Het doodvonnis verbroken
Schrijft dan gij voor de Joden zoa het goed is, in uw ogen, in des konings naam, en verzegelt het met des konings ring; want het schrift, dat in des konings naam geschreven en met des konings ring verzegeld is, is niet te herroepen. Esther 8 vs. 8.
Het doodvonnis nog dreigend
Er is veel veranderd voor Esther en voor Mordechai. Hun doodsvijand Haman is aan de galg gehangen. Esther heeft al zijn bezittingen tot haar deel gekregen. En Mordechai is verhoogd aan des konings rechterhand.
Er is veel ten goede veranderd. En nu zou er reden kunnen zijn voor Esther en Mordechai om op hun lauweren te gaan rusten, om zich nu maar te gaan koesteren in hun overwinning op Haman. Wij mensen zijn immers al gauw tevreden. Als er één zwaluw verschijnt denken we dat de zomer al gekomen is.
Esther echter is er niet gerust op. Het doodvonnis dreigt immers nog steeds. Bij alles wat er veranderd is, is dat hetzelfde gebleven. Haman is nu wel ondergegaan, maar de brieven, die hij geschreven heeft en zijn gedachte, ze zijn nog springlevend. Het dooide koning betekende en verzegelde doodvonnis voor haar en haar volk staat nog recht overeind.
En daarom wendt ze zich opnieuw tot de koning. Ze spreekt verder. Ze kan in haar aanvankelijke overwinning geen rust vinden. Zolang dat doodvonnis nog dreigt wordt ze voortgedreven.
Het zal toch ook niet anders zijn in het leven van verloren zondaren. Er kunnen bemoedigingen en vertroostingen zijn. Er kan wat ondervonden zijn van aanvankelijke overwinning op levenszonden. En toch, kunnen we rust vinden zonder dat het gelden mag: Gij hebt al mijn zonden achter Uw rug geworpen? Kan er vrede zijn zonder dat het doodvonnis is verbroken en we door het geloof in de Heere Jezus Christus met bloedletters het voldaan zien geschreven op de rekening van ons leven? Gods bemoedigingen mogen ons aandrijven om nieuwe, verdere genade van Hem te begeren, zodat we staan ls en roemen mogen in de hoop der heerlijkheid Gods.
Christus is toch ook niet ten halve gekeerd! Bij Zijn aanvankelijke verheerlijking op de berg moet de verleiding daartoe in Zijn hart zijn geweest. Vooral toen Petrus zei: Laat ons hier tabernakelen bouwen. Maar Hij rustte niet, eer Hij alles had volbracht. Hij rustte niet eer het Pasen werd en de vrijspraak uit Gods mond van de hemel klonk. En Hij, aan de dood ontrukt, met al de Zijnen het nieuwe leven ontvangen mocht; . Hij heeft Zijn werk afgemaakt, volgemaakt. Hij heeft Zich niet laten ophouden, door geen mens en geen satan. Hij heeft aangebracht wat aangebracht moest worden: gerechtigheid. Hij heeft verworven wat verworven moest worden: vergeving van zonden en het eeuwige leven.
Laat dan geen arme zondaar de dag der kleine dingen verachten. Integendeel! Maar laat ook geen arme zondaar rust vinden dan in de grote dingen Gods. Ja, in het volkomen werk Gods in Christus. Wij dan gerechtvaardigd door het geloof, wij hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus.
Esther vindt geen rust eer het doodvonnis voor haar en haar volk verbroken is en daarom wendt ze zich opnieuw tot de koning. En het valt ons op met welk een heftigheid ze dat nu doet. Opnieuw ongevraagd en ongenodigd komt ze binnen. Ze valt voor de koning neer en smeekt en w T eent of de boosheid van Haman niet weggenomen kan worden. Hield eerst de schroom haar tranen terug, nu ze aanvankelijk begenadigd is, durft ze die de vrije loop te laten. Met alle ontroering van haar hart smeekt ze om vrijheid voor haar en haar volk. Heel haar wezen giet ze erin uit. Ze zal zelf beseft hebben, hoe onmogelijk haar verzoek eigenlijk is en toch, ze moet het verkrijgen.
Zal zo een arme zondaar zich niet neerwerpen voor de Koning der koningen. Juist als er opening kwam voor Zijn aangezicht! Dan gaat ons hart zich uitstorten. HEERE, gedenk toch! HEERE, ontferm U mijner! Het is onmogelijk, HEERE, maar zou het toch nog kunnen?
Als Esther opnieuw de gouden scepter is toegereikt, staat ze op en spreekt haar verzoek nader uit, opnieuw pleitend op de genade van de koning. Het is de w r eg van al Gods kinderen. Genade wordt nooit vanzelfsprekend. Genade blijft altijd een wonder, genade blijft altijd genade. Genade hebben we altijd weer en altijd meer als genade nodig. En wat een wonder, genade wordt ook altijd weer als genade gevonden bij de HEERE. Hij is immers eeuwig getrouw. Bij Hem is genade voor genade.
