Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Heb omgang met Mijn Naam!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Heb omgang met Mijn Naam!

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET DERDE GEBOD

(2) We hebben vorige keer als letterlijke vertaling voor 'gij zult de Naam des HEEREN niet ijdel gebruiken' genoemd: de Naam van Jahwe niet optillen tot een nietig doel. We willen nu trachten nog wat meer te peilen wat wij ons daarbij moeten voorstellen. Wanneer wij zeggen: 'die kleuren vloeken bij elkaar' of 'dat behang vloekt bij die vloerbedekking', dan bedoelen we daarmee dat een en ander niet met elkaar harmoniseert. Het hebreeuwe woordje 'sjaw', vertaald met iidel(lijk), wijst ook op het woeste, het ongeordende. Die wanorde en ontregeling is kenmerkend voor de zonde, terwijl genade als sjaloom juist de heling en de heelheid van het leven met zich brengt. Zo komt dan W. Geesink tot de volgende omschrijving van het derde gebod: 'Gij zult de openbaring van uw God niet uitdragen, niet gebruiken voor een doel dat onvvezenliik en daarom leugenachtig, zondig is.'

Deze weergave doet meer recht aan de omvattende betekenis van het derde woord dan de aanduiding van P. A. H. de Boer die ik vorige keer aanhaalde (God betrekken bij verkeerde zaken om die daardoor aannemelijk te maken bij onze medemens). Het gaat om het rechte gebruik van de openbaring. Al wat daartegenin gaat heeft met het derde gebod te maken. Daar komt de fatsoenlijke kerkmens die nog nooit een onvertogen woord gesproken heeft, ook niet onderuit. Het zou een schromelijke miskenning zijn van de diepte en breedte van het derde gebod wanneer we dit zouden laten opgaan in de vermaning: u zult niet vloeken, u zult geen oneerbiedige woorden gebruiken, mors niet met uw woorden.'

Er is meer aan de orde dan een opwekking tot gefatsoeneerd en gekuist woordgebruik. Er is ook principieel iets anders aan de orde. Maar al te vaak vindt deze vereenzijdigde toepassing van het derde gebod nog plaats. Het is nu eenmaal de populaire associatie van de gemiddelde kerkganger of catechisant: 'waaraan denkt u bij het derde gebod? O... dat je niet mag vloeken!' Deze vereenzijdiging en versmalling wijzen we beslist af en we zullen ons in het vervolg daarvan nog uitvoerig rekenschap geven.

Geen vloekverbod?

Toch is er ook een vereenzijdiging naar de andere kant. Er wordt dan van de weeromstuit beweerd dat het derde gebod eigenlijk met vloeken helemaal niets te maken heeft, in elk geval niet met de krachttermen van een onverschillig mens die nauwelijks weet wat hij zegt. Het eigenlijke vloeken zou alleen bij christenen voorkomen, het zou het twijfelachtige voorrecht van de gelovigen zijn. 'Een heiden in de strikte zin van het woord kan niet vloeken, al is hij zeker in staat om onnette taal te gebruiken' (Handleiding voor de catecheet). Iemand schreef zelfs heel fel 'dat 't derde gebod met een vloekverbod practisch niets heeft uit te staan... Daarom wordt ik altijd zo kriegel bij die papiertjes tegen 't vloeken! Ongemerkt en ongewild krijgt hier 't Christelijk farizeïsme z'n kans, dat zegt: Wij Christenen overtreden 't gebod niet, maar die ongelovigen! geloof zonder werken een veel groter zonde dan een knetterende vloek aan de Avondmaalstafel.' (ds. H. A. Visser in 1950).

