De patronen in het nieuwe kleed
„ .... die vernieuivd xvordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen, Die hem geschapen heeft; Waarin niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije; maar Christus is alles en in allen. Zo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid; verdragende elkander en vergevende de een de ander, zo iemand tegen iemand enige klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft , doet ook gij alzo"
(Colossensen 3 : 10b—13)
de nieuwe mens
De laatste keer vernamen we het apostolisch vermaan om de leden die op de aarde zijn als doden te achten en ze daarom af te leggen. Het achterwege laten van o.a. de leugen onder en tegen elkaar werd toen gemotiveerd vanuit de heilswerkelijkheid die de gemeente Gods in Christus geldt: daar gij de oude mens met zijn werken hebt uitgedaan en de nieuwe mens hebt aangedaan. Het oude ging in Christus' dood en opstanding definitief voorbij en het nieuwe brak aan. Daarvan ontving de gemeente door de Geest persoonlijk kennis en daaraan kreeg ze, eveneens door de Geest die het middel van de Evangelieprediking effectief maakte, deel. Wel, die geestelijke stand van zaken bedoelt niet een 'stilstaande plas water' te zijn, maar een 'doorgaande stroom'. Die nieuwe mens blijkt niet plotsklaps en in één keer geheel vernieuwd te zijn. Zoals ook de oude mens niet in één keer helemaal dood en weg is. Een gelovige blijkt voortdurend een twee-mens te zijn. Oud en nieuw wisselen zich steeds af. Vandaar de oproep: leg de oude mens af en doe de nieuwe mens aan. Dat is een gave Gods, waarin echter mede een opgave voor de gelovige besloten ligt. God boetseert door Zijn Geest leven en wandel van de gelovige steeds door. Het hele leven door blijft de Heere werk met de Zijnen houden. Dan moet dit er aan en dan wil dat verdwijnen.
Die vernieuwd wordt! Let u op die werkwoordsvorm. Volmaakt raken we hier nimmer. Hoezeer er wel de opdracht ligt: eest gij volmaakt, gelijk uw Vader volmaakt is (Mt. 5 : 48). En hoezeer de volmaaktheid een gegeven is in Christus. „En gij zijt in Hem volmaakt", staat er immers? (Col. 2 : 10). Toch: ie vernieuwd wordt.
Wel, die vernieuwing wordt hier met name betrokken op de kennis. Daar ligt het doel van de bewerkte vernieuwing. Kennis. Godskennis, geestelijke kennis, wel te verstaan. Kennis van de wil van God. Godzaligheid is immers praktijk. Dat vraagt om daden. Dat slaat op vernieuwing van de totale mens. Wat wil God dan van mij? Wel, die vernieuwing van de nieuwe mens heeft vooral te maken met het meer en meer kennen van God en Zijn wil. „In het algemeen is deze vernieuwing tot kennis een verdieping van het bewustzijn der gelovigen van hetgeen zij in Christus bezitten, een steeds meer zich toeëigenen van het in Hem geschonken heil" (H. N. Ridderbos). Er gaat steeds meer licht op over wat we in Christus bezitten. Er wordt steeds meer inzicht in het hart gewerkt over wat in Christus geschonken is. We raken daar nooit op uitgekeken, omdat we op Hem nooit raken uitgezien. Er ligt zóveel heil in deze heilsfontein verborgen. Er is ons zoveel in Hem geschonken. Die Bron raakt nooit uitgeput. En als we eenmaal aan het einde van de loopbaan zijn gebracht door Gods genadige hand, dan belijdt het geloof nog: ik heb er nog maar een weinig van bezeten en gekend en beoefend. En als we onze ogen opslaan voor de troon van het Lam, zullen we het de vermaarde koningin van Scheba nazeggen: de helft was me nog niet aangezegd.
Die vernieuwd wordt tot kennis! „Naar het evenbeeld Desgenen, Die hem geschapen heeft." Vanouds heeft de Kerk, met nog
een andere Schriftplaats (Ef. 4:24), uit deze tekst afgeleid dat het beeld Gods bestond in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. Hoe het ook zij, in ieder geval is wel duidelijk dat door het herscheppende werk van de Geest er in de levens der gelovigen een vernieuwing plaats grijpt die geschiedt naar het evenbeeld van Hem die hun Schepper is. Dat is het doel van de verlossing: erstel van wat we in Adam zijn verloren en kwijt geraakt: et beeld Gods. Daar richt zich het herstellend werk van de Geest op. God krijgt Zijn schepsel weer terug en het schepsel valt weer in handen van zijn Schepper. De mens wordt weer zoals God hem had bedoeld. De mens die nog in de zonde leeft, is daarom een ontluisterde mens. Doelmissers zijn we dan. Ontspoord, hoe braaf we overigens misschien ook leven.
