Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over eer gesproken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over eer gesproken

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarom zeide Haman tot de koning: e man tot wiens eer de koning een welbehagen heeft, zal men het koninklijke kleed brengen, dat de koning pleegt aan te trekken, en het paard, waarop de koning pleegt te rijden; en dat de koninklijke kroon op zijn hoofd gezet worde. Esther 6 : 7, 8.

Ingebeelde eer

Haman spreekt over zijn eigen eer. We lezen ervan in het laatste gedeelte van het vorige hoofdstuk. Ten overstaan van vrouw en vrienden pocht hij op alles wat hij heeft. Wel tien zonen bezit hij en wat heeft de koning hem groot gemaakt boven alle anderen. Hij alleen mocht samen met de koning ter maaltijd bij koningin Esther en voor morgen is hij opnieuw genodigd. Het kan niet op. Zo groot en zo machtig is hij, Haman. We zien hem pralen en pronken temidden van de zijnen. Zijn borst zwelt, zijn ogen schitteren, zijn stem verheft zich. We zien hem genieten van de vleiende bewondering van zijn vrienden.

Die Haman is een tekenend beeld van de goddeloze. Hun ziel verheft zich. De hovaardij omringt hen als een keten. Ze gaan de inbeeldingen des harten te boven. Ze zetten hun mond tegen de hemel en hun tong wandelt op de aarde. Hun binnenste gedachte is, dat hun huizen zullen zijn in eeuwigheid. Vol zijn ze van hun eigen ijdele ik. Geen woord van dank jegens de HEERE kan over hun lippen komen. Geen spoor van ootmoed siert hun hart. Haman, de goddeloze. We hebben hem om ons heen in de mens van de twintigste eeuw, die alles kan en alles weet, die zijn toren naar de hemel bouwt, die in dwaze ijdelheid zichzelf bewondert en laat bewonderen.

We hebben hem om ons heen, Haman. Maar hebben we hem soms ook binnen in ons? Leerden we onszelf kennen in de dwaze ijdelheid van ons hoogmoedige vleselijke hart? We vergeten toch ook de woorden van dank. En ons hart is van nature toch ook vol van onszelf. En dat komt toch naar buiten. Is het niet grof en uitdagend zoals hier, dan wel fijnzinnig en bedekt. Alleen genade leert danken. Alleen genade geeft ootmoed. Dan wordt bewondering, verwondering.

Hamans geluk is groot, maar niet vol. Er is iets dat zijn vreugde bederft. Een dode vlieg maakt de zalf van zijn blijdschap stinkende. Die dode vlieg is Mordechai, die maar niet buigen wil. Dat is de bitterheid, die zijn vreugde vergalt.

Is Gods Kerk het niet? Die ene, die het plezier bederft. Als die kerk er maar niet meer was, zou de vreugde der wereld storeloos zijn. Die ene, immers wil haar geweten openhouden, haar weten van andere dingen dan ijdele eer en zingenot. Ja, als die Ene van de kerk er maar niet meer was: haar Koning Christus. Wat hebben de Farizeeën niet hun best gedaan om Hem weg te krijgen. Wat doet de wereld nog zijn best om Zijn Naam ongenoemd en onbemind te krijgen op deze. aarde. Hij verstoort immers de rust. Dat verklaart toch dc mateloze felheid waarmee de wereld zich tegen Christus en Zijn kerk keert. Dat verklaart toch de vijandschap die in het laatste der dagen tot een indrukwekkend hoogtepunt zal stijgen.

En waar horen we bij? Bij de Ene of bij de velen? Ergeren we ons omdat ons zgn. geluk wordt ondermijnd? Omdat'er getornd wordt aan onze godsdienstige schijnvrede? Val er dan onder! Verhardt u niet maar laat ti leiden.

Gelukkig echter aan wie de wereld zich ergert. Met haar moeten we dan in onvrede leven, maar we hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus,

Hamans plezier wordt bedorven door Mordechai. Zijn vrouw en vrienden weten echter wel raad. Haman moet maar vast een enorm hoog hout oprichten. De koning zal zijn vriend toch wel deze gunst willen verlenen dat Mordechai daar vast op mag worden gespietst. Nu, dat zal Haman gaan vragen. En van te voren al verheugd over Mordechai's val begeeft hij zich de volgende morgen naar de koning.

