Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tweeërlei „bede”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tweeërlei „bede”

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij begonnen Hem te bidden, dat Hij van hun landpale wegging. En als Hij in het schip ging, bad Hem degene, die bezeten was geweest, dat hij met Hem mocht zijn.

Markus 5 : 14 - 18.

de Gadarenen komen tot Jezus

De bevrijding van de bezetene heeft nog een vervolg. Ze gaat niet onopgemerkt voorbij.

Het duivels legioen is een kudde zwijnen gevaren, die daar juist op de berghelling langs het meer geweid werd. Die kudde slaat wild krijsend op hol en versmoort in het water. Hun hoeders schrikken vreselijk, en weten niet beter te doen dan naar de stad te hollen en overal te vertellen, wat hun overkomen is. En dan is er zomaar een hele schare mensen op de been, die zich in de richting van het strand begeeft, nieuwsgierig naar wat die zwijnenhoeders zo in de war heeft gebracht.

Zo komen de Gadarenen tot Jezus. Nieuwsgierig. Niet veel anders dan de Grieken uit Joh. 12, die Jezus wel wilden zien.

Nu bij Jezus krijgen die Gadarenen wat te zien en te horen! Ze krijgen de bezetene te zien. Die kenden ze wel. De meesten zullen het wel eens van nabij hebben meegemaakt, hoe hij razen en tieren kon. En nu zit hij daar. Ze zagen hem zittende, tot rust gekomen. Hij had niet veel gezeten. Onrustig had hij rondgezworven tussen de graven. Nu mag hij zitten, rusten aan de voeten van Jezus.

Ze zien hem ook gekleed en wel. Hij had er maar haveloos uitgezien. Zijn kleren had hij in razernij stukgetrokken. Halfnaakt was hij over de aarde gegaan. Een triest teken van het haveloze en geschonden bestaan in de macht van de boze. Nu is er orde gekomen in zijn leven, en stijl. Ze merken ook, dat hij wel bij zijn verstand is. Zijn denken is geordend. Hij zit stil te luisteren naar de woorden, die Jezus spreekt.

Ze zien de bezetene als een duidelijk teken van de macht en de liefde van Christus. Mag u zo ook gezien worden? Er komt toch verandering in de levens van mensen, die met Jezus in aanraking gekomen zijn?

Ze krijgen niet alleen wat te zien, ook wat te horen. Degenen, die gezien hebben, hoe de man genezen is, geven de Gadarenen een ooggetuigeverslag. Misschien zijn het de zwijnenhoeders geweest, die wat tot bedaren gekomen zijn en nu wat rustiger alles vertellen. Misschien zijn het de discipelen geweest of ook nog anderen. In ieder geval het wordt hun verteld. En merkwaardigerwijze: eerst van de man en dan van de zwijnen. De zwijnen gaan in die prediking niet voorop, maar de man. De zwijnen zijn voor hen kennelijk toch maar bijzaak.

het verzoek der Gadarenen

Voor die Gadarenen echter blijkt dat heel anders te zijn. Voor hen zijn die zwijnen hoofdzaak. Zo is het hen door de verslaggevers in ieder geval niet voorgehouden. Maar de rechte prediking heeft ook nog niet altijd de rechte uitwerking. De reaktie van de Gadarenen op alles is, dat ze Jezus beleefd doch dringend vragen om weg te gaan. Hij is hun een ongewenst persoon. Als Hij nog langer zou blijven, zou hun dat nog wel eens veel meer kunnen kosten. Wie weet, wat ze allemaal nog zouden moeten verliezen. En die prijs voor Jezus' tegenwoordigheid was hun veel te hoog. Ze hielden meer van hun varkens dan van Jezus.

Wat een pijn moet dat de Heere Jezus gedaan hebben. Hij, Die gekomen was tot het eeuwig behoud van zondaren, kon het in de waardering van deze mensen niet winnen van een kudde zwijnen!

Hij was veracht, de onwaardigste onder de mensen. Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht. Wij? Ja, u en ik. Wat stellen wij immers niet boven Jezus! We hebben liever dat Jezus maar gaat, dan dat we het ooit zouden loslaten. We willen het niet verliezen voor Jezus. We gaan wel naaide kerk, maar we houden Christus buiten ons leven, omdat dat het verlies zou betekenen van allerlei oneerlijke praktijken in het zakenleven. Of we willen niet van ons wereldse leventje af. Die jongen, dat meisje kiezen we boven Christus. En ga zo maar voort. Wat kan er allemaal niet in de weg staan? Uiteindelijk zijn we het zelf met ons eigen ik dat we niet kwijt willen, dat we niet verloren willen geven aan Jezus.

