Dien Mij naar Mijn Woord!
(1)
HET TWEEDE GEBOD
Het is u wellicht wel bekend dat er nogal wat verschillende opvattingen bestaan over de telling van de tien 'geboden. In de joodse traditie worden de woorden 'Ik ben de HEERE uw God — Die u uit Egypte, uit het diensthuis uitgeleid heb' als het eerste van de tien woorden gezien. Wat wij onderscheiden als het eerste en het tweede gebod wordt dan samengevoegd tot het tweede woord. Ook de roomsen en de luthersen kennen diezelfde samenvoeging. Inmiddels houden wij met overtuiging vast aan de gereformeerde (ook door de oosters-orthodoxen gevolgde) telling. Bij alle samenhang is er toch wezenlijk verschil in betekenis tussen het eerste en het tweede gebod. Het eerste gebod zegt: eert geen uitlands god. Het tweede gebod zegt: eert God niet op uitlandse wijze. Het eerste gebod gaat terug op de éénheid van Gods wezen, het tweede gebod op de geestelijkheid van Zijn wezen. Het eerste gebod stelt voor het appèl: dient Mij alleen! Het tweede gebod gaat een stap verder: dient Mij naar Mijn Woord!
We zouden afgoderij met verontwaardiging van de hand kunnen wijzen en ons intussen op grove manier schuldig maken tegenover het tweede gebod. Dat gebeurt wanneer we redeneren: als God maar gediend wordt komt het er niet op aan hóé Hij gediend wordt. Dan behoeft dat niet zo precies volgens het Woord. Het mag wel op mijn eigen manier. Een fatale vergissing en schuldige dwaling!
De letterlijke betekenis van het „Gij zult ti geen gesneden beeld noch enige gelijkenis maken..." is duidelijk. Een algemeen verbod afbeeldingen te maken en illustraties aan te brengen kan er niet in gelezen worden. Zo is het in Israël ook nooit opgevat. De kunstenaars bij de gratie Gods — Bezaleël en Aholiab — moesten zelfs voor het Heilige der heiligen cherubijnen maken. Maar het gaat hierom:
a) God kan en mag op geen enkele wijze wordert afgebeeld b) God mag niet onder de gedaante van een beeld vereerd worden
Iedere afbeelding of uitbeelding van God in de cultus wordt absoluut afgewezen. Werkelijk geen maasje wordt door het tweede gebod opengelaten.
In Egypte was Israël vertrouwd geraakt met goden te land, ter zee en in de lucht. Goden in de gestalte van een ibis, een scarabee of een krokodil. In Kanaan zou een soortgelijke situatie worden aangetroffen. Maar Gods volk moest geheel anders zijn. Niet alleen in de kernbelijdenis van de volstrekte uniciteit van Jahwe. Maar daarbij ook in de wijze waarop de levende God gediend werd. Letterlijk genomen is dit gebod ook opgevolgd. Opgravingen van archeologen hebben geen enkel beeld van de Heere uit het zand opgehaald. Heidenen spraken er met verbazing over dat de tempel van Israël slechts 'een leidig geheim' bevatte. Waar men een godenbeeld zou verwachten stond alleen wat heilig gereedschap dat de leegte slechts accentueerde. Maar er was wat anders — iets waar die heidenen geen antenne voor hadden. G. von Rad heeft het kernachtig geformuleerd: 'In Israël vinden we op de plaats, waar in de heidense godsdienst het cultusbeeld staat, het Woord en de Naam van Jahwe'. Er ligt een positief gegeven ten grondslag aan het beeldenverbod. De achtergrond van het tweede gebod is niet een soort negatieve theologie waarin God wordt voorgesteld als de grote X, Degene van Wie wij niets zeggen kunnen en over Wie we dus maar liever moeten zwijgen.
Integendeel. Het tweede gebod is een woord van de HEERE van het verbond! Hij heeft Zich geopenbaard. Hij heeft Zijn Woord gegeven. In dat Woord ligt Zijn beeld weerspiegeld. Hc-t enige authentieke beeld van God is Zijn Woord-beeld. Wie zelf een beeld maakt, verwerpt het Woord. Juist omdat God een gezicht heeft en dat laat oplichten in Zijn Woord, mag geen mens naar eigen inzicht gelaatstrekken gaan kerven in hout of steen of metaal. Ook het tweede gebod rust op een geschenk. Het machtige geschenk van Gods openbaring. Eerst in het gesproken Woord. Denk aan Deut. 4 : 15 „Wacht u dan wel voor uw zielen; want gij hebt geen gelijkenis gezien, ten dage toen de HEERE op Horeb uit het midden van het vuur tot u sprak..." Géén gelijkenis, maar een stem uit het vuur! Met diep inzicht hebben onze vaderen in de oude statenbijbels God dan ook op geen andere wijze willen aanduiden dan met de vier letters van Zijn Naam — J. H. W. H. — met vlammen omrankt. De Naam van Gods genade in de vuurkrans van Zijn heiligheid. Vanuit het gesproken Woord kwam het tot het geschreven Woord — en dan: et vleesgeworden Woord, Christus. 'Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard.' (Joh. 1 : 18). Christus Die het Beeld is van de onzienlijke God (Colossenzen 1:15) het Afschijnsel van Zijn heerlijkheid en het uitgedrukte Beeld van Zijn zelfstandigheid (Hebreën 1:3).