Onthouden eer

Maar wat wordt het dan wonderlijk werkelijkheid: De HEERE belacht de raad der heidenen.

De Bewaarder Israëls zal niet sluimeren noch slapen. Welgelukzalig zijn allen die Hem verwachten.

Diezelfde nacht had de koning niet kunnen slapen. De wereld zou zeggen: Dat was ook toevallig. Gods Kerk weet: Gij hield zijn ogen wakende. Ook het slapen en waken is van de HEERE. De slaap is zoet en het waken valt niet mee. Onrustig keren we om en om, gedachten en beelden warrelen door ons hoold, benauwende gedachten vaak en zorgwekkende beelden. Het duister van de nacht maakt het vaak ook duister van binnen. We worstelen om tot rust te komen. En toch, ook dat is van de HEERE. Hij heeft er Zijn bedoeling mee. En wat een zegen als door alle strijd heen Gods nabijheid gevonden mag worden. De nacht wordt dan ons heiligdom. Ja, te middernacht mogen we opstaan om te loven de rechten Zijner gerechtigheid.

Ook Ahasveros' waken was van de HEE-RE. Hij had er Zijn bedoeling mee. De koning had zich, na enige tijd wakker gelegen te hebben, het boek der kronieken laten brengen. Daarin werd alles opgetekend wat er in het rijk gebeurde. Dat moest hem dan maar verstrooien. En tegelijk zou de anders verspilde tijd nuttig worden besteed. Toen was door zijn dienaren voorgelezen van de dienst, die Mordechai aan de koning bewezen had. Alweer geen toeval. Het boek werd opengeslagen waar God dat wilde. Mordechai moest immers worden gered uit de hand van Haman, ja zelfs door hem worden geëerd.

Wat heeft Mordechai een grote God. Hij leidt en regeert alle dingen. De grote dingen van volken en culturen, die opkomen en verdwijnen, maar evenzogoed de kleine dingen. De kleine dingen zelfs van de bladzijden van een boek. En al die dingen moeten medewerken ten goede degenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn.

Wat heeft Gods volk een grote Koning. Een God, Die naar de orde van Zijn genadeverbond onze getrouwe Vader wil zijn, Die van alle goed ons verzorgen wil en alle kwaad van ons weren of ten onzen beste keren wil. Een getrouwe Vader om Christus' wil.

Wat is Hij het vertrouwen van Zijn kerk waard. Het moest hen wel een gedurige oorzaak van droefheid zijn als ze nog wantrou-

wend en bekommerd de toekomst tegemoet zien. Mordechai ligt te slapen onbewust van het kwaad dat over hem besloten is, maar de HEERE waakt. Wat moesten we gedurig bidden om de Geest des geloofs, opdat we getroost, ja vrolijk onze weg mogen gaan. Dat kan lijden om Hem die om Christus' wil onze hemelse Vader wil zijn.

Ahasveros had zich diep geschaamd toen hij van zijn dienaren te horen kreeg dat Mordechai geen eerbewijs voor zijn trouw ontvangen had. Dat was des konings eer te na. Perzische koningen plachten hun onderdanen voor trouw rijkelijk te belonen. Hij had dat nagelaten.

Die schaamte siert Ahasveros. Hij verdoezelde zijn verzuim niet. Hij erkende het en wilde het weer goedmaken.

En zo breekt de koning zich er het hoofd over, hoe hij Mordechai belonen zal, als Haman het paleis binnenkomt met moordplannen voor dezelfde man.

Geschonken eer

Haman moet dan maar de koning advies geven over het eerbewijs, dat Mordechai ten deel zal vallen. Diens naam wordt echter niet genoemd. En Haman is ijdel en dwaas genoeg om te denken dat het hemzelf geschieden zal. Tekenend is ook, hoe weinig bescheidenheid hij toont. Hij haalt het hoogste eruit. Het koninklijk kleed moet die man dragen. Het paard van de koning daar zal hij op zitten. Een belangrijke hoveling moet voor hem uitgaan om het volk van Susan te verkondigen, dat dit de man is tot wiens eer de koning een welbehagen heeft. Een Grieks schrijver vermeldt, hoe een Perzische koning aan een gunsteling zijn kleed schonk, echter onder uitdrukkelijke voorwaarde dat hij het nooit zou dragen. Dat zou toch teveel zijn. Haman was onbescheiden genoeg om dat voor zichzelf wel te vragen.