geen kwestie van ras, cultuur, stand
Waar die vernieuwing van de mens plaats vindt, vormt het Griek of Jood zijn etc. geen barricade. Het maakt voor God niet uit of je nu Griek bent of Jood en daarom besneden bent of nog de voorhuid draagt, barbaar bent en Scyth, een slaaf bent of vrij man. De volheid van het heil wordt door God zonder onderscheid geschonken waar Hij wil en aan wie Hij wil. U moet deze woorden proberen te horen met de oren van Paulus' eerste brieflezers. Daar golden sterk de hier genoemde tegenstellingen. Een Jood, ook een christen geworden Jood, liet zich sterk voorstaan op zijn Jood-zijn. En een Griek achtte zich op wijsgerig en wetenschappelijk gebied ver verheven boven het plebs, het simpele, domme voetvolk. En een heer wist zich gans anders dan zijn slaaf. Ridderbos wijst er op dat Paulus eigenlijk drie tegenstellingen opsomt: religieus-cultische „als tussen Grieken en Joden, uitkomende in de besneden en onbesneden staat". Dan de culturele tegenstelling, zoals die in de Grieks-Romeinse wereld bestond tussen Grieken en niet-Grieken (de barbaren). De Scyth is dan de meest uitgesproken barbaar, de meest barbaarse. En dan tenslotte de sociale tegenstellingen tussen vrijen en slaven. Ook die tegenstelling speelde in de toenmalige wereld een voorname rol. En nu wil Paulus met deze woorden niet zozeer zeggen dat die tegenstellingen door Christus zijn weggenomen, maar wel dat ze voor het ontvangen van het heil en het delen in de verlossing geen belemmering, geen voorwaarde zijn of mogen zijn. Die nieuwe mens wordt gevonden in een Griek en in een Jood, in een barbaar en ook in de meest barbaarse barbaar de Scyth, bij een slaaf èn bij de heer van de slaaf. Bij God is geen aanzien des persoons immers. Voor Hem zijn alle mensen gelijk: zondaren. En ze hebben allen hetzelfde nodig: gewassen en gereinigd te worden door Christus' bloed en Geest. Niemand heeft daarom het recht zich op ras, cultuur of stand te laten voorstaan. En niemand hoeft zich minder te weten dan een ander eveneens op grond van ras, cultuur of stand (Ridderbos). God past in het uitdelen van Zijn heil geen discriminatie toe. Een bekeerde Kenyaan deelt evenzeer in het volle heil als een bekeerde Nederlander. En beiden krijgen ze de opdracht de oude mens af te leggen en de nieuwe mens aan te doen. Die besneden Jood, die misschien daardoor een duidelijk meerwaardegevoel kan hebben, boven die onbesneden Griek die naast hem in de kerkbank zit, wordt door dit tekstwoord geestelijk op zijn nummer gezet. En die cultureel rijk gevormde Griek, die zich daardoor intellectueel de meerdere weet van zijn domme, barbaarse medebroeder, krijgt eveneens een geestelijke les. En de heer van een groot huis, die over een groot aantal slaven beschikt, krijgt te horen dat hij in geestelijke zin hetzelfde nodig heeft als de slaaf die op zijn wenken als een knipmes pleegt te buigen. En u, die van jongsaf een rechtzinnig en net leven leidde, maar door Gods genade toch als een goddeloze werd gerechtvaardigd, hebt hetzelfde nodig als die man of vrouw die er nimmer bij werd opgevoed, misschien wel een bruut en goddeloos leven leidde, maar eveneens krachtdadig door God bekeerd werd. Nimmer hebt u het recht op hem of haar neer te zien.
Waarom dan? Wel, „ ... Christus is alles en in allen". De maatstaf is weer: Christus. Christus is niet gedeeld, Christus is niet anders voor een Griek dan Hij voor een Jood is. Ook niet anders voor een barbaar dan voor een vrije. Christus is alles, staat er. Wij zijn niets. Wij hebben niets. Wij doen niets. Christus is alles. Dat is toch kenmerkend voor hen die genade in hun leven leerden kennen? Christus is alles, hebben ze leren belijden. Dat is het kenmerkende van de vernieuwing van het leven. Steeds weer en ook steeds meer wordt het in zulk een leven gezien en vernomen: Christus is alles.
