Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jacobs klacht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jacobs klacht

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen zeide Jacob, hun vader, tot hen: ij berooft mij van kinderen! Jozef is er niet, en Simeon is er niet; nu zult gij Benjamin wegnemen. Al deze dingen zijn tegen mij. Genesis 42 : 36.

Alles wat waarde heeft heeft een langdurige en ingrijpende behandeling nodig. Edelmetaal, goud en zilver, moeten in het vuur. En de goudsmid en de zilversmid weten hoe heet het vuur moet zijn en hoe lang het produkt in die hitte moet vertoeven. Hij vraagt niet of het goud en het zilver deze behandeling kunnen verdragen. Hij weet gewoon dat het nodig is dat het edelmetaal deze behandeling ondergaat.

Zó, als een goudsmid, beproeft de Heere het geloof van Zijn kinderen. Opdat de beproeving van uw geloof, die veel kostbaarder is dan die van het goud, dat vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid in de openbaring van Jezus Christus.

Maar de Heere werkt met levend materiaal. Zijn kinderen zijn het er dan ook lang niet altijd mee eens wanneer ze met hun geloof de smeltkroes in moeten! Jacob, de oude man Gods óók niet. Volgens hem is de oven nu wel heet genoeg gestookt en is het goud van zijn geloof lang genoeg in het vuur geweest!

We beluisteren in Jacobs klacht

I) zijn verwijt aan zijn kinderen

Nadat Jacob in Pniël geweest is zijn de beproevingen gekomen. Hij heeft Rachel moeten missen, hij is Jozef kwijt. En nu komt ook nog de honger. Is dat allemaal te rijmen met de beloften Gods? Zal Jacob nu, in plaats van het beloofde land te beërven, nog moeten sterven van de honger?

Nee, in het begin is er nog niets in de weg. Jacob heeft geld, hij hoeft geen gebrek te lijden. In Egypte is koren genoeg te koop. Zijn zonen zijn erop uit getrokken, maar Jacob is rnet Benjamin, èn met zijn vragen, achtergebleven.

Maar als de jongens terugkomen, dan komen de problemen pas! Want Simeon is er niet bij! Waar is Simeon? Ja, die hebben we achter moeten laten. Het was allemaal zó vreemd. Op de terugweg merkten we al dat we al het koren voor niets gekregen hadden. En die heer in Egypte had al zo wonderlijk tegen ons gesproken. Hij heeft gezegd: als je nu wéér koren komt halen, dan moet je ook je kleinste broer meebrengen. Die andere, Simeon, zal ik zo lang hier houden.

Jamaar, zegt Jacob, dat had je toch niet hoeven te zeggen, dat je nog een broer had? Wat had die vreemde man in Egypte daarmee te maken? Maar vader, zeggen ze, we konden toch niet liegen? Die man moest alles van ons weten. Of we nog een vader hadden, en of dit alle kinderen waren . . . We konden toch niet weten dat hij zou zeggen: ik wil die kleinste ook zien?

En ze kunnen praten w T at ze willen, maar jacob dénkt er eenvoudig niet aan. Benjamin mee tc geven. Honger is een scherp zwaard, maar je kinderen ... En dan valt die harde beschuldiging: gij berooft mij van kinderen . . .

Op zichzelf is die klacht van Jacob wel begrijpelijk! W T ie kan één van zijn kinderen missen, laat staan drie . . . Kinderen zijn een erfdeel des Heeren. En kinderen zijn een stukje van jezelf!

Maar in Jacobs leven zien we de keerzijde van de medaille. De zonde doortrekt alle levensverbanden., ook die van huwelijk en gezin. Jacob heeft dertien kinderen gehad, maar wat hebben die kinderen hem een verdriet bezorgd! Wat een schande is er over zijn gezin gekomen door zijn dochter Dina. En wat een bloed kleeft er aan de vingers van Simeon en Levi. En wat heeft zijn oudste zoon Ruben uitgehaald. En Juda, die iets op zijn geweten heeft met zijn schoondochter... Dat is Jacob allemaal ter ore gekomen en dat alles is de oorzaak geworden van een heleboel ouderverdriet.