Het zal voor hem wel als een donderslag bij heldere hemel geklonken hebben als hij dan de naam Mordechai hoort noemen. Die dacht hij te verhogen aan het hout, nu moet hij hem verhogen in eer. Door de straten van Susan moet hij het gerucht van Mordechai's eer doen horen. Wat een gang voor deze dwaze en ijdele man. Maar ook wat een gang voor Mordechai. Met eer en met heerlijkheid wordt hij gekroond. Hij mag er in zien de blijken van Gods gunst en genade over zijn leven. De HEERE maakt niet beschaamd, die in Zijn wegen wandelen. Mordechai kon niet buigen voor Haman. Zijn gehoorzaamheid aan Gods wet had hem in nood en benauwdheid' gebracht. Nu mocht hij het toch zien, dat de HEERE niet begeeft, noch verlaat, die op Hem vertrouwt. Hij ontvangt de hoogste eer, die men als niet-koning ontvangen kan. De koninklijke mantel, het koninklijke rijdier en een koninklijke heraut.

Gods kinderen ontvangen ook eer. Die eerheeft Christus ontvangen en verworven. Ook Hem dacht men aan het hout te hangen. Toen is het niet bij denken gebleven. Het is tot de daad gekomen. Hij hing er werkelijk. De beschermende en bewarende hand Gods trok Zich van Hem af. Diens straffende hand keerde zich tegen Hem. En. zo heeft Hij gehangen hoger dan Mordechai dat zou doen, geestelijk hoger vooral. Hij hing immers tussen hemel en aarde, opgericht als een banier der volken. En dat is Zijn eer. Mordechai ontliep het hout en werd geëerd. Hij hing eraan en dat is Zijn eer geworden. Hij is niet buiten de schande om geëerd, maar er midden in. Christus' heerlijkheid is kruisheerlijkheid en vandaar uit ook Paasglorie. Zo heeft Hij eer verworven voor een eerloos volk. Eer van 's Vaderswege. Indien wij met Hem lijden, we zullen ook met Hem verheerlijkt worden. Koninklijk verheerlijkt worden.

En dan zijn ze geens Hamans. Die was onbescheiden genoeg om het hoogste en mooiste te vragen. Wat zal een arme zondaar van de HEERE vragen. We zijn het geringste niet waardig. Het minste, wat we van Hem ontvangen is genade en geeft ons reden tot stille verwondering. HEERE, waarom zoudt Ge mij hiertoe verwaardigen?

En toch de Heere eert Zijn kinderen. Zijn Zoon heeft niet zomaar glorie gewonnen. Met kostelijke koninklijke klederen kleedt Hij ze. Haar kleding is van gouden borduursel. De HEERE siert Zijn volk met de klederen des neils. Ze mogen heersen over de zonde en in een nieuw godzalig leven wandelen. Ze dragen de tooi van de stille godsvrucht, die regeert over zonde, duivel cn wereld. Hun levenswandel is een wandel in Gods Woord en inzettingen. Of is het niet heerlijk, koninklijk als een leven mag zijn in het heiligdom? Of is het niet heerlijk als een levensweg wordt gewandeld naar het Woord Gods?

Op een koninklijk dier mogen ze rijden. Als Christus voorspoedig rijdt op het Woord Zijner waarheid en rechtvaardige zachtmoedigheid, dan zal Zijn bruid in die eer delen.

Een koninklijke heraut zal voor hen uitgaan: Dit is de man tot dewelke de Koning Zijn welbehagen heeft. Die heraut moet zelfs de wereld nog zijn. Het moet erkend worden: Dit is Jakob, dit is het vroom geslacht. Dit is het Sion Gods, waarin Hij Zijn lust heeft.

Gods volk is een heerlijk volk. De Geest der heerlijkheid rust op u. Het moge hier een beginsel zijn. Het is hier vaak meer geloofd dan gezien. De kroon der overwinning echter ligt klaar. Straks breekt de dag aan, dat zelfs de duivel Gods kerk moet eren.

Zo zal de heerlijkheid der vromen Op 't luisterrijkst te voorschijn komen; Zo schenkt Gods goedheid hun begeren; Lof zij den HEER' der heren.

A.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1979

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Over eer gesproken

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1979

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's