En dat is Hij, zegt de apostel, in allen. Zonder onderscheid. Welk soort van mensen het ook aangaat. Zij zijn in Hem, maar Hij is ook in hen. Let u daar op. Hetzelfde leven dat ze allen in Christus hebben, dat leven stroomt ook door alle leden heen. In een arm zit niet een ander soort leven dan in het hart. Nee, het is één leven in het hele lichaam, omdat het lichaam één Hoofd bezit: Christus. Jood, Griek, barbaar, Scyth, dienstknecht, vrije moeten elkaar kunnen vinden in Christus en het leven uit Hem. Ze mogen dan verschillen in afkomst, huidskleur, ontwikkeling, maatschappelijke positie, maar in Christus horen ze toch bij elkaar en zijn ze één. Die éénheid van mensen is niet te baseren in eerste instantie op een algemeen menselijk oordeel of gevoelen. Maar krijgt vooral kracht vanuit de eenheid in Christus die elke gelovige geldt. En die eenheid in Christus vraagt ook om zichtbare gestalte b.v. aan één Avondmaalstafel. Daar zie je het voor ogen: Christus is alles en in allen. Geen aparte Avondmaalstafel voor Grieken en voor Joden en voor barbaren en voor Scythen. Nee, ze zijn één in Hem, één in de vernieuwing van hun leven, één in het nodig hebben van genade om te leven.
levensheiliging
Wat in Christus het deel werd uit genade, dat vraagt er nu om dat het gepraktiseerd wordt. „Het gebod, de paraenese (d.w.z. de vermaning, J. M.) treedt a.h.w. als vroedvrouw van de nieuwe mens op: Doet dan aan" (Ridderbos).
De gelovigen krijgen hier een ontroerende titel mee. „Als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden ...." Uitverkorenen. Die aanspraak snijdt elke gedachte aan verdienste weg. Ook werd Gods voorkeurroor hen niet ingegeven door hun deugdzame leven. Nee, uitverkoren, zegt Paulus elders, van vóór de grondlegging der wereld. Gods vrijmachtig welbehagen ligt ten grondslag aan hun heil. God vroeg naar hen en niet zij naar God. Dat alleen al binde de gelovigen samen. Uitverkorenen Gods. En dan: heiligen. Dat wil zeggen: aan God toegewijd, Hem toebehorend en geen ander. Tenslotte: beminden. Bemind nl. door God. Gods verkiezing van Zijn volk maakt hen tot mensen die Hem alleen toebehoren en tot mensen die er weet van gekregen hebben dat God hen bemint.
Deze aanspraak van de gelovigen wordt dan gevolgd door de opdracht. Adeldom, deze uitnemende adeldom verplicht immers? Waartoe? „Zo doet dan aan de innerlijke bewegingen der barmhartigheid "
Wat innerlijk werd geschonken, vraagt om openbaring naar buiten. Het binnenste wil naar buiten komen. Althans, dat is het vermaan van de Heere. Doet dan aan. In die beeldspraak ligt het beeld van de mantel. Dat is het wat je ziet van een mens. Zijn binnenste kun je niet zien. Wel zijn buitenste. Doet dan aan. Laat het dan blijken. Dan, staat er. Daarin ligt het motief. U deelt in het heil in Christus. Wondere verkiezing en eeuwige liefde liggen daaraan ten grondslag. Doet DAN, doet daarom aan. Laat daarom zien naar buiten toe.
Eerst 'de innerlijke bewegingen der barmhartigheid'. Dat wordt in de Bijbel vaak van God gezegd. Maar nu wordt het ook van de kinderen van God gevraagd. Laat eens wat zien van die innerlijke bewegingen van de
barmhartigheid. Van Jezus lezen we nogal eens dat Hij met innerlijke ontfermingen werd bewogen. Wel, daar zal wat van moeten blijken bij de gelovigen. Wie leerde leven van de ontfermingen Gods, zal ontfermingen willen bewijzen aan de ander. Die zal niet in hoogheid en in vooroordelen van de ander kunnen leven.