Meer recent schreef ds. W. R. van der Zee in dezelfde trant. Voor hem is vloeken niet meer dan 'een erg hinderlijke gewoonte'. Daar behoeven we ons dus niet al te druk om te maken. Zolang we het nog over het vloeken, spotten, lasteren of de stopwoorden van buitenstaanders en ongelovigen hebben, zouden we aan de eigenlijke kern van het derde gebod nog helemaal niet toe zijn. Een vereniging als de 'Bond tegen het vloeken' wordt in dit verband dan ook al gauw wat meewarig en schouderophalend bekeken als een hedendaagse Don Quichotte die met windmolens vecht. We hebben hier te maken met een wijd verbreide gedachtengang. Tegen deze achtergrond moet het dan ook bezien worden wanneer een hooggeleerde heer de uitspraak doet 'dat er bij de E.O. méér gevloekt wordt dan bij de V.P.R.O., of dat er onderscheid gemaakt wordt tussen 'het kleine vloeken' (dat slechts een gebrek in de opvoeding zou zijn) en 'het grote vloeken' (dat alleen bij de kerken en bij de christenen zou worden gevonden), of dat er pastors zijn die tegen een opstandig gemeentelid durven zeggen: vloek maar eens goed uit! 'Functioneel vloeken' heet dat dan! Velen binnen de kerken hebben geen enkele moeite met de godslasteringen die middels de pers, de radio en de televisie over het nederlandse volk worden uitgebraakt.

Toen er indertijd tegen de schrijver G. K. van 't Reve met een beroep op artikel 147, lid 1 ('Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste ƒ 120, — wordt gestraft: Ie. hij, die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of bij afbeelding, door smalende godslasteringen op voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze uitlaat...') een proces werd gevoerd vanwege verregaande godslasteringen in een van diens boeken, bleken er zelfs verschillende theologen bereid te zijn om nog voor deze man in het krijt te treden en zijn geschrijf goed te praten. Een hond zou nog aanslaan wanneer zijn meester wordt aangerand, maar deze 'godgeleerden' meenden het te kunnen billijken dat er openlijk van de HEERE geschreven werd op een wijze die ik in deze kolommen niet eens nader wil aanduiden. De vraag die we dus thans onder ogen zien luidt: is het waar dat het derde gebod geen vloekverbod inhoudt? Mijn antwoord daarop is een beslist neen.

Toch een vloekverbod

Naar mijn overtuiging hebben wij bij alle vloeken en lasteren te maken met een niet geringe overtreding van het derde gebod, waardoor Gods heilig ongenoegen wordt opgewekt. De wet des HEEREN heeft een diep geestelijke zijde, maar in de formulering van de verschillende geboden wordt een bepaalde concretisering gegeven van de zaak waar het om gaat. Meestal komt in die formulering de meest grove vorm van overtreding tot uitdrukking, bijvoorbeeld 'gij zult niet doden', 'gij zult niet stelen'. De wet is in zulke bewoordingen gesteld dat er geen diepzinnige bespiegelingen nodig zijn alvorens hem op de levenspraktijk van alle dag te betrekken.

In Israël kon de eenvoudige 'man in de straat' weten waar hij aan toe was wanneer hij de tien geboden had gehoord. Hij wist dan onder andere dat hij de Naam van zijn God met respekt had te gebruiken. Dat hij niet meinedig voor zijn leugens dekking mocht zoeken onder de heilige Naam, dat hij de Naam ook niet mocht betrekken bij duistere praktijken van zwarte magie, waardoor men probeert zijn medemens met inschakeling van demonen te gronde te richten. Dat kunnen in de cultuurkring van het oude Israël de direkt in het oog springende concretiseringen van het derde gebod zijn geweest. Maar dan moet ook onmiddellijk daarbij genoemd worden de openlijke lastering van Gods Naam zoals Leviticus 24 daarvan spreekt. De zoon van een Egyptische vader en een Israëlietische moeder lasterden tijdens een ruzie in het legerkamp uitdrukkelijk de Naam. De HEERE wordt geraadpleegd en dan blijkt dat de vloeker gestenigd moet worden.

Het wordt een vaste inzetting in Israël: 'alzo zal de vreemdeling zijn, gelijk de inboorling, als hij de Naam zal gelasterd hebben, hij zal gedood worden' (vers 16). Opmerkelijk dat dus niet wordt geredeneerd: een vreemdeling kun je het eigenlijk niet aanrekenen, die ként Jahwe niet of nauwelijks en weet dus niet wat hij doet. Er wordt niét gezegd: voor een Israëliet is vloeken zonde, maar voor de vreemdeling is het een kwestie van onzorgvuldig woordgebruik. Integendeel — blijkbaar is vloeken en lasteren objectief, dus afgezien van de intentie van de vloeker, een zo groot kwaad dat de hoogste strafmaat er op toegepast wordt. Vandaar ook dat de Catechismus in antwoord 100 kan zeggen: '...er is geen groter zonde, noch die God meer vertoornt, dan de lastering Zijns Naams; waarom Hij die ook met de dood te straffen bevolen heeft.'