Esther pleit op de genade van de koning. Het mag echter wel treffen, dat ze daarbij niets onbehoorlijks vraagt. Als deze zaak recht is voor de koning. Dat eerst ze, dat billijkt ze, ze wil daar niet omheen. Zo zal een zondig en verloren mens toch ook tot de HEERE komen! U hebt het recht Gods lief. U zou niet willen dat de HEERE dingen deed, die tegen Zijn recht ingingen. Hij zou immers Zichzelf dan niet zijn. Het getuigt toch niet van veel eerbied voor de hoge en heilige Majesteit Gods als we aan het recht Gods voorbij zouden willen. Als de HEERE daar maar vanaf moet zien, als wij maar zalig worden, liefst op een niet al te moeilijke manier.
Maar wat wonderlijk dan. Ze smeekt om iets waarvan ze eigenlijk zelf weet, dat het niet kan. Het recht voor de koning moet gehandhaafd blijven en het leven van haar en haar volk gered. Ja, in die onmogelijke mogelijkheid komt een zondaar voor de HEERE terecht. In die onmogelijke mogelijkheid verschaft de HEERE Zelf raad en verlossing.
Het doodvonnis niet herroepen, maar wel gebroken
De koning hoort Esther welwillend aan. Echter, hoe graag hij het zou willen, hij kan van de wet van Haman niet af.. Wat geschreven is met zijn verzegeling, dat is geschreven. Dat kan niet herroepen worden. Zou dat gebeuren, dan zou de kracht van zijn recht verbreken. Zijn wetten zouden nauwelijks meer serieus genomen worden.
Hoeveel meer is dat bij de HEERE. Hoeveel ernstiger en heiliger. God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiedt. Hij doet van Zijn recht geen afstand. Hij verloochent
Zichzelf niet. In al Zijn deugden is Hij Zichzelf en blijft Hij Zichzelf. En moet Hij daarin niet geëerd en geprezen worden? Hij is geen God van wisselvalligheden, van een gezindheid die vandaag goed is, maar morgen zo maar ten kwade veranderen kan. Hij is geen God van willekeur. Hij is Zichzelf en Hij blijft Zichzelf. En als Hij een volk zalig maakt, dan doet Hij dat met behoud van Zijn recht.
Het was voor Ahasveros een groot probleem. Wat moest hij er toch mee aan? Tenslotte geeft hij Mordechai zijn zegelring. Die moet dan maar zien. Alles kan en alles mag, alleen het recht veranderen niet. Mordechai laat dan schrijvers bijen roepen, de joodse, maar ook alle anderen. Hij zal een wet uitvaardigen dat de Joden op de dertiende der twaalfde maand zich te weer mogen stellen en gerechtigd zijn diegenen, die hen naar het leven staan te doden en hun bezittingen tot zich te nemen. Zo vindt hij een weg om het volk te behouden.
Hoeveel groter en rijker ligt dat bij de HEERE. Hij had geen Mordechai nodig. Hij heeft van eeuwigheid Zelf een weg uitgedacht. Een weg van wonderheden. De weg van Zijn Zoon, Die tot zonde werd, Die het vonnis droeg en het zo wegdroeg. In Hem voegen Gods deugden zich samen. In Hem zien we het bliksemen van Gods eeuwige toorn over de zonde. Maar in Hem straalt ook het tere licht van Gods liefde. Christus is de onmogelijke mogelijkheid Gods. Wij zagen geen weg meer, Hij is de weg. De HEERE voorzag erin en Hij voorziet erin.
En die blijmare mag uitgaan onder de volken. U moet zich dat eens voorstellen.. Al die schrijvers daar, in de zaal der schrijvers. Ze zijn bijeengeroepen en haastig gekomen. Er is immers nieuws! Nieuws van de koning. Mordechai staat voorin. Hij dicteert en zij schrijven, Mordechai's woord ondertussen vertalend in de taal van hun eigen provincie. Als het klaar is wordt afschrift na afschrift verzegeld met des konings ring. En dan zwermen ze uit op hun snelle rijdieren naar alle uithoeken van het koninkrijk. Ze spoeden zich, aangedreven door het Woord van de koning.
Wat een schoon beeld van het uitgaan van de blijmare van het Evangelie, Gods vrijbrief. Die vrijbrief wordt overgezet in de taal van alle ras, natie en tong. De Pinkstergeest waait over de wereld. In Jeruzalem had het zijn heerlijk en wonderlijk begin. De discipelen getuigden van de grote werken Gods. Een iegelijk in zijn eigen taal hoorde dat. En zo mag nog steeds elke taal, elke tongval haar heiliging ontvangen door gebruikt te worden om de grote werken Gods te verkondigen. Of het nu door een wonder geschiedt of door jarenlange moeizame vertaalarbeid, het is de Geest, die talen in bezit neemt voor de verkondiging van Gods vrijspraak, voor de verheerlijking van Christus.