Dan is er nog „goedertierenheid". Eigenlijk: goedheid, vriendelijkheid. Vervolgens „ootmoedigheid". Nederigheid, buigen onder elkaar. Dan „zachtmoedigheid" en „lankmoedigheid". Terecht merkt een uitlegger dat je in deze woorden de hele gang van Christus tijdens Zijn rondwandeling op aarde voor ogen ziet. Zo leefde en handelde Christus: bewogen, vriendelijk, ootmoedig, zachtmoedig en lankmoedig. Het zijn allemaal trekken van Christus. Het is Zijn Beeld dat ons hier beschreven staat. Wel, de gelovige is een mens die het gebed kent: o Christus, maak mij Uw Beeld gelijk. Dit beeld, zoals het hier beschreven staat.
Eigenlijk kun je zeggen: dit is de maat waarmede ons geestelijk leven gemeten mag worden. Het vernieuwde leven gaat meer en meer dit beeld vertonen. We gaan op Jezus lijken, als ik het zo eens wat ongebruikelijk mag zeggen. Hij is door genade onze oudste Broeder geworden. Door Geestverwantschap. En die Geest zorgt er voor dat het ook te zien wordt. Hoezeer we er tegelijk bij moeten zeggen dat het in de tekst om een aansporing tot de gelovigen gaat. Doet dan aan! Wat dan? Wel, dit beeld, het Beeld van Christus.
verdragen en vergeven
„Verdragende elkander en vergevende de een de ander. ..." Terecht merkt iemand op dat in 'verdragen' iets negatiefs zit: je doet iets niet, nl. verwijten maken. In 'vergeven' zit iets positiefs: je doet iets wel, nl. het verkeerde helemaal verwijderen, wegdoen. Elkander, de een de ander. Kinderen des Heeren staan in een gemeenschap met elkaar. Althans, dat hoort zo te zijn. De een is de ander niet. Er zijn nogal wat verschillen onder elkaar. Er worden ook nogal eens meningsverschillen gevonden onder elkaar. Wat zie je dan en wat merk je dan? De een kan de ander niet verdragen. Men is niet bereid elkaar zonden te vergeven. Er is eigenlijk niets ergers denkbaar. Dat is een ziekelijke toestand voor leden van één lichaam. Als de maag het door de mond opgenomen eten niet aanvaardt, komt het er weer uit. Als het oog dienst weigert, kan de voet niet meer gaan. Als de hersenen uitvallen, raakt het hele lichaam gedesoriënteerd. Begrijpt u? Als leden van éénzelfde lichaam elkaar niet verdragen noch vergeven, raakt het lichaam des Heeren in de war. Vandaar de welgemeende oproep: verdraagt elkaar en vergeeft de een de ander. Dat vergeven heeft te maken met de klacht die iemand tegen de ander heeft. Klacht, grief. Die klacht kan overigens terecht zijn en die grief gegrond. Maar voor hen die leerden leven uit de wegneming van alle aanklachten en de verzoening van alle grieven, mag er nooit een klacht of grief blijven staan. Die veel vergeven is, heeft veel lief. Zeventig maal zevenmaal vergeven, Jezus' opdracht tot Zijn discipelen. luidt
Hoort u maar: „gelijkerwijs Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzo". Gods vergevende liefde in Christus werkt aanstekelijk. Ik las onlangs in het weekblad „De Tijd" van 26 oktober 1979 het volgende verhaal dat als illustratie bij deze tekst kan dienen. Het speelt in Nicaragua na de overwinning van de Sandinisten in dat land op Somoza. U weet misschien dat het opvallend was hoe edelmoedig het Sandinistische Front was tegenover hun vroegere onderdrukkers. Niet één van hen doodde men aanvankelijk. De nieuwe minister van Binnenlandse Zaken, commandant Tomas Borge, trof onlangs één van zijn beulen aan in de gevangenis. Tomas Borge was één van de gemartelden die het meest onder Somoza's regime hebben geleden. Hij werd vijfhonderd uren lang gemarteld. Hij ontdekte een lid van de Nationale Garde die hij herkende als één van zijn beulen en hij zei: Dit is mijn wraak. En hij voegde eraan toe: ikza! mij nu op jou wreken. Hij stak zijn hand uit en hij zei: Dit is mijn wraak. Ik vergeef je.
Leven uit de vergeving Gods en dan de naaste niet kunnen vergeven, is onmogelijk. Wel, één van de patronen uit het nieuwe kleed is: vergevensgezindheid. Herkent u de bovengenoemde patronen bij uzelf? U komt er veel aan te kort? Dat zal waar zijn. Daarom: doet dan aan! Dat kleed wordt ons in Christus geschonken. Vervoeg u tot Hem. Hij wil leren hoe u wandelen moet.
B.
J. M.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's