En Jacob heeft maar al te weinig gezien dat het mede zijn schuld was. Hij kreeg in vele gevallen zijn weg op zijn hoofd. Maar in plaats van de schuld eerst bij zichzelf te zoeken steekt hij de beschuldigende vinger uit naar anderen: gij berooft mij van kinderen!

ren! Die woorden houden een ontzettende beschuldiging in. Ze mogen dan wel zeggen dat ze het niet kunnen helpen dat Simeon weg is en dat Benjamin ook mee moet naar Egypte. Maar dat van Jozef, dat wéét Jacob nog zo net niet. .. Heeft hij misschien een duister vermoeden dat zijn zonen niet helemaal onschuldig zijn aan het verdwijnen van Jozef? Heeft hij op één of andere manier van het wangedrag van zijn zonen gehoord? Hij heeft altijd maar gezwegen, want hij kon tenslotte niets bewijzen. Maar nü, bij dit nieuwe verdriet, nu geeft hij zijn opgekropt gemoed lucht en nu schreeuwt hij het uit: gij berooft mij van kinderen!

De broers hebben er ook geen weerwoord op. Ze zeggen niet: jamaar, vader, dat is een beschuldiging die u niet hard kunt maken. Wie zegt dat, dat wij schuldig zijn aan het verdwijnen van uw kinderen? Daar hebt u toch geen bewijs voor? Ze zwijgen!

Ze weten het immers goed genoeg! In Egypte hebben ze het al tegen elkaar gezegd: wij zijn schuldig aan onze broer, wiens benauwdheid wij zagen toen hij ons om genade bad, maar wij hoorden niet... Is daar in hun leven al enig schuldbesef doorgebroken? Moeten ze nu in hun hart de oude Jacob gelijk geven, als hij zegt: gij berooft mij van kinderen?

Wanneer kinderen verkeerde wegen gaan en ze worden door hun ouders gewaarschuwd, dan wuiven ze dat vaak weg. Maar als het geweten begint te spreken — nog liever: als de Heilige Geest Zijn licht over hun leven Iaat vallen — dan moeten ze zeggen: vader of moeder heeft gelijk. En gelukkig als dat gebeurt terwijl de ouders nog leven. Want het berouw ten opzichte van de ouders kan ook te laat komen. Zodat de kinderen moeten zeggen: kon ik vader of moeder nog maar om vergeving vragen . .. Alleen — de Heere leeft. En zolang wij óók leven is het nooit te laat om onze zonden te belijden en Hem om vergeving te smeken. En gelijk een vader zich ontfermt over de kinderen, ontfermt de Heere Zich over hen die Hem vrezen.

In de tent van Jacob klonk een ontzettende beschuldiging. Toch een „misser" van

vader Jacob. Want zijn zonen zijn wel schuldig aan het verdwijnen van Jozef, maar die andere twee, dat kan hun niet ten laste worden gelegd. Nu, de Heere zal Jacob wel op de plaats brengen waar hij hóórt. Die beschuldigende vinger, uitgestoken naar zijn kinderen, zal op hemzelf moeten worden gericht. Maar zo ver is het nu nog niet. We horen in zijn klacht

2) zijn medelijden met zichzelf

Jacob is onbillijk en onredelijk. Gij berooft mij van kinderen. Al deze dingen zijn tegen mij. Hoort u het? Het gaat om hemzelf! Als het geloof werkzaam is staat de Heere in het middelpunt. Maar als het ongeloof ons in zijn greep heeft, dan gaat het om onszelf. Het ongeloof maakt ons tot egocentrische mensen, mensen die medelijden hebben met zichzelf en die zichzelf zitten te beklagen. Waarom ben ik het nu toch altijd en waarom moet mij dat allemaal overkomen?

Waarom gaat het de goddelozen zo goed en mij zo slecht? vraagt Asaf, de zanger uit het heiligdom. En wat moet ik er toch diep door, zegt Jacob, dc man die zich vorstelijk gedroeg met God.

Is dat nu de man die als aartsvader leiding meet: geven aan zijn gezin, aan zijn familie, aan zijn personeel? Toen, in Sichem, toen was het anders! Toen is Jacob aan het reformeren geslagen. Al die afgoden eruit! Er is maar één God en Die wil ik dienen en voor Hem wil ik leven! Toen stond de Heere centraal. Maar nu staat Jacob in het middelpunt: ik ben mijn kinderen kwijt, alles is tegen mij ...

