Leven door het Geloof
(1)
Inleiding
Leven door het geloof. De titel van het onderwerp is geen vondst. Zij wordt ons rechtstreeks aangereikt door de Schrift zelf; een bijbels gegeven dus. Viermaal vinden wij deze uidlrukking expliciet genoemd. We lezen dan: e rechtvaardige zal door het geloof leven. (Hab. 2 : 4; Rom. 1 : 17; Gal. 3 : 11; Hebr. 30 : 38). Wij menen dat hiermee de kern is aangegeven waar het in het geloof om gaat. Als we ons nu met het geloof en het leven uit of door het geloof gaan bezig hou-
den, beseffen we heel goed dat wc maar een hele kleine bijdrage willen en kunnen leveren, die in geen enkele vergelijking staat tot hetgenc wat reeds in de loop der eeuwen over het geloof gezegd en geschreven is. Ook verbeelden we ons niet het laatste woord te spreken.
Want zolang de kerk op aarde verkeert zal zij blijven staan in de worsteling van het geloof, ert zolang zal er over het geloof gedacht en gesproken dienen te worden. Als we op kleine schaal heel bescheiden bezig mogen zijn in datgene wat dienstig zou kunnen zijn tot bevordering en blijdschap van uw geloof, dan beogen we ook niet méér dan dit, namelijk elkaar te bouwen in het allerheiligst geloof.
Dat er heel wat met het geloofsleven aan de hand is, zal niemand die hier en daar zijn oor te luisteren legt ontkennen. Evenmin dat heel veel mensen, hetzij buiten of in de kerk, ten aanzien van het geloof in de mist varen. Hoeveel vragen leven er niet als: wat is geloof; hoe komt men aan het geloof; is mijn geloof wel echt; hoe blijf ie in het geloof; wat wordt cr bedoeld als er staat dat de rechtvaardige door zijn geloof zal leven. Het ziin maar een paar vragen, een greep uit de hoeveelheid.
Eén ding staat vast: ls de rechtvaardige uit het geloof zal leven en als Gods W 7 oord ons dit zo nadrukkelijk voorhoudt, dan is er buiten dat geloof van geen geestelijk leven sprake. Daarom is de directe tegenhanger van deze radicale uitspraak een woord uit dezelfde Schrift: onder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. (Hebr. 11 : 5). Dit radicale óf-óf laat geen tussenweg open. Leven door het geloof óf staan buiten het geloof. Hier ligt de scheiding tussen Kerk en wereld, tussen Israël en Israël, tussen hen die zich christen noemen en hen die van Christus zijn. Het stelt ons voor de vraag of wij het geloof deelachtig zijn of niet. Een vraag waar niemand om heen kan.
Dat er met het geloof heel wat aan de hand is, ja dat men er naar verschillende kanten gezien o zo vreemd mee omspringt, zal u meer dan voldoende bekend zijn. Zijn we bezig de koers kwijt te raken en worden er ten aanzien van het geloof niet tal van stelsels en systemen gehuldigd, die duidelijk afwijken van wat de Schrift ons over het geloof te zeggen heeft? Raakt het heilig geloof zoals dat „van ouds beleden" is niet verstrikt en verward tussen het struikgewas van wat iedereen maar meent ten beste te moeten geven? 1 Wij kunnen ons wel eens ernstig bezorgd hebben te maken hoe het staat met het geloof dat ons door de heiligen overgeleverd is. Het verzuim om in de schatkamers van de geestelijke nalatenschap, van de reformatoren vooral, door te dringen zal zich al langer hoe meer wieken in ons kerkelijk en geestelijk leven. Met inachtneming en waardering van het vele goede dat we ook in de Nadere Reformatie vinden, zullen we toch bereid moeten zijn om ons te oriënteren op datgene wat in de eerste tijd van de Reformatie over het geloof de kerk is aangereikt.