Wat een verdriet doen we Christus zo. Hoor Hem klagen: Hoe menigmaal heb Ik u bijeen willen vergaderen, maar gij hebt niet gewild. Wat een onwil schuilt er toch in ons verdorven hart. Wat een genade dan om die onwil te gaan belijden. HEERE, ik ben zo onwillig en onmachtig. Trek Gij mij, dan zal ik U nalopen. We zullen dan de macht des Heeren ervaren. Hij neemt ons hart in. Alle parels kunnen we nu missen om die ene, de parel van grote waarde te mogen bezitten.

En anders? Als we vasthouden, vasthouden aan onszelf, aan ons bezit of aan wat dan ook. Christus zegt: Wat baat het een mens zo hij de gehele wereld wint en lijdt schade aan zijn ziel!

De Gadarenen zijn bang voor verdere schade en daarom willen ze Jezus liever kwijt. Ze zijn ook bang voor verstoring van hun rustige leventje. Jezus bracht immers onrust. Ze hadden zo hun vaste gang gehad in het leven. De dingen hadden zo op hun plaats gestaan. Goed, daar was wel die gevaarlijke, die bezeten man geweest, maar daar waren ze langzamerhand wel aan gewend geraakt. Je moest er mee om weten te gaan. Maar niet te veel in zijn buurt komen, dan ging het verder wel. Nu was Jezus gekomen. En ze waren geconfronteerd met een macht van geweldige afmeting. Een macht, die niet anders dan goddelijk kon zijn. Een macht die ze alleen maar konden vrezen. Lukas schrijft dat ze Jezus vragen weg te gaan, omdat ze zeer bevreesd waren. Ze willen het goddelijke niet in hun leven, niet in hun bestaanskring toelaten. Ze duwen het weg. Ze verdringen het. Omdat ze diep van binnen beseffen dat er van hen dan niets meer overblijft dan zonde en ongerechtigheid. Ze willen Jezus niet, ze willen rust, ze willen hun oude zelfde leventje van altijd. Ze willen zichzelf.

Hoevelen hebben zich zo afgeschermd tegen God? Het kan soms zo maar ineens naar binnen slaan, onder de preek, of door een voorval in ons leven, wie God eigenlijk is en wie wij eigenlijk zijn. Een ogenblik beseffen we iets van Zijn ontzaglijke majesteit en heiligheid en van onze nietigheid. Maar we duwen het weg. We leven er over heen. We durven de ontmoeting met God niet aan. Dat zal ons immers onze rust kosten.

Dat zal ons immers alles kosten. Ons gevoel van eigenwaarde. Ons kerkelijk en godsdienstig leven, waarmee we ons zo wel bevinden. Wedergeboorte, bekering, vernieuwing, neen, daar willen we niet van weten. We zijn immers al bekeerd. We zijn immers al christelijk, kerkelijk, gelovig of wat dan ook. Nooit echter vielen we als een arme zondaar God toe. God in Zijn rechten God in Zijn genade. En als maar iets in die richting wijst, dan zetten we ons af. We schermen ons rustige leventje af tegen indringers van buiten. En als we een ogenblik bevreesd raken, dan redeneren we net zo lang tot het weg is, tot Jezus weg.

Zo deden de Gadarenen, zo doen wij nog wel eens. En wat een onzalige weg. Want wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen. Spurgeon schreef bij deze geschiedenis: Iemand, die niet wenst bekeerd te worden, heeft die bekering het meest nodig.

nog een verzoek

En wat zal Christus nu doen? Hij gaat! We lezen, dat Hij in het schip ging. Hij voldeed aan hun verzoek. Hij dringt zich niet aan de Gadarenen op. Wat een verschrikkelijke zaak. Jezus gaat! Maar als Jezus gaat, dan gaat toch alles! Dan gaat toch het leven, dan gaat toch de zaligheid, dan gaat het eeuwig behoud. Wat zijn we toch verantwoordelijk voor ons doen en laten. Nooit kunnen we zonder risico Jezus afwijzen. Straks gaat Hij ook nog en Jezus kwijt, dat is alles kwijt!

Dat moeten we maar bedenken als we nee blijven zeggen tegen Christus, tegen Zijn evangelie. Als we Hem de deur wijzen. Wat gevaarlijk! Hij gaat! Dan kunnen we misschien nog wel jaren onder het evangelie zitten, maar Jezus is geweken en we komen voor eeuwig om.

Ach, uit onszelf zijn we allen geneigd om Hem te laten gaan. Dat moeten ook Gods kinderen belijden, maar ze kunnen Hem toch niet meer missen. Dat is Zijn genade! Dat is Zijn trekkende kracht. Zijn allesoverwinnende liefde.