Overtreding van dit gebod
De geschiedenis die in Exodus 32 wordt verhaald geeft wel de duidelijkste illustratie van de betekenis van het tweede gebod. De dans om het gouden kalf betekende beslist niét — zoals door onze nederlandse vertaling wel gesuggereerd wordt — dat het volk Jahwe aan de kant wilde schuiven om andere, nieuwe goden in te voeren. Neen, het ging er 'slechts om déze God van de verlossing uit Egypte af te beelden onder het symbool van een kalf of jonge stier. Het volk wist ook wel dat de HEERE er niet uitziet als zo'n beest. Maar men wilde uitdrukken dat men dit in God zag. Sterk en vruchtbaar als een stier, gazant van leven en overvloed. Daar kwam dan nog bij dat Israël een houvast zocht voor de belijdenis: 'God is tegenwoordig, God is in ons midden'. Mozes was weg en bleef weg. Maar Mozes, was de middelaar! Wie moest God nu representeren? In die verlegenheid werd koortsachtig gezocht naar een nieuw intermediair. Het kalf als surrogaat — Mozes, een middel ter vervanging van de middelaar.
Ook bij de beruchte kalverenbeelden van Dan en Bethel is iets dergelijks aan de orde. De meeste uitleggers huldigen de opvatting dat die kalveren bedoeld waren als een soort troonwagen waarop Jahwe als onzichtbare Majesteit was gezeten. Eén en ander schrijf ik niet om die zonden te excuseren of te bagatelliseren. Hoe zou dat ook kunnen gelet op de hitte van Gods toorn over de zonde van Israël aan de voet van Sinaï. Het bestaan van het volk heeft daar aan een zijden draad gehangen. En ook na het tussentreden van Mozes en Gods genadige verhoring van diens gebed, moest er zo'n drieduizend man vallen onder het wraakzwaard van Gods recht. Jerobeam de zoon van Nebath werd voor alle eeuwen gebrandmerkt door de wijze waarop hij 'Israël zondigen deed'. Maar waar het nu wél om gaat is een precisering van de overtreding in kwestie. Gods toorn gold nu niet het invoeren van nieuwe goden, maar de wijze waarop men Hém trachtte te vereren.
Maar is zo'n godenbeeld nu eigenlijk wel zo erg? Kan het niet getolereerd worden als een opvoedkundige maatregel, als een pedagogische tegemoetkoming voor de eenvoudige gelovigen, dus zoals de roomsen graag zeggen als een 'boek der leken'? Die tegenstem zal blijven klinken zolang we niet toegekomen zijn aan de diepste zin van het beeldenverbod. Die komen wc op het spoor door te vragen naar de bedoeling van een beeld. Zo'n beeld wil beslist niet een fotografisch nauwkeurige afbeelding van de god in kwestie zijn. Ook weet de beeldaanbidder wel dat zijn god niet restloos gevangen is gelegd in hout en steen. Maar zo'n beeld is symbool en fetisch.
Is het symbool dan is het een verwijzing naar de goddelijke werkelijkheid die er aan beantwoordt. Maak ik dus een beeld van god onder de stier-symboliek dan houdt dar in: mijn god moet zorgen voor overvloed en vruchtbaarheid. Zo staat het beeld van de leeuw of de draak voor een god die mijn vijanden verslaat, het beeld van de slang voor een god die ons wijsheid schenkt om de dood te overwinnen. Zo schep ik mij een god naar mijn ver-beeld-ing. Ik projecteer mij een god zoals ik die hebben wil. Een god
op maat gesneden naar mijn behoeften.
Tegelijkertijd is dat beeld fetisch. Dat wil zeggen: dat stuk hout of goud is doortrokken van Zijn goddelijke aanwezigheid. De god zit er wel niet in opgesloten, maar toch wel zit hij er aan vast. Via het beeld leg ik mijn god vast, leg ik hem aan de ketting, krijg ik hem in mijn macht. Zo kan ik hem voor mijn karretje spannen. Hij dient nu mijn belangen te behartigen. Zien we deze diepe, theologische achtergronden eenmaal in, dan is ons duidelijk waarom elke godsdienstige beeldenindustrie volstrekt contrabande was in Israël. De HEERE past er voor om door ons te worden gemodelleerd tot een god van onze eigen snit en pasvorm. Hij wil onze God zijn, maar dan ook zo zoals Hij is. Zo, zoals Hij Zich te kennen geeft. Daarbij levert Hij Zich niet aan ons uit, Hij laat Zich niet door ons knechten, Zijn Naam is 'Ik zal zijn die Ik zijn zal'. In die Naam schittert Zijn trouw: Ik zal er bij zijn. Maar ook Zijn souvereiniteit: Ik zal er zijn zoals Ik er zijn zal. Ik laat Mij niet de handen binden door het garen van uw gods-verbeelding.
V.
J. H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's