Niet alsof de mannen van het eerste uur ons pas hebben gezegd wat geloof en geloven is, maar omdat zij de gave van God gekregen hebben om de gemeente te leiden naar de heldere bronnen van het getuigenis der Schrift zelf.
We kunnen ons niet aan de indruk ontworstelen dat er te weinig van deze schatten kennis genomen wordt en dan is het spreken en preken over het leven des geloofs niet meer dan het plukken van een viooltje hier en een madeliefje daar om met een soort aardig veldboeketje de gemeente een ruikertje aan te bieden, wat de bewondering van de bloemschikker vraagt, maar het zijn allemaal bloempjes die van de wortel zijn afgesneden. Als we daartegenover zetten wat er door mensen als Luther en Calvijn en anderen geschreven is over het geloof, dan zie je ze daar bezig op de akker van het Woord Gods, zwoégend om de oogst binnen te halen en het rijpe koren als het ware tot brood voor de gemeente gereed te maken. Zó worden de hongerigen gevoed. Zo wordt de geestelijke zin verstaan van het woord van Jezus, toen hij de hongerige schare zag en zijn discipelen opdracht gaf: geef gij hun te eten!
Welnu laten we ons dan maar opnieuw oriënteren op het leven des geloofs, ons blijvend oriënteren, dag voor dag en ook week voor week. Zeker als we geroepen worden de gemeente het W T oord des levens voor te houden. We kunnen niet genoeg met de Schriften bezig zijn. Of vaart het schip van de kerk niet uit de koers?
Nog altijd kunnen we wijlen Dr. H. Goedhart dankbaar zijn voor wat hij gezegd en geschreven heeft in de jaren 1957/1958. Dr. Goedhart — toen predikant te Rotterdam-Delfshaven — heeft in die tijd een reeks Bijbellezingen gehouden en gebundeld onder de titel: Rondom het Geloof. (J. P. v. d. Tol jz. Dordrecht 1958) Daarin trof ik een aantal kernachtige uitspraken aan, mij uit het hart gegrepen. En wie met de kerk mag staan in de worsteling om het geloof zal moeten instemmen als Dr. Goedhart ons de verkeerde koers duidelijk aanwiist door te stellen, dat de ziekte is het loslaten van de Heilige Schrift. Daarom functioneert het geloof niet meer op de juiste wijze, omdat het loslaten van de Heilige Schrift voert tot een erkennen van een soort , , geloof" zonder zekerheid en vertrouwen.
Letterlijk zegt hij dan: „Velen zien het hier geschetste verband tussen de verzwakking van het geloof en het berooid worden van Gods Woord niet en gaan voort te prediken en te spreken naar een patroon van eigen ontwerp, het geloof voorstellend als iets zonder vertrouwen en gewisheid. Zij begrijpen niet dat deze leer behalve dat ze verderfelijk voor de ziel moet worden genoemd ook kerkverwoestend is. God eist in cle Schrift geloof, dat is een vast vertrouwen: wij menen met minder toe te kunnen. Daarmee laten wij het getuigenis van Gods Woord los. En na er op gewezen te hebben dat de wereld niet onder de indruk komt van een getuigenis dat gekenmerkt wordt door onzekerheid, en dat er dus feitelijk geen verschil bestaat tussen de wereld zonder zekerheid en een christendom zonder zekerheid, vervolgt hij: „Is het niet ontroerend, wanneer een voorganger openlijk schrijft, dat hij na ernstig onderzoek nog steeds niet gekomen is tot de zekerheid der verlossing? Is het niet om te schreien dat honderden dit nu juist prachtig vinden en zich er mee troosten? Wat moet er dan van de kerk terecht komen in zulk een tijd, wanneer de meest rechtzinnigen de onzekerheid ten troon verheffen en als de weg van Gods volk aanprijzen? Wat moeten wij ons schamen als wij aan de jeugd van heden, die snakt naar leiding en zekerheid niet anders te bieden hebben dan een godsdienstig leven, waarvan onzekerheid en twijfel de voornaamste kenmerken vormen? Ik weet wel dat men zichzelf die zekerheid des geloofs niet geven kan, maar wanneer wij die missen, moeten wij treuren en wenen over onze ongelukkige toestand in plaats van die armoede aan te prijzen als het eigenlijke en het ware der godsvrucht".