En de snelle lopers gaan uit naar alle uithoeken der wereld. De voeten van degene die het goede boodschapt, van degene, die vrede verkondigt, het zijn lieflijke voeten, maar het mogen ook haastige voeten zijn. Laat er geen traagheid en luiheid bij hen gevonden worden. Bij ons niet! Wie is immers niet geroepen om het heerlijk Evangelie uit te dragen. De volken mogen immers niet langer toeven in de gebondenheid van de schaduw des doods, maar evenmin onze buren, onze collega's of onze familie. Maar in het bijzonder bij alle ambtsdragers niet! De heerlijkheid van de boodschap is al onze inspanningen, al onze haast waard. Moeten die snelle lopers van Ahasveros u soms beschamen? Is de vaart er wat uitgeraakt? Is de glans van het Evangelie soms verdoft in uw oog, in uw hart? Vindt u het eigenlijk allemaal de moeite niet zo meer waard? Men zal immers toch niet luisteren. Ach, er zijn misschien nog wel veel meer bezwaren in het hart van Gods dienaren en ze benauwen dat hart, ze vertragen de gang. We roepen eikaar dan maar toe: Voort toch! Het Woord van vrijheid en vrede in Christus' gerechtigheid. En we strekken boven alles onze handen uit naar de hemel om de Geest. Hij moge ons vervullen en vaardig maken om het pad te lopen. De eeuwen haasten zich naar het einde. Laten wij ons haasten om ook de volken van het elfde uur nog Gods vrijspraak in Christus te doen horen.
De verbreking van het doodvonnis met vreugde begroet
Overal brengt dit nieuwe edict grote vreugde. Allereerst in Susan. Na dat verschrikkelijk bloedplakkaat was er een siddering door Susan gegaan.. De ganse stad was verward^geweest. Welk een verschrikkelijk bloedbad'stond hen te wachten. Eigenlijk was niemand er blij mee, alleen de verklaarde vijanden van de Joden. Nu haalde Susan opgelucht adem. Ieder was blij dat die verschrikkelijke moordpartij nu voorkomen zou worden.
Maar vooral bij de Joden is grote blijdschap geweest. De gewijde schrijver weet haast niet hoe hij de grote vreugde van het volk onder woorden moet brengen. Bij de Joden was licht, blijdschap, vreugde en eer. Er waren maaltijden en vrolijke dagen.
Wat moest dan het Evangelie bij ons geen vreugde verwekken! De HEERE laat afkondigen vrijheid en vrede, leven in plaats van de dood. En zeker, die vreugde is er ook en komt er ook. Overal waar een gebonden hart is. Overal waar een hart is dat zucht in de banden van de dood. En waar in dat hart de Heilige Geest het evangelie heerlijk maakt. Ja, daar mag duisternis licht worden. Daar wordt klacht jubel. Daar wordt angst vrede. Daar wordt het beslotene geopend. Daar worden hoofden opgeheven en daar gaan ogen stralen en monden zingen.. Gij Heere, Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed.
Wat zou de oorzaak zijn van zoveel lusteloosheid en zoveel vreugdeloosheid in uw leven? Het is toch niet dat het doodvonnis u niets doet en het evangelie u daarom niet meer is dan een van huis uit meegebrachte overtuiging. De vreugde der Joden zou nooit zo groot geweest zijn als ze zich niet eerst hadden doodgewaand. Hun doodvonnis was gewis en nu viel het zo mee. O, let dan toch werkelijk eens op uw bestaan voor God. Zal dat gered worden door een kerkelijk leven en een verstandelijk geloof? Door het leven aan te nemen zonder dat het ons afgenomen werd?
Of misschien aarzelt u nog. Zou het wel echt waar zijn? Zou er wel echt nog leven zijn voor mij? Dat is toch te groot en te wonderlijk! Maar ziet u het zegel dan niet aan de vrijbrief hangen? Het Woord is echt van de Koning. En de vrijheid die Hij laat verkondigen rust niet op willekeur, maar op recht. Hij zal er nooit meer op terugkomen. Het verbond Zijns vredes zal niet wankelen. Ach, al is het dan aarzelend, al zingt u met bevende stem, zing toch maar mee. Laat ons toch Hem maar roemen, die ons blijdschap geeft.
Ik zal door 's vijands zwaard niet sterven, Maar leven en des HEEREN daan, Waardoor wij zoveel heil verwerven, Elk tot Zijn eer doen gadeslaan.
A.
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's