Allemaal eigenliefde! Want nu Jozef weg is en hij Benjamin ook kwijt dreigt te raken, nu kan hij zijn overdreven liefde aan de kinderen van Rachel niet meer kwijt. . .

En dat gaat de Heere hem afnemen, want hij moet naar Jozef toe!

Zit het daarop bij u soms ook vast? In het gewone leven heb je die mensen ook, die altijd medelijden hebben met zichzelf. Ze zijn altijd armer, altijd eenzamer dan een ander. En die anderen hebben altijd alles gedaan en iedereen heeft een hekel aan hen.

In het geestelijke leven is dat ook zo schadelijk. Altijd maar klagen dat de Heere toch zulke moeilijke wegen gaat en dat de Heere toch zo'n zwaar kruis oplegt. Het is eigenliefde, anders niets! We hebben er onszelf niet voor over. We koesteren onszelf, om nog een beetje naam te krijgen. We kunnen zelfs met ons klagen en kermen nog groot worden. Zó dat de mensen zeggen: die man, die vrouw moet er toch zo diep door...

Het is niet tot eer van de Heere! En de Heere zal het toch winnen in het leven van Jacob en in het leven van al Zijn kinderen! Jacob mag zich verzetten tot het uiterste, maar hij zal toch Benjamin moeten afstaan. Want zolang hij Benjamin bij zich wil houden zal hij Jozef niet zien.

De laatste strohalm die we vasthouden neemt de Heere ons af. Opdat we niets meer zouclen overhouden. Die zijn leven liefheeft zal het verliezen. Maar die zijn leven haat in deze wereld, die zal het vinden.

Weet u — heeft iemand gezegd — waarom uw kruis zo zwaar is? Omdat u het niet ééns kunt worden met uw God! Welke Benjamin moet u loslaten? Laat los, zegt de Heere, en gij zult losgelaten worden!

We horen in Jacobs klacht

3) zijn opstandigheid tegen zijn God

Al deze dingen zijn tegen mij, zegt Jacob. Is dat nu wel waar? Heeft Jacob recht om zo te spreken?

We zouden hem willen vragen: Jacob, weet u het nog dat u werkte met list en bedrog? En in plaats van de Heere tégen u te krijgen, kreeg u de Heere méé. En die nacht in Bethel, toen de hemel openging en u die ladder zag, was dat tegen u? En al die jaren in Paddan-Aram, toen u zo rijk door uw God werd gezegend? Was dat tegen u? En toen de Heere in Ma'nanaim een leger van engelen zond, om u te beschermen? W 7 as dat tegen u? En die nacht van Pniël, waarin de Heere uw ziel gered heeft en uw tranen wilde drogen? Was dat soms óók tegen u?

Jacob, ga eens luisteren, eeuwen later, naar David. Die had ook zijn tranen tot zijn spijze, dag en nacht. Maar wat zegt hij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loVen! En ga eens in de leer bij Asaf. Die kon Gods wegen ook niet begrijpen. Maar toch zegt hij: Ik zal dan gedurig bij U zijn.

W T at hebben velen later Jacob die klacht nagezegd: ai deze dingen zijn tegen mij. Ook kinderen van God, ook mensen die wisten wat de Heere in hun leven gedaan had. Wat zijn ze het vaak oneens geweest met de wegen die de Heere ging.

IJ niet? Mag ik dan vragen: heeft de Heere het ernaar gemaakt in uw leven dat u zo ontevreden over Hem bent? Als Hij u eens terugleidt naar al die plaatsen waar Hij Zich aan u openbaarde, waar Hij tot u van vrede sprak, durft u het dan nóg zeggen: al deze dingen zijn tegen mij?

En dan nóg iets . . . Heeft de Heere Zijn beloften niet gegeven? Heeft Hij niet gezegd: Ik zal met u zijn, Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten? Moet Jacob dan niet antwoorden: al 't geen Uw mond aan mij had toegezegd gaf aan mijn hart vertroosting, geest en leven? De Heere is toch geen man dat hij liegen zou?

