Meer dan Mordechai
Want de Jood Mordechai was de tweede bij de koning Ahasveros, e groot bij de Joden, en aangenaam bij de menigte zijner broederen, zoekende het beste voor zijn volk, en sprekende voor de welstand va zijn ganse zaad. Esther 10 : 3.
groot bij de koning
We zijn aan het eind gekomen van de Estherrol. De schrijver gaat zijn verhaal afsluiten. Hij doet dat met nog een énkele opmerking over Mordechai's grootheid. De Jood Mordechai was de tweede bij de koning, zo lezen we. Hij was dus de grootviezer, de onderkoning. Naast de koning was er niemand machtiger dan hij in het geweldige rijk der Meden en Perzen. Zoals eens Jozef de eerste man was na de Farao, zo Mordechai nu, na Ahasveros.
Het zal hem daarbij wel eens vreemd te moede geweest zijn. Had hij dit ooit kunnen denken, toen hij als eenvoudige hoveling in de poort zat? En vooral, had hij dit ooit kunnen denken, toen Haman het op hem voorzien had en al een galg voor hem had opgericht? Wat zullen de angst en vrees hem toen aangegrepen hebben. Hoe zou het nog met hem aflopen. Maar de HEERE had alles zo wonderlijk wel gemaakt. Hij was uit het volk verhoogd. Hij mocht zitten aan de rechterhand van de koning. Hij was op een na de machtigste in het ganse rijk. Hij had daar een voorsmaak van mogen genieten, , toen Haman hem de stad door had moeten rijden, al roepend: Dit is de man in wiens eer de koning een welbehagen heeft. Maar nu was het volle werkelijkheid voor hem geworden. De ring van de koning stond hem ter beschikking. Hij kon in de naam van de koning wetten uitvaardigen en ze met diens zegelring bekrachtigen, zodat ze onherroepelijk vastgebonden.. Hij mocht uitgaan voor het aangezicht des konings in 1 een hemelsblauw en wit koninklijk kleed, met een grote gouden kroon, en met een opperkleed van fijn linnen en purper. Een heerlijk teken van zijn waardigheid.
Wat toont Mordechai zo de trekken van Christus. Maar Christus is meer dan Mordechai. Hem heeft de HEERE uit de doden opgewekt en gezet tot Zijn rechterhand in de hemel, ver boven alle overheid, en macht, n en kracht, en heerschappij, en alle naam, die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende; en heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft n Hem der gemeente gegeven tot een hoofd boven alle dingen.
Het rijk van Ahasveros was onmetelijk groot, groter is het rijk des HEEREN. Dat omvat de hemel en de aarde. En over dat rijk is Christus Koning. Heel de wereld is Zijn gebied. Christus heeft heerlijkheid ontvangen. Een Naam boven alle naam. Hij mag met recht zeggen: Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde. Hij is meer dan Mordechai. Dat blijkt temeer als we zien waaruit Hij verhoogd is en hoe.
Hij is immers verhoogd uit het graf. Mordechai was aan de dood ontkomen. Het had wel gespannen in zijn leven, maar het was allemaal nog goed afgelopen.. Alzo bij de Heere Jezus niet. De aanslag tegen Zijn leven is gelukt. Hij liet hem gelukken. God liet hem gelukken. Hij moest immers sterven. Hij wilde sterven. Daartoe was Hij gekomen. Alzo betaamde het Hem al de gerechtigheid Gods te vervullen.
Op Mordechai viel nog wel het een en ander aan te merken. We kunnen gerust aannemen dat het hem, zeker in het begin heus niet zo om de HEERE te doen was. Hij lag ook onder de betovering van het Perzische leven. Het zou recht geweest zijn als de HEERE hem daar dan maar ook in had laten ondergaan.
Op Christus was niets aan te merken. Hij is het onbevlekt en volkomen Lam Gods. En dat Lam is geslacht tot een volkomen verzoening van al onze zonden. En Hij is in onze dood ingegaan. Ten dage dat ge daarvan eet, zult ge de dood sterven. Maar Hij is ook uit die dood verhoogd. Het is Pasen geworden. Maar wij zien Jezus met eer en heerlijkheid gekroond. En dat Pasen heeft Christus rechterlijk ontvangen, op grond van recht. Mordechai's verhoging rustte toch ergens op willekeur. Op de veranderlijke gunst van de koning. Christus' verhoging rust op recht. Zijn eer is eeuwige eer, Zijn heerlijkheid eeuwige heerlijkheid.