Mij dunkt hier wordt de vinger gelegd bij een wonde in het kerkelijk-en geloofsleven die nog steeds gaapt. En dat is de ernstige bezorgdheid die ons mag vervullen en aansporen om opnieuw koers te bepalen, naar de Schriften. Want al die vragen en heel de problematiek zit op deze door Dr. Goedhart gestelde diagnose vast.
De rechtvaardige zal door het geloof leven. Het brengt ons op een breed terrein waarop wij ons met grote voorzichtigheid dienen te begeven. Het gaat om drie dingen. Om het geloof, om het leven uit het geloof en alles wat daarmee samenhangt, en om de rechtvaardige die uit dat geloof leeft.
Leven uit het geloof is leven door het geloof in gemeenschap met God, de Drieënige, Vader, Zoon en Heilige Geest. Stap voor stap willen we ons op weg begeven. Leven door het geloof dat is weer hersteld zijn in de relatie tot God. Het is opheffen van de breuk, de scheiding die er ligt tussen God en de mens sinds de val in Adam. Als we dat beseffen dan is het geloof geen vrolijk wapperend vaantje dat alle kanten opwaait, maar vaste grond vande dingen die men hoopt en bewijs van zaken die men niet ziet fHebr. 11 : 1).
Hiermee is geen definitie van het geloof gegeven, maar slechts een bepaalde kant van het geloof belicht. Calvijn tekent tenminste aan: „De apostel handelt hier niet van de hele natuur des geloofs, maar heeft er een deel van uitgezochte , hetwelk tot zijn rede dient, te weten dat het geloof altijd met de lijdzaamheid samengevoegd is. Wil'en we meer over het geloof weten dan zullen we ons in de eerste plaats te richten hebben naar het getuigenis van de Schrift zelf.
Als we spreken over leven door het geloof, dan zal het ons duidelijk moeten zijn dat er zonder geloof van geestelijk leven geen sprake kan zijn en evenzeer zal het ons duidelijk moeten zijn dat het geestelijk leven door het gelóóf bepaald wordt. Natuurlijk staat dat geloof niet op zichzelf, maar in de nauwste samenhang met de hoop en met de liefde, waarover we eerder schreven.
Zo dienen we wel te verstaan dat het geloof ook met alle drie de stukken van het leven der genade te maken heeft. Met de ellende zo goed als met de verlossing en met de dankbaarheid nietminder dan met de ellende en de verlossing.
Temeer daar deze drieslag in het geloofsleven niet stationair is bedoeld , maar als beheersend het gehele leven van een christen op de pelgrimsreis naar het hemels vaderland. Het geloof komt ter sprake bij de ontdekking als bij de rechtvaardiging en niet minder bij de heiligmaking. Zo krijgen de woorden dat de rechtvaardige door het geloof zal leven een ruime betekenis.
De eerste stap die wij nu gaan doen is ons af te vragen hoe we het woord geloof vanuit de Schrift hebben te verstaan. Van hoe groot belang dat is kunnen we lezen als er bijvoorbeeld van Hymeneüs en Alexander gezegd wordt in de brief van Paulus aan Timotheüs , dat men van het geloof schipbreuk kan lijden.
Deze bakens in zee staan er niet voor niets. Als wij zo over het geloof gaan nadenken dan doen wij een appèl op Gods Woord, en omgekeerd doet Gods Woord een appèl op ons .Onderzoek uzelven of gij in het geloof zijt, beproef uzelf. Wie niet spreekt naar het Woord heeft geen dageraad. Daarom wie oren heeft die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt. En de mond van de Geest is nog altijd het Woord en niet de mening van mensen.
K.a.Z.
H.V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's