Het gaat in het derde gebod dus wel terdege ook om het vloeken in de letterlijke zin van het gebruik van krachttermen, verbasteringen van de Naam, zelfvervloekingen, stopwoorden en wat dies meer zij. Vloeken kan niét genoemd worden 'het twijfelachtig voorrecht van de gelovigen'. Al beseffen mensen niet wat ze doen, toch doen ze groot kwaad wanneer ze vloeken. Laat ik uitdrukkelijk stellen dat het derde gebod op een geniepige manier overtreden wordt door kerkmensen die in de letterlijke zin van het woord nog nooit een vloek op de lippen hebben genomen. Ik kom daar nog op terug. Ook moeten we het volledig honoreren en ons aantrekken wanneer wordt gesteld dat

christenen bij elke vloek die ze vernemen de hand in eigen boezem moeten steken en boete doen omdat zij zwaar schuldig zijn aan de devaluatie van Gods Naam. Zolang er in onze 'heilige verontwaardiging' nog het donker vuur van farizeese hooghartigheid brandt, brengen we in onze strijd tegen het vloeken vreemd vuur op het altaar en is de HEERE van onze Jehu's ijver niet gediend. Maar al met al blijft staan: Gods Naam op de lippen nemen voor niets en niemandal of om uiting te geven aan emoties of om kracht bij te zetten aan onze beweringen is te allen tijde een groot kwaad. Ook al lust het mij niet met de klassieke gereformeerde ethiek de vraag op te werpen wat nu erger zonde is: een vloek in drift of in argeloosheid, uit gewoonte of bij een emotionele uitbarsting uitgesproken — met haar deel in het grondbeginsel: het derde gebod wordt ook buiten de gemeente van Christus, aan de rand van en buiten de lichtkring van Gods bijzondere openbaring op allerlei manieren overtreden.

'In onze moderne beschaving is het misbruik van Gods naam en het vloeken tot de levensstijl van de doorsnee-mens gaan behoren. Er is misschien geen duidelijker symptoom van de dood van God in onze samenleving dan juist dit achteloos uitspugen van de heilige naam.' (F. H. von Meyenfeldt). Wie deze verbanden eenmaal gezien heeft, kan niet meer zo achteloos en vergoelijkend oordelen over het vloeken. Het vindt zijn wortel in de miskenning van en het ongeloof tegenover Gods algemene en ijzondere openbaring. De opzettelijke vloeer openbaart een negatieve verbondenheid et God. Hij zet zich af tegen de God van ie hij niet los kan komen. De onachtzame et zijn stopwoordjes en bastaardvloeken nthult hoezeer hij de levende God uit zijn estaan heeft weggedrongen. In allerlei stelels, ketterijen, secten en bijgeloof schuilt eer verborgen een miskenning van Gods penbaring. Kortom: 'overal waar de Naam an God niet gebruikt wordt, zoals Hij Zelf at bedoeld heeft, misbruikt men de Naam'. (W. H. Velema).

uivering van ons taalgebruik

Wanneer we dit alles voor ogen houden ehoeft het geen betoog dat we zeer secuur oeten zijn in ons eigen taalgebruik. Allerei stopwoorden waarvan we de herkomst iet of nauwelijks beseffen dringen zo gauw innen in onze woordenschat. Laten we er ttent op zijn en ook elkaar er op atteneren. Letten we er óók op dat we ook in nze gebeden de Naam niet misbruiken door eze onnodig en doelloos telkens te herhaen? Passen we toch ook op met het aanalen van teksten uit Gods Woord om grapig te zijn of om ze in een bepaalde situatie ienst te laten doen. Hoe vaak wordt het iet gezegd: 'wie zoekt zal vinden', 'vele ersten zullen de laatsten zijn.' Een jongen wam thuis van het sportveld, hij rende eteen naar de kraan toe, terwijl hij riep 'mij dorst'. Dat kan zo niet, dat mag zo iet. De heilige God vergt respekt voor Zijn penbaring.

V.

J. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Heb omgang met Mijn Naam!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's