Wat is Jacobs zonde? Dat hij Gods zegeningen niet ziet? Dat hij vergeten is wat de Heere gedaan heeft in zijn leven? Ja, maar vooral: dat hij zich Gods beloften niet meer herinnert, dat hij de Heere niet betrouwbaar acht.

En dit: dat hij hoogmoedig is en eigenwijs. Hij weet het beter dan de Heere. Want God is bezig Zijn beloften te vervullen en Jozef te geven tot een behouder des levens. En daarom moet Jacob Benjamin loslaten. Dat is Gods weg. Maar in plaats van de Heere blindelings te volgen op die weg, zegt Jacob: al deze dingen zijn tegen mij.

Van al die dingen die vóór hem zijn, zegt Jacob: ze zijn allemaal tegen mij.

Bent u ook welcens zo eigenwijs? Hebt u ook weieens gedacht dat u het beter wist dan de Heere? En hebt u zich wcleens weggeschaamd over zoveel eigenwijsheid en brutaliteit? O Heere, nu dacht ik dat het zó moest en zó ging, en nu doet U het precies andersom? Heere, zegt Asaf, nu zal ik niets meer zeggen, alleen nog dit: ik was een groot beest bij U .. .

Al deze dingen zijn tegen mij. Nee, Jacob, al deze dingen zijn vóór u. U bent zelf tegen al deze dingen. Omdat je met je eigenwijsheid en met je hoogmoed jezelf in de weg staat. Omdat je jezelf wilt verzorgen en niet wilt leven uit de volle korenschuren van Egypte. En al waren al deze dingen tegen je — zo God voor ons, wie en wat zal tegen ons zijn? Dat kun je straks zien in Egypte, daar zul je gevoed worden uit de volle korenschuren van Jozef. En daar zul je Jozef ontmoeten van wie je dacht dat hij er niet meer was. Heilig zijn, o God, Uw wegen, niemand spreek' Uw hoogheid tegen.

Dat God vóór ons is, dat is ergens anders, en veel béter te zien. Dan moeten we over jozef héén wijzen. Naar Hem Die ook eerst vernederd is en daarna verhoogd. Niet vernederd in de gevangenis, zoals Jozef, maar vernederd tot in de allerdiepste versmaadheid en angst der hel. Alles was tegen Hem. De wet die Hem vloekte en de zonde die Hem drukte en de toorn van God die Hem benauwde. Opdat wij in onze hoogste aanvechtingen zouden weten: zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?

Zo heeft Hij verzoening gedaan over de zonde. Ook over de zonde van onze hoogmoed, en van onze eigenwijsheid, en van onze opstandigheid, en van onze ongelovigheid.

Zo leert Hij ons achter Hem aan te komen in onbegrijpelijke wegen. Met Hem de dood in te gaan. ons leven te verliezen, alles los te laten, opdat we niets en niemand zouden overhouden dan Hem alleen.

Moeilijk? Nee, onmogelijk. Tenminste van ons uit. Maar Hij heeft de levendmakende Geest verworven Die onze zwakheden mede te hulp komt. De Geest Die ons aan het heerlijk Beeld van Christus gelijkvormig maakt. De Geest Die niet rust voordat we alles verliezen en bij Jozef terechtkomen, jozef die onze armoede wil vervullen vanuit Zijn overstelpende rijkdom.

Waar klaagt u over? Wat hebt u nog op de Heere aan te merken?

Als de Geest van God in ons leven komt, dan vallen we aan Gods kant, dan bukken we onder God, dan krijgt Hij het voor het zeggen. Dan willen we niet anders zalig worden dan op de manier waarop dc Heere het wil. Door de grote Jozef, de Behouder des levens.

En ziende op Hem mogen we het weten dat voor hen die God liefhebben alle dingen — ook die schijnbaar tegen ons waren — medewerken ten goede.

En dan zeggen we op dc hoogtepunten van onze levensweg:

Diepe wijsheid zijn Uw paden, Wijsheid zonder eind of paal. Zijn, o hoge God, Uw daden, Zijn Uw werken altemaal. Zijn ze zuurheid, zijn ze zoetheid, Wij aanbidden, zwijgen stil, Want de wezenlijke Goedheid Maakt het goed mét dat Zij 't wil.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1979

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Jacobs klacht

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1979

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's