Wat is dat groot. Wat is Hij groot! Mordechai's verhoging bracht eer en aanzien voor zijn ganse volk. Dat volk steeg in de achting van al de heidenen. Christus neemt in Zijn verhoging Zijn ganse kerk mee. Zijn dood was hun dood, maar ook Zijn leven is hun leven. Jezus' leven van mijn leven! Kwamen we daar uit? Omdat we alles verloren en Hem verkoren? Arm mens, die het leven nog in eigen hand wil houden. Arm mens, die het nog zoeken en vinden wil in de diepten van het eigen hart. Zie, zie, toch uw Koning. Hij doet het Woord van God uitgaan. Dat Woord is een Woord van genade. En Hij hecht aan dat Woord het zegel van de Geest in ons hart. Dan w T ordt het vast en gaan we het geloven.
Zie toch uw Koning! Hij draagt het lange witte kleed, omgord aan de borsten met een gouden gordel. Hij is Koning. Hij is Priesterkoning. Hij regeert in genade en waarheid.
Hij is meer dan Mordechai. Hij is de Overste van alle koningen der aarde. Ziende op Hem mag de Kerk getroost belijden: Regem habemus, wij hebben een Koning! U ook? Kust toch de Zoon. Deze Zoon! Opdat Hij niet toorne en gij op de weg vergaat.
aangenaam bij zijn broederen
Mordechai was echter niet alleen groot in het ganse rijk, hij was ook groot bij de Joden en aangenaam bij de menigte zijner broederen. Ook onder het Joodse volk had hij groot gezag. Men had diep respect voor Mordechai. Maar dat niet alleen, ze hadden hem ook lief. Hij was aangenaam bij de menigte zijner broederen. Hij behaagde zijn broederen. Hun welbehagen, hun liefde ging naar hem uit.
Mordechai was kennelijk zijn volk niet vergeten. Dat gebeurt maar al te vaak. Mensen die hoog klimmen op de maatschappelijke ladder, willen nog wel eens met verachting neerzien op hun afkomst. Ze zijn daar gelukkig aan ontgroeid. Zo bekrompen en zo eng zien ze het nu niet meer. Mordechai doet zo niet. Hij schaamt zich er niet voor, ze zijn broeders te noemen. Hij schaamt zich er niet voor te leven naar de wetten van zijn volk. Hij schaamt zich er niet voor het beste voor zijn volk te zoeken. Wel-
nu, zo zag dan ook zijn volk met welbehagen naar hem op. Zagen ze hem over de straten van Susan gaan, dan zullen ze gedacht hebben: Daar gaat onze Mordechai. Wat hebben we toch veel aan hem te danken. Zo was dat bij het Jodenvolk van Susan, maar zo was dat ook bij het Jodenvolk van heel het Perzische rijk. Aangenaam bij de menigte zijner broederen.
Hoeveel meer is dat Christus! Groot bij Zijn volk, aangenaam in hun ogen! Met hoeveel hoogachting en eerbied zullen zij Hem niet tegemoet treden. Hun Koning! Hun zo machtige en heerlijke Koning. Die Koning is van de ganse aarde, maar toch heel bijzonder hun Koning is. We kunnen nooit genoeg eerbied hebben voor Christus. We hebben het soms maar al te weinig. We gaan soms maar al te gemakkelijk met Hem om. We denken maar al te gemakkelijk over Hem te kunnen beschikken. Weet toch Wie Hij is: de eeuwige en heerlijke Zoon van God. Verhoogd aan Zijn rechterhand.
Christus is groot in de ogen der Zijnen, maar ook aangenaam. Ja, het leeft in hen: Alles wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Hun verlangen, hun begeren, hun welgevallen gaat naar Hem uit. En als we ze vragen: Maar zeg toch eens: Wat is uw Liefste meer dan een andere liefste? Ach, dan komen ze woorden te kort. Hij is immers aangenaam in Zijn vernedering. Hij heeft het geen roof geacht Gode evengelijk te worden., maar Hij Zichzelf vernietigd en is de mensen gelijk geworden. Het Woord is vleesgeworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als de eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid.