Als Jezus dan in het schip gaat, klinkt er ineens nog een verzoek. Ook van een Gadareen. Maar zijn verzoek is wel heel anders dan dat van zijn landgenoten. Hij kan Jezus niet missen. Hij wil wel altijd bij Hem blijven en daarom vraagt hij of hij met Christus meemag in het schip. Vrees en liefde moeten hem gedreven hebben. Vrees voor dat legioen. Zou het straks niet terugkeren als Jezus was weggevaren over het meer? Zou hij, alleen gelaten, weer opnieuw een speelbal moeten worden van duivelse machten?

Daar zat natuurlijk een groot stuk onbegrip en kleingeloof in. Al te weinig besefte hij nog van Jezus' macht. Die zou hem ook wel bewaren kunnen zonder lichamelijke tegenwoordigheid. Maar daar zat toch ook in, dat hij dat oude leven vreesde en verafschuwde. Anders zal het toch ook niet zijn, als Christus heerschappij kreeg in ons leven. Dan is er een breuk gekomen. We kunnen en willen niet meer leven in ons oude zondebestaan. We vrezen en haten de boze. En ons gedurig gebed is: Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. We willen niets liever, dan heel dicht bij Jezus zijn.

Bekering brengt breken mee, afsterven aan de zonde. Die zonde haten en vlieden. Van Christus willen zijn en toch nog lonken naar ons oude leven, dat is onbestaanbaar!

Het zal echter niet alleen angst zijn geweest die deze man tot zijn vraag bracht. Vooral ook liefde, innige liefde tot Hem, Die zijn leven had gered. Hem wilde hij volgen waar Hij ook heenging. In Zijn nabijheid wilde hij altijd vertoeven. Wat was het goed bij Jezus. Al de tijd dat de zwijnenhoeders naar de stad waren had hij daar gezeten en gehoord naar Christus' woorden en gesprekken met Zijn discipelen. En zo moest het maar altijd blijven. Net als Maria wilde hij niets liever dan zitten aan Jezus' voeten en horen naar wat van Diens gezegende lippen zou vloeien. Het was hem niet genoeg genezen te zijn. Zijn genezing had hem aan Jezus verbonden. Jezus wilde hij nooit meer missen!

Wat een liefde tot de Heiland spreekt uit dit verzoek. Hij wilde alles verlaten en achter Jezus gaan. Zo mag het ook leven in het hart van een ieder, die in zijn of haar leven iets leerde verstaan van de heerlijkheid van Christus. Van de heerlijkheid van Zijn genade. Zijn genade immers redt van ons zondig en verloren bestaan. Zijn genade delgt onze eeuwige schuld. Zijn genade verzoent ons met God en haalt ons uit de macht van de satan. Zijn genade geeft ons leven, licht en vreugde.

En dan te bedenken dat Hij Zich daartoe gegeven heeft in de Godverlatenheid. Dat Hij daartoe alles wilde missen wat u en ik moesten missen. Dat Hij Zich vernederd heeft tot in de bittere en smadelijke dood des kruises.

Waar dat wonder mag opengaan in ons hart door Woord en Geest, daar verliezen wij onszelf aan Hem. We willen altijd met Hem zijn. Ach nee, dan zijn het niet allereerst de weldaden waarom het ons gaat, het is de Weldoener Zelf. Hij heeft ons hart ingewonnen. Heel ons begeren staat gericht op het met Hem zijn. We kunnen wel alles missen voor Jezus.

„Weg wereld, weg schatten, ge kunt niet bevatten, hoe rijk ik wel ben. 'k Heb alles verloren maar Jezus verkoren, Wiens eigen ik ben". Het schamele aardse goed kan ons niet meer bekoren, nog minder eigen deugd of eigengerechtigheid. W 7 e hebben alles in Hem: Zulk Een is mijn Vriend, Zulk Een is mijn Liefste.

En hij bad, dat hij met Hem mocht zijn. Ik wenste wel ontbonden te zijn en met Christus te zijn, want dat is verreweg het beste, beleed de apostel. Inderdaad, dan zal immers de gemeenschap volkomen zijn, ongebroken. Hier zijn er telkens weer de schaduwen die het licht van Christus' liefde verdonkeren. De schaduwen van mijn zonde, de schaduwen van alles waar ik zo druk aan kan zijn buiten, de schaduwen van mijn ongeloof. Maar dan zullen wij Hem zien gelijk Hij is. Hem zien, de Koning in Zijn schoonheid, in de schoonheid van Zijn onbegrijpelijke en eeuwige zondaarsliefde. En dan zullen we altijd bij de Heere zijn. Zal dat het verlangen niet zijn van Gods kind? O, er zijn tijden genoeg van omdoling, van vervreemding. Tijden waarin mijn hart aan het hier en nu vervallen lijkt. Maar Hij ontsteekt telkens weer dat verlangen. Het heimweeverlangen naar huis, naar Hem.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Tweeërlei „bede”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's