostelambt. En waarom dan gegeven? Gegeven aan u. Niet wij kiezen wat uit, gemeente zus of gemeente zo. Maar God geetf Zijn dienaren aan een gemeente. En de gemeenten krijgen dienaren. Waarom dat alles? „Om te vervullen het Woord Gods". Bedoeld is hier dat het Woord Gods Zijn volle vervulling krijgt. Dat het in Zijn volheid verkondigd wordt. Dat er niets achterwege gelaten wordt, niets verzwegen wordt.. Dat we geen reductie, geen verschraling aanbrengen op de inhoud van het Evangelie (H. N. Ridderbos). Wie dat wel doet, dient meestal zichzelf. Die zoekt eer van mensen, maar niet de eer Gods. Dienaar van de gemeente om aan haar het W T oord Gods te vervullen, tot Zijn volle recht te laten komen (NV). Dat kost alles, omdat het alles heeft gekost. Bloed, zweet en tranen. Ook tranen van vreugde. Wat een dienst, de dienst van het Woord aan de gemeente.
verborgenheid onthuld
Dat volle Woord Gods is hier vooral de onthulling van „de verborgenheid die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten..." Eeuwenlang bleef Gods raadsplan verhuld. Wel werd steeds een tip van de sluier opgelicht. God sprak in die oude tijden „veelmaal en op velerlei wijze door de profeten" (Hebr. 1, 1). Maar Hij „spreekt nu tot ons door de Zoon". Dat blijde bericht golft door heel het Nieuwe Testament. Dat is het overstelpende van de blijdschap: God is uit de verborgenheid getreden in Christus Zijn Zoon.. De Messias is geboren. Gods beloften zijn heerlijk vervuld. Daar gaat het in dc prediking voor de apostel dan ook om: Christus de Beloofde! Wat alle eeuwen en alle geslachten niet hebben geweten, dat weten we nu wel. Op ons zijn de einden der eeuwen gekomen. Op ons ook, lezer! Beseft u uw grote verantwoordelijkheid. W 7 at doen we met dat Woord dat druist van Christus en Zijn volbrachte werk?
„Het is nu geopenbaard aan Zijn heiligen." „De ganse wereld, die dus lang gelijk vreemd van God geweest was, nu tot de hoop der zaligheid wordt geroepen en dat allen dezelfde erfenis des eeuwigen levens aangeboden wordt..." „Toch stelt Hij daarbij 'den heiligen': want de arm Gods wordt niet aan alle mensen geopenbaard, zodat zij zijn raad ook verstaan" (Calvijn). Het aanbod komt tot allen, maar die horen het en die nemen het aan, aan wie God Zijn arm openbaart. Dat is het grote voorrecht en tevens de laatste ernst. Is ook ons het geheimenis verklaard? De Geest doet dat. Altijd door het Woord. Daartoe zendt God goedertierenlijk nog steeds dienaren uit. Om tl te dienen. Met het Evangelie. Daarvan is de hoofdinhoud: Christus alleen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1979
Gereformeerd Weekblad | 13 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1979
Gereformeerd Weekblad | 13 Pagina's