Wat is Hij lieflijk in Zijn gaan over de aarde. Hij schuwde de omgang niet met tollenaren en zondaren. Hij was zachtmoedig en nederig van hart. Zijn ogen straalden van een hemels licht. Het hemelse licht van zondaarsliefde. Wat is Hij liefelijk in Zijn overgave tot de dood des kruises. Alzo Hij de zijnen heeft liefgehad, zo heeft Hij ze liefgehad tot het einde. Op dat kruis bidt Hij nog voor Zijn vijanden. Op dat kruis vergeet Hij Zijn moeder niet. Maar vooral op dat kruis boet Hij de zonden van al Zijn volk. Wat is Hij dan begeerlijk: deze Man van smarten!
Nee, niet voor het natuurlijk oog en het natuurlijk hart. Als wij Hem in onszelf aanzagen zo had Hij geen gedaante nog heerlijkheid, dat wij Hem zouden hebben begeerd. Maar toen wij andere ogen kregen. Ogen van God, ogen waarin de angst van het oordeel nog te lezen stond, toen zagen we het: Alles wat aan Hem is, dat is gans begeerlijk. Hij is lieflijk in Zijn lijden, in Zijn sterven, in de vernedering van Zijn "begraven worden.
Hij is echter ook aangenaam in Zijn verhoging. Och, zucht de apostel, dat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding. Liefelijk is Christus in Zijn hemelvaart. Lieflijk in Zijn bediening daar, in het hemelse heiligdom, als Profeet, Priester en Koning. Lieflijk omdat Hij zal wederkomen en heel Zijn kerk tot Zich zal trekken.
En wat zal ik nog meer zeggen? Daar is toch geen eind in! In de aangenaamheid, in de zoetheid van Christus. Deze is Mijn geliefde Zoon, in Dewelke Ik Mijn welbehagen heb, heeft de Vader van Hem getuigd. Maar zo gaat nu Zijn kerk dat ook betuigen: In Dewelke ik mijn welbehagen heb.
Aangenaam bij de menigte Zijner broederen. Schaarde u zich ook onder hen? U weet toch wel dat het goud van de wereld klatergoud is? U weet toch wel dat de glans van al uw gerechtigheid verdoft in het oordeel Gods? Hij mag verhoogd worden tot een banier onder de volkeren. Zou u dan maar niet? Zou u dan maar niet Hem de heerlijkheid geven en alles van Hem verwachten? Hij mag het zijn! Hij wil het zijn: uw Goël, uw Borg, uw Zondeverzoener.
lieflijk in zijn werk
Er wordt nog iets van de reden verteld, waarom Mordechai zo aangenaam was in de ogen van zijn broeders. Hij zocht het goede, ja, het beste voor zijn volk en hij sprak voor de welstand van zijn ganse zaad. Waar hij kon en waar hij mocht bevorderde hij het welzijn van zijn volk. Ze konden op hem rekenen, als ze ergens mee zaten. Hij nam het voor hen op. De wetten, die hij uitvaardigde en de besluiten die hij nam waren zo, dat zijn volk er wel bij voer. En bij de koning bepleittte hij telkens weer de zaak van zijn volk. Hij sprak voor hun welstand. Voor hun vrede, voor hun sjaloom, lezen we in de grondtekst.
Hoeveel meer is Christus. Hij is opgevaren naar de hemel. In die hemelse heerlijkheid is Hij nog veel minder dan Mordechai Zijn volk vergeten. Hij is daar als hun Profeet, Hogepriester en Koning. Hij zoekt voor hen het goede, ja het beste.
Het goede, dat de meerdere Mordechai zoekt is het allerhoogst en eeuwig goed. Het goede van de Allerhoogste en de Eeuwige. Het goede bij Hem. Dat de HEERE weer goed is op een zondig en verloren mens. Dat zoekt Christus. Dat heeft Christus gezocht. Daartoe is Hij gekomen. Daartoe heeft Hij geleden, is Hij gestorven en begraven. Daartoe heeft Hij Zijn ganse werk volbracht. Daartoe heeft Hij het kwade doorstaan. Het kwaadste van de eeuwige toorn van God over de zonde. Het kwaadste van de afwending Gods.
Zo heeft Hij het goede gezocht voor een arm en verloren zondaarsvolk. En Hij vond het. De gunst des Vaders, die met Pasen zo heerlijk openvalt.
Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Ze hebben het goede gezocht, die velen. Ze hebben het hier gezocht en daar. Ach, waar zoeken wij mensen het al niet? Waar zoekt u het? Een mens wandelt als in een beeld. De dwaasheid en blindheid van zijn hart laat het hem altijd weer zoeken in het hier en nu. Op een grove wellustige manier of op een verfijnde manier, wetenschappelijk en technisch, maar ook revolutionair. Maar vinden we het? W T e houden tenslotte niet meer over dan de wat cynische vraag: Wie zal ons het goede doen zien? We halen tenslotte onze schouders op. Het goede, laten we het daar maar niet meer over hebben, dat is toch onbereikbaar.
Christus heeft het goede verworven en Hij schenkt het weg aan allen, die Hem verwachten. Het goede van de vrede met God.
Maar dan zorgt Hij ook verder voor Zijn volk. Hij bewaart ze zo dat zonder de wil van hun hemelse Vader geen haar van hun hoofd vallen kan. Maar vallen er dan nooit haren van hun hoofd? Ach, wat een diepe wegen zijn er soms. Wegen van beproeving, wegen waarin alles zo anders gaat, dan we verwacht en gehoopt hadden in ons leven. We moeten zware verliezen lijden. We komen in een donker gat terecht. En dan het goede? Wat kan de aanvechting dan ons hart bespringen. Christus het goede zoeken voor mij?
Wat een zegen, dat we dan de kracht van Zijn voorbede mogen ervaren en ons geloof niet ophoudt. En we leven mogen van het nochtans. Alle kwaads dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt, zal Hij mij ten beste keren. In Zijn slagen proef ik Zijn liefde. Ja, het slechtste is nog het beste voor mij. In vrede is mij de bitterheid bitter geweest, doch Gij hebt mijn ziel lieflijk omhelst. In het dal der moerbeziënbomen stellen zij Hem tot een fontein, ook zal de regen hen gans rijkelijk overdekken.
We kunnen ons gerust aan Zijn zorg overgeven. We kunnen gerust onze zaken in Zijn handen geven. Ze zijn bij Hem veilig. Hij spreekt voor de welstand van Zijn ganse zaad.
Wat een wonder! Zijn zaad! Hij is de Eerste der broederen. Hij, Die aan ons geen verplichtingen had. Wie is Hij immers en wie zijn wij: zondaren. Maar Hij heeft Zich niet geschaamd hen Zijn broederen te noemen. Ja, Hij is onzer Eén geworden. En Hij neemt het voor Zijn zaad op. Wij hebben een Voorspraak bij de Vader: Jezus Christus, de Rechtvaardige. Wat een rust, het geloof van een zondaar mag ruste in Hem. Hij spreekt voor mijn vrede, voor mijn eeuwig welzijn. Een betere Advokaat kan ik niet hebben. Een Advokaat, Die pleit op grond van Zijn eigen voldoening. Zijn pleitrede beslist. Daar kan geen hel en geen graf tegen op. De HEERE schelde u, gij satan, is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt. Wij dan gerechtvaardigd door het geloof hebben vrede bij God. Alles bij God wat we nodig hebben om welgetroost te leven en te sterven. Wij hebben Christus bij God. En Hij is meer dan Mordechai. Mordechai is de weg gegaan van alle vlees. Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in der eeuwigheid.
Betrouwt op Hem, want Hij is goed. Daar velen twijfelmoedig vragen: „Wie zal ons 't goede toch doen zien? " Doe Gij, o HEER', na 't angstig klagen, Ons 't lieflijk licht Uws aanschijns dagen, En wil Uw rijke gunst ons biên.
A.
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1979
Gereformeerd Weekblad | 15 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1979
Gereformeerd Weekblad | 15 Pagina's